ECLI:NL:RBALM:2005:AT9018

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
11 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/035067-04 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Wentink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door vleesverwerkend bedrijf

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Almelo op 11 juli 2005 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tegen een vleesverwerkend bedrijf, aangeduid als [verdachte] B.V. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten ter waarde van € 47.404,16, als gevolg van strafbare feiten. De officier van justitie had een ontbindingsvordering ingediend, waarin werd verzocht om het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden. De rechter baseerde zijn beslissing op het totaal genoten voordeel, zoals vastgesteld in het 'Overzicht besparing van kosten', dat als bijlage bij het proces-verbaal was gevoegd. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de runderen die op stal stonden, niet eenduidig konden worden toegeschreven aan de kostenbesparing, wat leidde tot de beslissing om deze kosten niet mee te nemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De verdediging voerde aan dat het bedrijf in extreme situaties niet in staat was om runderen op te vangen en dat dit een rechtvaardiging zou moeten zijn voor hun handelen. De rechter verwierp dit verweer, aangezien de handelswijze van het bedrijf als strafbaar werd beschouwd. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een rechtvaardiging voor de handelingen van het bedrijf, en dat de runderen niet rechtstreeks naar het slachthuis waren afgevoerd, wat het beroep op de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten en zoönosen ongeldig maakte.

Uiteindelijk oordeelde de rechter dat het bedrijf verplicht was om het bedrag van € 47.404,16 aan de Staat der Nederlanden te betalen, als gevolg van de vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2005, na een zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 35067/04
Beslissing ex art. 36e Wetboek van Strafrecht.
De economische politierechter in de rechtbank te Almelo:
Gezien de "ontnemingsvordering" van de officier van justitie te Almelo, in de strafzaak met voormeld parketnummer tegen:
[verdachte] B V,
gevestigd te [plaats], [adres],
strekkende tot het opleggen aan voornoemde [verdachte] van de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in die vordering omschreven;
Gezien de stukken die de officier van justitie aan de rechtbank heeft doen toekomen, op welke de vordering berust, te weten het strafdossier met voormeld parketnummer en een "ontnemingsdossier";
Gelet op het op de voet van artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering gehouden onderzoek ter openbare terechtzitting van 27 juni 2005, alwaar voormelde vordering is behandeld en waarbij zijn gehoord: de officier van justitie en de gemachtigde van voornoemde [verdachte], bijgestaan door de raadsman, mr. J.D. Veltman;
O V E R W E G E N D E:
De economische politierechter is naar aanleiding van voormelde vordering en het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat voormelde maatregel moet worden opgelegd, en de schatting van de omvang van dat in geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel is door de rechtbank slechts ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen (aan te hechten en als hier ingelast te beschouwen) ten aanzien van deze verdachte;
Overwegende dat de economische politierechter uitgaat van een totaal genoten wederrechtelijk verkregen voordeel van € 47404,16.
De economische politierechter neemt daarbij als uitgangspunt het "Overzicht besparing van kosten", dat als bijlage 25 bij het proces-verbaal is gevoegd en de daaraan ten grondslag liggende facturen.
Uit de tekst van die facturen volgt niet eenduidig dat de runderen die op stal stonden op 9 oktober 2003 (factuurnummer 200302179), op 16 oktober 2003 (factuurnummer 200302187) en op 17 oktober 2003 ( factuurnummer 200302187) slechts één dag op stal hebben gestaan. Nu dit niet duidelijk is geworden zal de besparing van die kosten niet worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Anders dan door de raadsman is gesteld ter terechtzitting, zal de economische politierechter geen rekening houden met de stelling dat de veroordeelde in extreme situaties de capaciteit mist om runderen op te vangen op het terrein van het slachthuis en dat zij daarom niet anders kon besluiten de runderen elders te stallen. Blijkens het vonnis van de economische politierechter van 11 juli 2005 levert de handelswijze van veroordeelde een strafbaar feit op waarvoor zij zich niet kan disculperen. In de periode vermeld in vorenbedoeld overzicht hebben zich -zo heeft veroordeelde ter terechtzitting toegegeven- soortgelijke feiten voorgedaan.
Voorts is gesteld dat voor de veroordeelde nog een beroep toekomt op artikel 10 lid 2 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten en zoönosen en dat er derhalve geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ook dit verweer wordt verworpen. Blijkens het dossier zijn de onderhavige runderen telkens 1 of 2 dagen gestald en is er geen sprake geweest van het rechtstreeks afvoeren naar het slachthuis, zodat het beroep op de betreffende bepaling veroordeelde niet toekomt.
Gelet op de artikelen 24d en 36e Wetboek van Strafrecht en de artikelen 511b, 511d, 511e en 511f van het Wetboek van Strafvordering;
R E C H T D O E N D E :
Schat het door [verdachte] BV voornoemd, wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 47404,16
Verplicht verdachte BV, voornoemd, tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot € 47404,16.
Aldus beslist door mr. Wentink, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Veldhuis griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2005.