RECHTBANK ALMELO
STRAFVONNIS
(schriftelijk vonnis PR)
Parketnummer: 08/005094-04
De politierechter in de rechtbank te Almelo, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1950,
wonende te [adres],
terechtstaande terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 6 december 2003 te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [betrokkene1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die [betrokkene1] vastgepakt en/of uit het woongedeelte van de boerderij waarin die [betrokkene1] zich bevond, getrokken en/of die [betrokkene1] tegen de grond gewerkt en/of is/zijn verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (vervolgens) met zijn/hun/een knie(ën) op het (boven)lichaam van die [betrokkene1] gaan zitten en/of heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) die [betrokkene1] (met kracht) met al dan niet tot vuist gebalde hand tegen de ribben, althans het (boven)lichaam, gestompt en/of geslagen en/of die [betrokkene1] (vervolgens) naar de deel (van die boerderij), althans een schuur, gesleurd, althans gebracht, en/of (daarbij) die [betrokkene1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd "als je niet meewerkt, kom je hier niet goed weg", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking en/of is/zijn verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (vervolgens) gedurende een periode van ongeveer een uur, althans enige tijd, bij die [betrokkene1] gebleven (teneinde te voorkomen en/of te beletten dat die [betrokkene1] weg zou lopen);
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 6 december 2003 te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [betrokkene1], heeft vastgepakt en/of tegen de grond gewerkt en/of (vervolgens) met zijn/een knie(ën) op het bovenlichaam van die [betrokkene1] is gaan zitten en/of
die [betrokkene1] (met kracht) met al dan niet tot vuist gebalde hand tegen de ribben, althans het (boven)lichaam, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 6 december 2003 te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de Almelosestraat 16 en in gebruik bij [betrokkene3] en/of [betrokkene2], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s);
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De raadsman heeft aangevoerd dat, hoewel de voorzieningenrechter bij vonnis van
7 januari 2004 heeft vastgesteld dat de krakers zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 429sexies van het Wetboek van Strafrecht, zij desondanks toch niet vervolgd worden door het openbaar ministerie.
De raadsman verbindt daaraan de conclusie dat de officier van justitie dan niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn recht tot strafvervolging in de onderhavige strafzaak.
De politierechter overweegt daartoe als volgt:
Los van de inhoud van het vonnis van de voorzieningenrechter, welk vonnis overigens geen deel uitmaakt van het strafdossier en waarvan dan ook in deze strafprocedure geen kennis kan worden genomen, staat de opportuniteit van de vervolging uitsluitend ter beoordeling van het openbaar ministerie. De wijze waarop daarbij de afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden staat niet ter beoordeling van de rechter bij de vraag naar de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Slechts indien de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van het verval van het recht tot strafvordering en een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Nu hiervan in casu geen sprake is behoort het verweer van de raadsman dan ook te worden verworpen.
De politierechter is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 december 2003 te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [betrokkene1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [betrokkene1] tegen de grond gewerkt en is verdachte met zijn knie op het (boven)lichaam van die [betrokkene1] gaan zitten en hebben verdachte en zijn mededader die [betrokkene1] vervolgens naar de deel (van de boerderij) gebracht en heeft verdachte daarbij die [betrokkene1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd "als je niet meewerkt, kom je hier niet goed weg"
en is zijn mededader (vervolgens) gedurende enige tijd bij die [betrokkene1] gebleven teneinde te voorkomen en te beletten dat die [betrokkene1] weg zou lopen;
2.
hij op 6 december 2003 te Almelo, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de Almelosestraat 16 en in gebruik bij [betrokkene3] en [betrokkene2];
Met betrekking tot het hiervoor sub 2 bewezenverklaarde overweegt de politierechter nog in het bijzonder:
In de literatuur (de "losbladige") over artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht betreffende de bescherming van het huisrecht wordt ondermeer, zakelijk weergegeven, vermeld:
"In artikel 12 van de Grondwet en/of artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht wordt de woning -dit is de plek waar men feitelijk woont- tegen binnentreden beschermd. Dit geldt ook als de bewoner ten onrechte aan deze woning is gekomen. Dan mag de eigenaar van het pand in deze woning niet binnendringen en hij handelt dit toch doende wederrechtelijk, want wat hij van het gebouw ook in gebruik moge hebben, de woning heeft hij als zodanig niet in gebruik.
De vraag of de bewoning geschiedt krachtens enig recht is (voor het huisrecht, verknocht aan de feitelijke bewoning) niet van belang.
Vorenstaande brengt mee dat de door verdachte uitgevoerde ontruiming onrechtmatig was en dat uitsluitend de civielrechtelijke weg openstond om een ontruiming te bewerkstelligen. Door toch op deze wijze tot ontruiming over te gaan is er inbreuk gemaakt op het inmiddels ontstane huisrecht van [betrokkene3] en [betrokkene2], waardoor artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht is overtreden en aldus onrechtmatig jegens [betrokkene3] en [betrokkene2] is gehandeld.
Dat nadien invulling is gegeven aan een ontruiming langs civielrechtelijke weg kan aan vorenstaande niets afdoen en de strafbaarheid van de bewezenverklaarde gedraging niet opheffen.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen verdachte sub 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
voor wat betreft sub 1 primair het misdrijf:
"Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en
beroofd houden",
strafbaar gesteld bij art. 282 jo. 47 van het Wetboek van Strafrecht,
en voor wat betreft sub 2 het misdrijf:
"In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl
twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen",
strafbaar gesteld bij art. 138 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De politierechter overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals hierna zal worden bepaald.
De politierechter heeft daarbij overwogen dat dergelijke vormen van eigenrichting ontoelaatbaar zijn. Los van de mogelijke achterliggende problematiek tussen de eigenaar van het gekraakte pand en de krakers, was verdachte niet gerechtigd om op deze manier op te treden.
Het dient verdachte ernstig te worden aangerekend dat hij daarbij samen met een van zijn mededaders een persoon genaamd [betrokkene1] gedurende enige tijd zijn vrijheid heeft ontnomen, dit om te voorkomen dat deze [betrokkene1] de door verdachte ondernomen ontruiming op enigerlei wijze zou beletten.
De politierechter hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte en zijn mededader dat [betrokkene1] niet in de onmogelijkheid verkeerde om weg te gaan, aangezien een aantal deuren van de schuur -waar verdachtes mededader en [betrokkene1] zich bevonden- open stond en hij dus gewoon weg had kunnen lopen.
Artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht verlangt niet dat van een absolute onmogelijkheid van fysieke verplaatsing sprake is. Ook als de dader bij het slachtoffer de indruk heeft gevestigd dat er -kort gezegd- sancties volgen indien het slachtoffer zou proberen zich te verwijderen is er een dwang om te blijven en daarmee sprake van vrijheidsberoving overeenkomstig genoemd artikel.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de politierechter van oordeel dat aan verdachte een werkstraf behoort te worden opgelegd. Van na te melden werkstraf zal de politierechter een gedeelte in voorwaardelijke vorm opleggen, teneinde hem er op die wijze van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, indien zich opnieuw situaties als hier aan de orde voor zouden doen.
De politierechter overweegt dat de benadeelde partijen [betrokkene2] en [betrokkene1] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, aangezien deze vorderingen niet van eenvoudige aard zijn en zich derhalve niet lenen voor een behandeling binnen deze strafzaak.
De na te noemen straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 14a,14b,14c,22c,22d,27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn recht tot strafvervolging.
Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair en 2 tenlastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een taakstraf, te weten een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 160 uren,
met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen.
Beveelt dat van de werkstraf een gedeelte groot 60 uren, subsidiair 30 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Bepaalt, dat bij de uitvoering van de werkstraf voor de tijd door veroordeelde in verzekering doorgebracht (te weten 1 dag), 2 uren in mindering worden gebracht, zodat 98 uren resteren, subsidiair 49 dagen vervangende hechtenis.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de benadeelde partijen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair en 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Teekman, politierechter, in tegenwoordigheid van Last, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van een politierechter in de rechtbank, voornoemd, op 2 mei 2005.