ECLI:NL:RBALM:2005:AT7393

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71163 / KG ZA 05-130
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Inden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van gezamenlijk gehuurde woning na beëindiging relatie

In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, ontruiming van de gezamenlijk gehuurde woning door de man, gedaagde, na de beëindiging van hun relatie. Partijen hebben een dochter van vier jaar en hebben ruim zeven jaar een affectieve relatie gehad. Na de beëindiging van de relatie in september 2004, woonden zij nog samen in de woning, waarbij de man de bovenverdieping en de vrouw met de dochter de benedenverdieping gebruikten. De huurovereenkomst staat op naam van beide partijen en de vrouw heeft de man gesommeerd de woning te verlaten. De man heeft echter aangegeven dat hij niet in staat is om binnen de gestelde termijn een andere woning te vinden en dat hij de situatie met de vrouw wil bespreken.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen, maar met inachtneming van de omstandigheden, zoals de krapte op de woningmarkt, een termijn van twee maanden voor de man vastgesteld om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, gezien de onhoudbare situatie in de woning en de zorg voor hun dochter. De man heeft weliswaar ook belangen, maar het belang van de vrouw weegt zwaarder, vooral omdat zij de primaire zorg voor het kind heeft. De vordering om de man te veroordelen zich per direct uit te schrijven bij de gemeente is afgewezen, omdat de voorzieningenrechter een termijn van twee maanden redelijk acht. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Kort Geding
zaaknummer: 71163 / KG ZA 05-130
datum vonnis: 7 juni 2005 (rd)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
verder te noemen de vrouw,
procureur: mr. W. Geersen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen de man,
procureur: mr. T.F. Holtus.
Het procesverloop
De vrouw heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 31 mei 2005. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw vergezeld door mr. Geersen en de man vergezeld door mr. Holtus. De standpunten zijn toegelicht. De man is in de gelegenheid gesteld na de zitting kopieën van de door hem ter zitting getoonde bescheiden in het geding te brengen.
Deze bescheiden zijn bij fax van 31 mei 2005 ingekomen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- Partijen hebben ruim zeven jaren een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie is de minderjarige dochter [naam dochter] geboren, thans vier jaren oud. De man heeft de dochter erkend en partijen hebben het gezamenlijk gezag over haar.
- In september 2004 is de relatie tussen partijen beëindigd.
- Ondanks het feit dat partijen hun relatie hebben beëindigd, wonen partijen nog bij elkaar in de woning aan [woonadres]. De man gebruikt zoveel mogelijk de bovenverdieping, de vrouw met de dochter zoveel mogelijk de benedenverdieping.
- De huurovereenkomst staat op naam van beide partijen. De huur bedraagt € 440,= per maand.
- Bij brief van 23 maart 2005 heeft de raadsvrouwe van de vrouw de man gesommeerd om de woning binnen een termijn van vijf dagen te verlaten.
- Bij brief van 4 april 2005 heeft de man aan de vrouw een reactie doen toekomen, waarin hij aangeeft dat het voor hem niet mogelijk is binnen zo een korte termijn een andere woning te vinden, dat hij er niet van op de hoogte is dat de vrouw de woning niet meer wil delen en op haar naam wil zetten, en dat hij het één en ander met de vrouw bespreekbaar wil maken teneinde de relatie redelijk te kunnen afsluiten.
- Zowel de man als de vrouw staan ingeschreven voor een woning.
2. De vrouw vordert, zakelijk weergegeven, veroordeling van de man, uitvoerbaar bij voorraad:
? om de woning te verlaten en in zindelijke toestand achter te laten, onder afgifte van de sleutels, en de man te verbieden om nadien in de woning terug te keren, met machtiging aan de vrouw deze ontruiming zo nodig zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm.
? om zich per direct van het adres van de woning bij de gemeente uit te laten uitschrijven.
? te veroordelen in de kosten van dit geding.
3. De vrouw stelt daartoe dat zij alleen zorgdraagt voor betaling van de lasten van de woning, waardoor zij als hoofdhuurster van de woning dient te worden aangemerkt. Volgens eiseres betaalt de man slechts zo nu en dan een gedeelte van de woonlasten en dan nog enkel in het geval dat zij daarom meermalen heeft verzocht. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de situatie in de woning onhoudbaar is geworden. Volgens de vrouw communiceren partijen niet of nauwelijks met elkaar. De vrouw stelt dat de man een nieuwe vriendin heeft waarmee hij veel tijd doorbrengt. Op de tijden dat de man weer in de woning komt, moet de vrouw voor hem wijken en slaapt zij bij de dochter op de kamer of verblijft zij bij haar zus. De man is volgens de vrouw daarnaast handtastelijk en controleert hij haar. De vrouw voelt zich door de situatie zeer in haar persoonlijke levenssfeer aangetast en in haar bewegingsvrijheid beperkt. Daarbij komt dat partijen veel ruzie maken, ook in bijzijn van de dochter, hetgeen niet in het belang van de dochter kan worden geacht. De vrouw stelt dat zij de man heeft verzocht de woning te verlaten, maar dat de man daaraan geen gehoor heeft gegeven. De vrouw stelt ten slotte dat zij een spoedeisend belang heeft, nu het – ondanks pogingen daartoe – niet mogelijk is gebleken om in onderling overleg tot een oplossing te komen en de situatie onhoudbaar is.
4. De man voert verweer. De man stelt dat de vrouw in eerste instantie na het beëindigen van de relatie zelf de woning zou verlaten, aangezien zij in aanmerking zou komen voor een urgentieverklaring. Volgens de man heeft de vrouw hiervan afgezien omdat zij in dat geval geen keuze voor een woning zou kunnen maken en ze de kosten niet kon, dan wel wilde dragen. Nu staat de vrouw zonder urgentieverklaring ingeschreven. De man stelt dat partijen reeds drie jaren in de woning leefden zonder tafel en bed te delen. Volgens de man was hij er, totdat hij de brief van de raadsvrouwe van de vrouw ontving, niet van op de hoogte dat de vrouw wilde dat hij de woning verliet. De man betwist dat hij handtastelijk zou zijn geweest en dat partijen veelvuldig ruzie maken, zelfs in het bijzijn van de dochter. De man stelt daarnaast dat hij niet alleen meebetaalt aan de huur, maar ook aan de gezamenlijke boodschappen en overige lasten. De man stelt dat hij wel bereid is de woning te verlaten, maar hij heeft daartoe nog niet de mogelijkheid gehad. De man stelt dat hij slechts zo nu en dan een weekend bij zijn nieuwe vriendin verblijft en dat intrekken bij haar nog niet aan de orde is. Voorts heeft de man de zich in de woning bevindende computer met netwerk- en internetverbinding nodig voor zijn werk. De man stelt dat de huidige situatie niet ideaal is en dat hij bereid is de woning te verlaten, mits hem dan wel een redelijke termijn van ten minste zes maanden wordt verleend. De man betwist ten slotte het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering.
5. Vast staat dat de relatie tussen partijen is beëindigd en dat de man zoveel mogelijk de bovenverdieping van de gezamenlijk gehuurde woning gebruikt en de vrouw met de dochter samen de benedenverdieping. Nu de man heeft erkend dat de situatie niet ideaal is en dat deze door de onderhavige kort gedingprocedure waarschijnlijk nog zal verslechteren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van de vrouw om de man te veroordelen de woning te verlaten, dient te worden toegewezen. De huurovereenkomst staat op naam van beide partijen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vindt artikel 7:267 lid 7 Burgerlijk Wetboek (BW) overeenkomstige toepassing in dit geval. Op grond van het bepaalde in dit artikel kan in een bodemprocedure aan de rechter worden verzocht te bepalen dat één van de betrokken partijen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten. Volgens het artikel kan de rechter de vordering slechts toewijzen indien dit naar billijkheid, met in acht neming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Vooruitlopend op de bodemprocedure dient in het kader van deze procedure te worden beoordeeld aan welke partij de woning voorlopig moet worden toegewezen. Partijen zijn het er immers beiden wel over eens dat de huidige situatie niet houdbaar is, los van de vraag wat er nu wel of niet tussen partijen is voorgevallen. De vrouw heeft derhalve naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende belang bij haar vordering tot ontruiming. Hoewel de voorzieningenrechter het belang van de man onderkent om – in ieder geval voorlopig – in de woning te blijven in verband met zijn werk en de krapte op de woningmarkt en de man daarnaast met bescheiden heeft aangetoond wel bij te dragen in de woonlasten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de vrouw zwaarder weegt. De vrouw heeft immers in overwegende mate de zorg over het minderjarige kind van partijen De vrouw heeft dan wel gesteld dat zij zo nu en dan bij haar zus verblijft, maar gelet op de gezinssamenstelling van het gezin van haar zus (met vijf kinderen) acht de voorzieningenrechter de stelling van de vrouw, dat dit slechts een noodoplossing betrof, aannemelijk. Nu de man voorts heeft aangegeven bereid te zijn te woning te verlaten, acht de voorzieningenrechter het voor de man minder bezwaarlijk om nieuwe woonruimte te vinden dan voor de vrouw.
7. De voorzieningenrechter zal de door de vrouw gevorderde ontruiming derhalve toewijzen. De vrouw heeft geen termijn gevorderd, zodat de voorzieningenrechter ervan uit gaat dat de vrouw per datum vonnis de ontruiming bewerkstelligd wil zien. De voorzieningenrechter
is echter van oordeel dat – onder meer gelet op de onweersproken gebleven stelling van de man dat in [woonplaats] krapte op de woningmarkt bestaat – de man hierbij een redelijke termijn dient te worden gegund. De voorzieningenrechter stelt deze termijn op twee maanden na betekening van dit vonnis. Nu de man heeft aangegeven bereid te zijn de woning te verlaten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de vrouw te machtigen de ontruiming zelf, indien nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, te doen bewerkstelligen. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
8 De vrouw heeft daarnaast verzocht de man te veroordelen zich per direct van het adres van de gemeente [woonplaats] te laten uitschrijven. De voorzieningenrechter wijst deze vordering af. Zoals hierboven reeds overwogen acht de voorzieningenrechter een termijn van twee maanden om de woning te verlaten redelijk. Daarbij is dit slechts een voorlopige voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw onvoldoende gesteld wat haar (spoedeisend) belang is bij deze vordering.
9. Aangezien partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt de man om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] met al het zijne te verlaten en de woning in zindelijke toestand aan de vrouw achter te laten onder afgifte van de sleutels, en verbiedt de man om nadien, in afwachting van de uitspraak in de bodemzaak, deze woning terug te keren.
II. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Inden, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.