hij op of omstreeks 6 april 2000,
te Almelo,
ter terechtzitting van van de Arrondissementsrechtbank Almelo (rolnummer 25638
HA ZA),
als getuige in de zaak tegen [J.L.J. V.] (eiser) en/of M.H. [N]
(gedaagde) en/of [J.A.M. V.] (gedaagde),
nadat hij in handen van mr. E.H.T. Rademaker, rechter-commissaris op de bij de
wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan
de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk
voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen
verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in
strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"Wat ik de vorige keer als getuige heb verklaard, klopt. Ik zal nog eens
vertellen hoe ik bij deze zaak betrokken was. Na 27 december 1997 is mij door
[N] en [J.L.J. V.] bevestigd dat [N] het recht van eerste
koop aan [J.L.J. V.] had verleend. In januari of februari 1998 heeft
[N] nog tegen mij gezegd dat hij [J.L.J. V.] zocht omdat hij hem het
huis wilde verkopen.
Op een gegeven moment was ik bij het huis van [N] dat inmiddels verkocht
was aan [J.A.M. V.]. [J.L.J. V.] kwam daar toen ook. Hij vertelde toen
dat hij aangifte wilde doen van het feit dat [N] het huis aan [J.A.M.
V.] had verkocht terwijl hij, [J.L.J. V.], het recht van eerste koop
had. [J.L.J. V.] had toen zijn recht van eerste koop bij zich en gooide het
op de grond. Ik heb toen gezegd dat dat geen strafbaar feit was, maar een
civiele kwestie en vertelde ook dat ik het nog zou uitzoeken. Ik heb daarna 2
notarissen gebeld. Een daarvan vertelde dat hij de zaak kende en dat hij er
niets mee te maken had willen hebben omdat het zaakje stonk. Uit de
informatie bleek dat het inderdaad een puur civiele kwestie was en dit heb ik
ook aan [J.L.J. V.] verteld.
Na de verkoop van het huis beschikte [N] over veel geld. Hij heeft toen
ook een auto gekocht. Mij was ambtshalve bekend dat hij geen rijbewijs had.
Tijdens de paasdagen is de auto van [N], waarin [derde1] toen reed en
[N] als passagier zat, door ons naar het bureau meegenomen omdat wij het
vermoeden hadden dat de auto niet verzekerd was. Op de donderdag na Pasen heb
ik [N] hierover gesproken. Er is toen ook een proces-verbaal wegen het
niet-verzekerd zijn opgemaakt. Bij die gelegenheid vroeg [N] mij of hij
strafbaar was nu hij een tweede recht van koop had getekend dat was
geantedateerd. Dit betrof een recht van koop aan [J.A.M. V.]. Ik heb
[N] toen verteld dat dit valsheid in geschrifte was en dat hij meineed
zou plegen als hij bij de rechter zou verklaren dat dat tweede recht van koop
echt dateerde van de datum die erop stond. Ik wist dat [J.A.M. V.]
mogelijk een klacht tegen mij zou indienen en daarom heb ik ook mijn collega
[collega 1] erbij betrokken. Ook tegen hem heeft [N] toen verklaard dat het
tweede recht van eerste koop was geantedateerd. [N] zat er kennelijk mee
dat hij dat had gedaan. Hij heeft niet verklaard waarom hij het had gedaan.
In januari of februari 1998 had ik [N] ambtshalve nodig. Hij was toen
niet thuis maar in de woning van [derde2], bij wie [derde1] inwoont.
[J.A.M. V.] was daar ook aanwezig. Die vroeg toen of ik het huis van
[N] wilde kopen. Toen ik aangaf dat dat niet het geval was zei [J.A.M.
V.] dat hij het wel wilde kopen. Ik heb toen tegen hem gezegd: "Pas op,
er is recht een van eerste koop".
De drie partijen die in deze zaak betrokken zijn ken ik alle ambtshalve. Ik
ben met geen van hen bevriend. Alleen met [N] heb ik in de loop der jaren
een vertrouwensrelatie opgebouwd. Ik heb het gevoel dat ik de laatste jaren
door [J.A.M. V.] wordt geïntimideerd. Hij heeft een aantal klachten tegen
mij ingediend. Deze zijn onderzocht door interne zaken en alle ongegrond
verklaard. Als ik [J.A.M. V.] tegen kwam stak hij steeds een vinger op.
Ook heeft hij mijn gezin bedreigd. In verband hiermee heb ik zelfs
politiebewaking in huis gehad. Van de bedreiging heb ik aangifte gedaan.
Verder heeft hij mij een brief geschreven waarin hij me aansprakelijk stelt
voor de schade die uit deze procedure zou kunnen voortvloeien.
Op vragen van mr. Lassche antwoord ik dat ik heb horen zeggen dat de heer
[derde3], die hier ook als belangstellende aanwezig is, de heer [J.L.J.
V.] financieel steunt, dit wordt in het dorp rondverteld. Ik heb [N]
eenmaal gesproken over het recht van eerste koop.
Over de keer dat de auto van [N] naar het bureau werd gestuurd, kan ik
nog het volgende verklaren. Ik zat toen met [N] en [derde1] in de auto.
[N] klaagde toen dat er beslag was gelegd op zijn geld en dat hij dat niet
eerlijk vond. Ik zei toen dat hij toch een recht van eerste koop aan [J.L.J. V.] had verleend en dat dit de consequenties zouden kunnen zijn.
[derde1] zei toen: "Maar dat kon [J.A.M. V.] toch niet weten?" Met [J.A.M. V.] bedoelde hij [J.A.M. V.]. Ik zei toen tegen [derde1] dat hij er zelf bij was
geweest toen ik [J.A.M. V.] had verteld van het recht van eerste koop van [J.L.J. V.]. Ik maakte toen nog gekscherend de opmerking dat [derde1] misschien
wel als getuige werd opgeroepen om dat te bevestigen. [derde1] zei toen dat
hij nooit zou getuigen voor [J.L.J. V.]. Ik wist dat die twee wel een trammelant
hadden gehad".
(proces-verbaal van getuigenverhoor blz. 135-137)
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht