Dat de wetgever bij de invoering van de uitzondering in de bijlage IV een ander doel voor ogen heeft gestaan dan in de wettekst tot uitdrukking is gebracht dan wel in de loop der tijd het systeem der wet op een andere wijze is gaan uitleggen dan hiervoor is weergegeven is geenszins gebleken.
Illustratief in dit verband is de discussie die onlangs is gevoerd, blijkens de toelichting bij de wijzigingsregeling van 4 juli 2003 (Stcrt. 2003 127), welke regeling strekt tot introductie van een voorziening waarbij het varkenshouders wordt toegestaan om onder voorwaarden entstoffen die zijn bestemd ter voorkoming van bedrijfsgebonden dierziekten zelf bij hun varkens toe te passen. In deze toelichting wordt door de Minister onder andere het volgende opgemerkt:
“In het nieuwe artikel 3, derde lid, van de Kanalisatieregeling en de nieuwe bijlage V bij deze regeling zijn de voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan. Is daaraan voldaan, dan is op de desbetreffende entstoffen het UDD-regime niet van toepassing. In dat geval mogen een apotheker op recept van de dierenarts [...] en die dierenarts zelf de middelen afleveren aan de houder van de dieren, en mag de houder zelf de middelen toepassen bij de varkens, voorzover de dierenarts dit noodzakelijk acht. Op deze entstoffen is dan nog wel het zogenoemde UDA-regime van toepassing, aangezien deze entstoffen nog wel als zodanig zijn aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Kanalisatieregeling.
[....] Wordt niet aan die voorwaarden voldaan dan handelt de dierenarts die de entstoffen aflevert in strijd met artikel 30, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet. De varkenshouder handelt in dat geval in strijd met artikel 7, eerste en tweede lid, onder d, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990”.
Blijkens de wettekst van het hiervoor als laatste door de Minister genoemd artikel, is onder andere het toepassen bij dieren van gekanaliseerde geneesmiddelen door anderen dan dierenartsen verboden, met dien verstande dat het toepassen van diergeneesmiddelen welke enkel onder het UDA-regime vallen door de houder van dieren is toegestaan, echter alleen voor zover en zolang de dierenarts die de dieren behandelt, dit noodzakelijk acht.
Aldus blijkt ook uit het wettelijke stelsel in samenhang met de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, dat het de bedoeling van de wetgever is dat de rol van de dierenarts, ook als het de houder is toegestaan de middelen zelf toe te dienen, geenszins is uitgespeeld.
Het is binnen het UDA-regime de dierenarts die bepaalt of en zo ja hoe lang het geneesmiddel onder zijn aanwijzingen wordt toegepast.
Dat dit bij het diergeneesmiddel “Topro Calcimag Inj.”, waar het in de onderhavige strafzaak om gaat, dan wel het middel "Amoscal" waarvan dit middel zou zijn afgeleid, anders is, in die zin dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor het geheel achterwege laten van een door een dierenarts te stellen diagnose en/of door deze te maken therapeutische keuzes en/of het als deskundige aanwijzingen te geven met betrekking tot de wijze en mate en duur van de toediening, is geenszins gebleken.
Het is verdachte dan ook niet toegestaan het middel reeds op voorhand rechtstreeks, buiten de dierenarts om, aan veehouders te leveren.
Indien en voor zover verdachte mocht menen dat bij de constatering van melkziekte bij rundvee een zodanig acuut ingrijpen vereist is dat de leverantie van het middel via de dierenarts onmogelijk afgewacht zou kunnen worden ligt het op haar weg via de branchebelangenorganisaties een wijziging van de wettelijke regeling te bewerkstelligen.