ECLI:NL:RBALM:2005:AT9398

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72047 / KG ZA 05-174
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens misbruik van ITC-faciliteiten en privételefoongebruik

In deze zaak vorderde [eiser], die sinds 1982 in dienst was bij de Stichting International Institute for Geo-information Science and Earth Observation (ITC), wedertewerkstelling en loondoorbetaling na ontslag op staande voet. ITC had [eiser] op 9 juni 2005 op staande voet ontslagen wegens vermeend misbruik van de representatiekaart, veelvuldig privételefoongebruik en het niet naleven van werktijden. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 7 juli 2005, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter overwoog dat [eiser] erkende privételefoongesprekken te hebben gevoerd, maar betwistte dat hij zich schuldig had gemaakt aan misbruik van de representatiekaart en dat het ontslag op staande voet nietig was. ITC voerde aan dat het ontslag onverwijld was gegeven en dat de gedragingen van [eiser] een dringende reden voor ontslag vormden. De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiser] een ernstig verwijt te maken viel, gezien zijn functie als Project Controller en de verantwoordelijkheden die daarbij kwamen kijken. De rechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat [eiser] zich niet aan de regels had gehouden en het vertrouwen van ITC had geschaad. De vorderingen van [eiser] tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 72047 / KG ZA 05-174
datum vonnis: 14 juli 2005 (rd)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te Almelo,
eiser,
verder te noemen [eiser],
procureur: mr. H. Dijks,
tegen
De Stichting International Institute for Geo-information Science and Earth Observation,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
gedaagde,
verder te noemen ITC,
procureur: mr. E.P. Cornel.
Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 7 juli 2005. Ter zitting zijn verschenen: [eiser], vergezeld door mr. Dijks, en mevrouw [naam], hoofd afdeling Personeel en Organisatie, namens ITC, vergezeld door mr. Cornel. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- [eiser] is geboren op 14 juli 1952 en sinds oktober 1982 in loondienst werkzaam bij ITC, laatstelijk in de functie van Project-Controller tegen een salaris van € 4.580,= bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Nederlandse Universiteiten, deel 3 volgers, van toepassing.
- ITC hanteert de regeling “Netiquette”, welke een gedragscode behelst voor alle gebruikers van de IT- faciliteiten van ITC. Deze regeling bevat ook regels voor telefoongebruik.
- Bij brief van 26 mei 2005 heeft het ITC [eiser] laten weten dat hij met onmiddellijke ingang voor de duur van voorlopig zeven keer vierentwintig uur op non-actief is gesteld, met behoud van bezoldiging. ITC geeft als reden aan dat naar aanleiding van een instituutbreed onderzoek naar het gebruik van representatiekaarten is vastgesteld dat binnen de afdeling waar [eiser] werkzaam is, MPS, onrechtmatig gebruik is gemaakt van de representatiekaart. Uit de door het hoofd van de afdeling, [naam], opgevraagde en geanalyseerde overzichten is volgens ITC de aanwezigheid van [eiser] binnen het gebouw in relatie tot de tijdstippen van het gebruik van de representatiekaart significant naar voren gekomen, waardoor ITC aanleiding heeft gezien een nader onderzoek naar [eiser] in te stellen. Volgens ITC zal dit zich uitstrekken tot het gebruik van de representatiekaart, het gebruik van e-mail en call-backfunctie, het gebruik van telefoon, privé-werkzaamheden tijdens ITC werktijden en nevenwerkzaamheden. ITC heeft voorts vermeld dat [eiser] gedurende de periode van non-actiefstelling geen toegang heeft tot het gebouw.
- Bij brief van 26 mei 2005 heeft ITC aan [eiser] verzocht aanvullende informatie te verstrekken, onder meer aan de hand van door ITC in de brief geformuleerde vragen. [eiser] is voorts verzocht om op de door ITC bijgevoegde gespecificeerde lijsten met telefoonverkeer vanaf het toestel van [eiser], per nummer de zakelijke relatie met ITC aan te geven.
- Op 28 mei 2005 heeft [eiser] een brief met bijlagen aan ITC gezonden. [eiser] stelt in de brief dat hij naar beste eer en geweten de vragen heeft beantwoord. [eiser] geeft daarnaast in zijn brief aan dat hij de overzichten van de telefoongesprekken over de perioden 2003, 2004 en 2005 heeft bijgevoegd, alsmede het formulier “inventarisatieformulier nevenactiviteiten”.
- Bij brief van 1 juni 2005 heeft ITC aangegeven dat de door [eiser] verstrekte informatie aanleiding heeft gegeven om [eiser] te horen. ITC meldt daarnaast dat besloten is om hangende de uitkomsten van het onderzoek de op non-actiefstelling met een periode van zeven keer vierentwintig uur te verlengen, op grond van de in de brief van 26 mei 2005 gegeven reden en condities.
- Bij brief van 2 juni 2005 heeft de raadsman van [eiser] verweer gevoerd tegen de op non-actiefstelling en heeft hij verzocht deze voor 6 juni 2005 op te heffen.
- Op 7 juni 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [hoofd P&O] namens ITC, [eiser] en de raadslieden van partijen. [hoofd P&O] heeft een verslag van deze bijeenkomst gemaakt. In het gesprek heeft [eiser] toegezegd nadere informatie te verstrekken.
- Bij brief van 8 juni 2005 heeft [eiser] nadere informatie verstrekt.
- Bij brief van 9 juni 2005 heeft ITC [eiser] te kennen gegeven dat hij op staande voet ontslagen is, kort gezegd wegens misbruik op velerlei terrein en het niet naleven van binnen het ITC bestaande procedures waardoor redelijkerwijs niet van ITC gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
- ITC heeft in een nieuwsbrief via de email op 13 juni 2005 haar medewerkers het volgende laten weten; “Hoewel er normaal gesproken geen mededelingen van persoonlijke aard gedaan worden, meent het Bestuur in het hiernavolgende een uitzondering te moeten maken: Vorige week is, na vaststelling van ernstig misbruik van ITC faciliteiten, het pijnlijke besluit genomen om de arbeidsrelatie met de heer Jan [eiser] te beëindigen. Over de inhoudelijke redenen van de beëindiging kunnen en worden geen verdere mededelingen gedaan”.
- ITC heeft een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter te Enschede. De mondelinge behandeling van het verzoek vindt plaats op 18 juli 2005 om 13.30 uur.
2. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven, om uitvoerbaar bij voorraad, ITC te veroordelen om:
I. [eiser] onmiddellijk weer toe te laten tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom voor elke dag dan wel gedeelte van een dag dat ITC na betekening van het in deze te wijzen vonnis daarmee in gebreke blijft;
II. Aan [eiser] te betalen het salaris van € 4.580,= bruto per maand, vermeerderd met de gebruikelijke emolumenten, vanaf 9 juni 2005 tot het moment dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
III. Aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:685 BW over de eventueel te laat betaalde loonbestanddelen.
IV. Aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de hiervoor gevorderde bedragen vanaf het moment, dat die verschuldigd is.
V. Binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis door een extra uitgave van “Directie Nieuws” kenbaar te maken aan “all ITC Staff” dat:
“Het ITC heeft onjuist gehandeld door de wijze waarop zij de voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst intern kenbaar heeft gemaakt en dat [eiser] ook het beweerde ernstig misbruik van ITC-faciliteiten betwist en mitsdien het hem gegeven ontslag in rechte heeft aangevochten. De voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo heeft het ITC veroordeeld [eiser] weer met onmiddellijke ingang toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden”, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom indien ITC hiermee in gebreke blijft.
VI. Alles met veroordeling van ITC in de proceskosten.
3. [eiser] stelt daartoe dat het ontslag op staande voet nietig is. [eiser] erkent dat hij de afgelopen jaren telefoongesprekken voor privé-doeleinden heeft gevoerd. [eiser] stelt dat hij heeft aangeboden de daarmee gemoeide telefoonkosten van € 1.000,= te vergoeden. [eiser] betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan misbruik van de representatiekaart, aan misbruik op grote schaal van de telefoonfaciliteit, aan misbruik van de e-mailfaciliteit en aan het ten onrechte vakantie-uren als gewerkte uren opgeven. Daarnaast betwist [eiser] zijn huidige leidinggevende gedurende vele jaren bewust te hebben misleid door het verstrekken van valse informatie als gevolg waarvan hij afwijkende werktijden heeft gekregen, waar dat niet geoorloofd was. [eiser] stelt dat hij nimmer gewaarschuwd is naar aanleiding van de hem thans verweten gedragingen en dat de getroffen maatregel van ontslag op staande voet daarmee in geen enkele verhouding staat. Voorts stelt [eiser] dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. [eiser] betwist de juistheid van het verslag van het gesprek d.d. 7 juni 2005. De interne publicatie van ITC is volgens [eiser] onrechtmatig nu ITC wist dat [eiser] het ontslag zou gaan aanvechten. [eiser] stelt dat ITC aldus misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW). [eiser] stelt ten slotte een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben. Volgens [eiser] geniet hij thans geen inkomsten en leeft hij van zijn reserves en het inkomen van zijn partner.
4. ITC heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser]. ITC stelt dat zij voortvarend te werk is gegaan en dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. ITC stelt dat het door haar geconstateerde misbruik door [eiser] van de representatiekaart en van de telefoon, alsmede het zich niet houden aan de werktijden en het misleiden van de werkgever dienaangaande, en het door [eiser] in strijd met de regels gedane verzoek tot teruggave van vier uren vakantieuren, het ontslag op staande voet rechtvaardigen. Gelet op het geschonden vertrouwen en de functie van [eiser] als leidinggevende op een financiële afdeling, is ITC van mening dat niet van haar kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [eiser] te laten voortduren. ITC stelt voorts dat de publicatie niet onrechtmatig is. Volgens ITC was deze publicatie noodzakelijk om de geruchtenstroom in de organisatie tot een halt te roepen.
5. Het gestelde spoedeisende belang is niet betwist, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de vorderingen van [eiser] slechts toewijsbaar zijn indien met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter zal oordelen dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 6:677 BW. In het kader van deze beperkte toetsing van het kort geding dient te worden onderzocht of [eiser] in arbeidsrechtelijke zin een verwijt treft, en zo ja, of dit een onverwijlde opzegging rechtvaardigt. Daarbij dient tevens te worden bezien of de opzegging onverwijld is gedaan. De voorzieningenrechter zal de door ITC aangevoerde ontslaggronden in het navolgende per grond behandelen.
Gebruik representatiekaart
7. ITC heeft gesteld dat [eiser] jarenlang bewust de representatiekaart heeft gebruikt voor privé-lunches. Volgens ITC haalde [eiser] met behulp van een aan hem ter beschikking gestelde loper de representatiekaart uit de afgesloten secretaressekamer. ITC stelt dat [eiser] in 2002 is aangesproken door zijn leidinggevende op het gebruik van de representatiekaart, waarna [eiser] heeft aangeboden de privé genoten maaltijden te vergoeden. Dit laatste is volgens ITC niet geschied. ITC stelt dat [eiser] in twaalf maanden de kaart in ieder geval twaalf keer voor een lunch voor één persoon heeft gebruikt, waaruit ITC heeft kunnen afleiden dat deze lunches voor privé-gebruik waren. Volgens ITC hanteert zij een richtlijn voor het gebruik van de representatiekaart, waarin is bepaald dat privé gebruik niet is toegestaan.
8. [eiser] betwist niet dat hij de representatiekaart in 2002, 2003, 2004 en 2005 voor privé-lunches en voor versnaperingen heeft gebruikt. Volgens [eiser] ging het echter slechts om enkele tientjes en had hij niet het oogmerk ITC te schaden. Volgens [eiser] was de representatiekaart in eerste instantie van hem, maar is deze later bij de secretaresses neergelegd opdat meerdere medewerkers daarvan gebruik konden maken. [eiser] stelt dat zijn leidinggevende hem eerst in maart 2005 heeft gevraagd of hij de representatiekaart privé gebruikte en of hij wist wat de bedoeling van de kaart was. [eiser] stelt dat hij niet stil heeft gestaan bij de bedoeling van de kaart en dat hij zijn leidinggevende heeft aangeboden de kosten die hij heeft besteed aan privé-versnaperingen terug te betalen, wat er echter nog niet van gekomen is. Volgens [eiser] hanteert ITC geen richtlijn ter zake. [eiser] stelt dat hij de representatiekaart gebruikte omdat hij overwerkte.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt [eiser] een ernstig verwijt te maken. Afgezien van de vraag of de stelling van ITC dat [eiser] in 2002 reeds is aangesproken door zijn leidinggevende, juist is, had [eiser] in zijn positie als leidinggevende in ieder geval moeten begrijpen dat de representatiekaart niet voor privé-doeleinden geschikt was. [eiser] heeft aangevoerd dat hij de kaart gebruikte omdat hij veel overwerk verrichtte voor ITC. ITC heeft echter gesteld dat er voor het overgrote deel geen sprake is van overwerk, maar van verschuiving van de werktijden. De voorzieningenrechter acht deze stelling aannemelijk gelet op de door ITC in het geding gebrachte tijdregistratie van de werktijden van [eiser]. Daarbij komt dat, al zou er sprake zijn van structureel overwerk, dit geen rechtvaardiging geeft voor het gebruik van de representatiekaart voor privédoeleinden. [eiser] heeft niet betwist dat hij bekend was met de binnen ITC geldende regeling voor overwerk, zodat hij zich daarnaar had dienen te conformeren. ITC heeft onbetwist gesteld dat [eiser], gelet op zijn salarisschaal, geen recht heeft op een maaltijdvergoeding. Door aldus te handelen heeft [eiser] zich in feite schuldig gemaakt aan diefstal van ITC. Dat [eiser], naar eigen zeggen, ook wel zakelijke lunches en versnaperingen privé heeft betaald, maakt dat niet anders. Hij had deze kunnen declareren, maar het geeft hem geen recht naar eigen goeddunken te “verrekenen” met privé lunches en versnaperingen.
Privé-telefoongebruik
10. ITC heeft gesteld dat het telefoongebruik van [eiser] onder werktijd in de periode van 1 januari 2003 tot en met 24 mei 2005 overwegend een privé-karakter heeft gehad. [eiser] heeft onder meer naar het buitenland gebeld. Volgens ITC heeft [eiser] in 2003 bijna 82 uren privé gebeld op een totale telefoontijd van 110 uren, in 2004 bijna 124 uren op bijna 148 uren totale telefoontijd en in de eerste vier maanden van 2005 ruim 41 uren op een totale telefoontijd van ruim 50 uren. In totaal zijn over die periode zes volle werkwerken van 40 uren verloren gegaan aan het voeren van privé-gesprekken onder werktijd. ITC stelt dat zij ten gevolge daarvan niet alleen schade in de vorm van telefoonkosten heeft gemaakt, maar ook salariskosten voor [eiser]. ITC stelt dat het in totaal om een bedrag van circa € 10.000,= gaat. Volgens ITC was [eiser] op de hoogte van de door haar gehanteerde regeling Netiquette, waarin is uiteengezet dat medewerkers de mogelijkheid hebben incidenteel een aantal privé-zaken te regelen die niet vanuit huis kunnen worden geregeld, mits dit op geen enkel wijze het eigen werk of dat van anderen verstoort. ITC stelt dat het werk van [eiser] hieronder heeft geleden en heeft ter onderbouwing van deze stelling een verklaring overgelegd van een klant van ITC, [naam], die verklaart dat zij over een bepaalde zaak die onder behandeling van [eiser] was, nog niets heeft vernomen.
11. [eiser] heeft niet betwist dat hij gedurende het door ITC aangegeven aantal telefoonuren privé heeft gebeld. [eiser] stelt dat hij bijna volledig buiten de reguliere werktijd heeft gebeld en dat hij zich niet bewust is geweest van de hoogte van de aan de gevoerde telefoongesprekken verbonden kosten en het aantal privé-telefoongesprekken. [eiser] stelt dat hij nimmer het oogmerk heeft gehad ITC te benadelen en dat hij heeft aangeboden de telefoonkosten van € 1.000,= te vergoeden. Volgens [eiser] heeft hij in de tachtiger jaren van de vorige eeuw op eigen initiatief al aangeboden de privételefoonkosten terug te betalen. Daarnaast is door het toenmalige hoofd MPS gefiatteerd dat privé-gebruik van de zakelijke mobiele telefoon werd verrekend met telefoon/faxgebruik thuis. [eiser] stelt voorts dat hij nimmer is gewaarschuwd.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] het door ITC gestelde telefoongebruik voor privédoeleinden erkent. Tussen partijen staat voorts vast dat [eiser] in zijn functie van Project Controller de rechtmatigheid en doelmatigheid van het zakelijk gebruik van telefoon van ITC personeelsleden ten behoeve van de doorbelasting naar de diverse projecten diende te controleren. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat [eiser] zich niet bewust is geweest van de aan de door hem gevoerde telefoongesprekken verbonden kosten en het aantal gesprekken. In de controlerende functie die [eiser] bekleedde, had hij juist extra oplettend en kostenbewust moeten zijn. Daarbij komt dat [eiser] niet betwist dat hij bekend was met de regeling “Netiquette”, waaruit duidelijk blijkt dat het voeren van privételefoongesprekken niet is toegestaan, met uitzondering van incidentele gevallen. Daarnaast wijst de “Netiquette” op de mogelijkheid van ontslag en zelfs ontslag op staande voet ingeval van overtreding van de regels. De stelling van [eiser] dat “Netiquette” pas in mei 2005 is gepubliceerd acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gelet op het feit dat op het overgelegde exemplaar (produktie 17 bij productie 1 van ITC) als datum mei 2004 staat. Ook zonder regeling moet het een werknemer echter volstrekt duidelijk zijn dat op deze schaal privé bellen tijdens werktijden onacceptabel is. [eiser] heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de jaren tachtig een afspraak had met zijn toenmalige leidinggevende dat hij privételefoonkosten kon verrekenen met kosten van telefoongebruik thuis. ITC heeft een verklaring overgelegd van het toenmalig hoofd van [eiser], [naam], waarin hij verklaart dat er daarover geen afspraken bestaan. Voorts heeft ITC een verklaring overgelegd van [naam], het hoofd van de afdeling Facility Management, waarin deze verklaart dat hij in het verleden geen afspraken heeft gemaakt met [eiser] over meldingen aan hem ingeval [naam] of één van zijn medewerkers extreem belgedrag zou vaststellen op een bepaald telefoonnummer van ITC. [eiser] heeft deze verklaringen betwist. In het kader van deze kort gedingprocedure is echter geen plaats voor getuigenbewijs. De voorzieningenrechter merkt wel op dat het haar niet aannemelijk voorkomt dat zowel [hoofd van eiser en hoofd afdeling Facility Management] een onjuiste verklaring hebben afgelegd. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat [eiser] een groot deel van de privé-gesprekken buiten werktijd heeft gevoerd, nu ITC – zoals hiervoor reeds overwogen – aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] zijn werktijden heeft verschoven, waardoor hij ook in de avonduren werkzaam was.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan [eiser] een ernstig verwijt worden gemaakt, te meer nu ITC vertrouwen in [eiser] heeft gesteld en hem, als één van de weinige medewerkers, een telefoonlijn ter beschikking heeft gesteld waarmee [eiser] rechtstreeks naar het buitenland kon bellen. De door [eiser] gestelde persoonlijke omstandigheden wat betreft de door hem onderhouden contacten met een Deense vrouw doen hieraan niet af. [eiser] heeft zijn leidinggevende hierover eerst tijdens een gesprek d.d. 18 januari 2005 ingelicht. Daarbij komt dat [eiser] niet betwist heeft dat hij een mobiele telefoon bij zich had, waarmee hij eventuele privé-telefoontjes, buiten werktijd, had kunnen plegen. Gelet op het aantal geconstateerde uren waarin [eiser] voor privédoeleinden onder werktijd heeft gebeld in samenhang bezien met de door ITC overgelegde verklaring van [naam klant], acht de voorzieningenrechter het voorts allerminst ondenkbaar dat het werk van [eiser] heeft geleden onder het privé-telefoongebruik. [eiser] heeft het verslag van een functioneringsgesprek d.d. 15 januari 2004 overgelegd, waaruit blijkt dat [eiser] goed functioneerde. Uit de door [eiser] overgelegde notitie van een gesprek met [eiser] en zijn leidinggevende d.d. 18 januari 2005 blijkt echter dat het werk van [eiser] in de daaraan voorafgaande periode niet optimaal is geweest.
Werktijden
13. ITC verwijt [eiser] dat hij zijn leidinggevende jarenlang bewust heeft misleid teneinde op twee dagen in de week later te mogen beginnen. Volgens ITC is [eiser] er bij memo van 6 juni 2002 al schriftelijk op gewezen dat hij zich aan de reguliere werktijden diende te houden. ITC stelt dat [eiser] toen heeft aangegeven dat hij van de toenmalige leidinggevende toestemming had om in verband met landelijke werkzaamheden voor vrijwilligersorganisaties twee keren per week later te beginnen. [eiser] is gevraagd om een bewijs van de afspraak te overhandigen, hetgeen hij echter nooit heeft gedaan. Volgens ITC is aan [eiser] in verband met de avondvergaderingen van de Scouting Nederland in Utrecht en Den Haag op 16 september 2003 en 26 oktober 2004 expliciet toestemming verleend om twee keer per week later te beginnen. Eerst in het gesprek d.d. 7 juni 2005 heeft [eiser] volgens ITC kenbaar gemaakt dat hij in 2000 reeds de landelijke activiteiten heeft afgebouwd. Door dit niet eerder en uit eigen beweging te vermelden, heeft [eiser] volgens ITC haar bewust misleid.
14. [eiser] stelt dat in 1985 is vastgelegd dat hij vanwege vrijwilligersactiviteiten twee keer per week later mocht beginnen. Volgens [eiser] kwam hij in de praktijk elke dag later en was dat tot 2002 geen punt van discussie. In 2002 heeft zijn leidinggevende gevraagd of [eiser] een afspraak had over zijn werktijden, waarna [eiser] heeft toegezegd dat hij het stuk zou overhandigen. [eiser] betwist dat hem in 2003 en 2004 expliciet toestemming is verleend om in verband met vrijwilligersactiviteiten later te beginnen. Volgens [eiser] is hem in 2002 al gevraagd of hij zich aan de werktijden wilde houden. [eiser] stelt dat hij in september 2002 in een gesprek met de bedrijfsarts heeft aangegeven dat hij behoorlijk oververmoeid was, maar dat hij ervoor heeft gekozen om volop door te gaan. Volgens [eiser] is door privé-omstandigheden en vermoeidheid zijn bioritme verstoord, waardoor hij steeds te laat begon. Voorts stelt [eiser] dat hij de laatste anderhalf jaren vrijwel altijd bij het secretariaat van de afdeling heeft gemeld als hij later was. [eiser] stelt dat hij in het gesprek op 18 januari 2005 heeft toegezegd zich aan de werktijden te houden.
15. Vaststaat dat [eiser] zich al vanaf begin jaren tachtig niet aan de werktijden hield. ITC heeft voorts de stelling van [eiser] dat in 1985 met hem de afspraak is gemaakt dat hij twee keer per week later mocht beginnen in verband met vrijwilligersactiviteiten, niet betwist. Blijkens de door ITC overgelegde notities van werkoverleggen tussen [eiser] en de heer [naam leidinggevende] d.d. 12-11-2002, 14-05-2003 en 26-10-2004 ging de [naam leidinggevende] er kennelijk vanuit dat deze afspraak nog bestond. [eiser] heeft niet medegedeeld dat hij de landelijke vrijwilligersactiviteiten reeds in 2000 heeft afgebouwd. In het gesprek met [naam leidinggevende] d.d. 18 januari 2005 is dit ook niet door [eiser] kenbaar gemaakt. Daarbij komt dat [eiser] heeft toegezegd zich aan de werktijden te zullen gaan houden. Blijkens de door ITC overgelegde urenregistratie over de periode februari 2005 tot en met mei 2005 heeft [eiser] zich echter wederom niet aan de werktijden gehouden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] door niet zelfstandig melding te maken van het feit dat hij zijn landelijke vrijwilligersactiviteiten al in 2000 heeft afgebouwd, hoewel de werktijden meermalen onderwerp van gesprek zijn geweest, bewust ITC in de waan gelaten dat hij nog landelijke vrijwilligersactiviteiten verrichtte en dat de daarop gegronde afspraak in stand diende te blijven. Daarbij komt dat [eiser] blijkens het door ITC overgelegde verslag van het gesprek d.d. 7 juni 2005 nogmaals heeft gemeld dat hij avondvergaderingen in Utrecht en Den Haag had. [eiser] heeft de juistheid van dit verslag betwist. [eiser] stelt echter enerzijds dat dit een letterlijke weergave betreft die door middel van een ongeoorloofde bandopname moet zijn vastgelegd – hetgeen wordt betwist – en anderzijds dat dit geen juiste weergave is. De voorzieningenrechter kan deze stellingen niet met elkaar rijmen. Aangezien in kort geding geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering, gaat de voorzieningenrechter vooralsnog uit van de juistheid van dit stuk. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiser] een ernstig verwijt te maken valt. De door [eiser] gestelde persoonlijke omstandigheden doen daaraan niet af, nog afgezien van het feit dat [eiser] deze omstandigheden eerst in het gesprek van 18 januari 2005 aan zijn leidinggevende heeft kenbaar gemaakt. [eiser] heeft gesteld dat hij zich in 2002 tot de arbo-arts heeft gewend, maar heeft dit niet op enigerlei wijze onderbouwd.
Nevenwerkzaamheden
16. Uit de door [eiser] aan ITC verstrekte informatie blijkt dat [eiser] niet heeft aangegeven dat hij voor een aantal verenigingen vrijwilligerswerk verrichtte. ITC heeft gesteld dat [eiser] deze conform de geldende richtlijn had dienen te vermelden op het daartoe bestemde formulier. [eiser] stelt dat zowel zijn huidige leidinggevende als zijn voormalige leidinggevende het niet nodig vonden dat [eiser] zijn vrijwilligersactiviteiten vermeldde. Dit is door ITC niet betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft ITC onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [eiser] ter zake een verwijt te maken valt. Gelet op de uit de tachtiger jaren daterende afspraak over de werktijden van [eiser], was ITC immers op de hoogte van de vrijwilligerswerkzaamheden van [eiser]. Niet gebleken is dat ITC [eiser] – voor het gesprek van 7 juni 2005 – heeft aangesproken op het feit dat hij zijn vrijwilligersactiviteiten niet op een daartoe bestemd formulier heeft vermeld.
Teruggave vakantieuren
17. ITC heeft gesteld dat [eiser] op 20 mei 2005 ITC heeft verzocht om een teruggave van vier uren vakantietegoed wegens het verrichten van spoedeisende werkzaamheden tijdens zijn vakantie. ITC stelt dat [eiser] conform de geldende richtlijn vooraf toestemming had moeten vragen. ITC stelt voorts dat [eiser] die dag enkel privé-werkzaamheden heeft verricht. [eiser] betwist dat hij privé-werkzaamheden heeft verricht. [eiser] stelt daarnaast dat hij vanaf zijn vakantieadres werkzaamheden heeft verricht.
18. [eiser] heeft volgens het verslag van het gesprek d.d. 7 juni 2005 gezegd dat hij voor zijn schoonzoon koopcontracten heeft beoordeeld. Wat hier ook van zij, in ieder geval kan worden vastgesteld dat [eiser] zich niet aan de door ITC gehanteerde richtlijn heeft gehouden door niet vooraf goedkeuring te vragen voor de onderbreking van zijn vakantie. De poging van [eiser] op deze manier achteraf en in elk geval deels ten onrechte vier vakantie-uren vergoed te krijgen kwalificeert de voorzieningenrechter als in strijd met hoe een goed werknemer zich heeft te gedragen.
Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
19. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter levert het complex van voornoemde feiten en omstandigheden, met uitzondering van het gestelde over niet aangeven van bepaalde nevenwerkzaamheden op het daartoe bestemde formulier, een dringende reden op als bedoeld in artikel 7:677 BW. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat [eiser] al geruime tijd in dienst is en dat het ontslag ingrijpende en nadelige gevolgen heeft voor [eiser]. Daartegenover staat echter dat [eiser] met name door het buitenproportionele privé-telefoonverkeer, het gebruik van de representatiekaart voor privé-doeleinden, het zich volstrekt niet houden aan de werktijden en het misleiden van zijn leidinggevende daaromtrent, het door ITC in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate heeft geschaad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voor [eiser] voldoende duidelijk geweest dat deze gronden voor ITC voldoende waren om tot ontslag op staande voet over te gaan. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat [eiser] als leidinggevende, die onder meer controle diende te houden op de financiële gang van zaken binnen ITC, een voorbeeldfunctie bekleedde. Daarnaast golden binnen ITC richtlijnen die aan [eiser] bekend waren dan wel bekend geacht konden worden te zijn en is [eiser] op een aantal zaken aangesproken. [eiser] gold derhalve als een gewaarschuwd man.
20. Voorts is aan de orde de vraag of ITC het ontslag onverwijld heeft gegeven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. Nadat ITC bij brief van 26 mei 2005 aan [eiser] heeft laten weten dat er aanleiding bestond een onderzoek in te stellen, heeft zij [eiser] op non-actief gesteld en heeft zij het onderzoek voortvarend ter hand genomen. In die periode zijn [eiser] alsmede andere werknemers gehoord en zijn allerhande bescheiden gecontroleerd. Binnen een periode van twee weken heeft ITC vervolgens het ontslagbesluit genomen en aan [eiser] kenbaar gemaakt. Gelet op de door ITC in acht genomen zorgvuldig om de feiten boven water te krijgen acht de voorzieningenrechter deze termijn redelijk. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat ITC veel eerder dan 26 mei 2005 op de hoogte was van de aangevoerde ontslagredenen.
21. Nu de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, dienen de vorderingen van [eiser] tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling te worden afgewezen.
Rechtmatigheid publicatie
22. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de publicatie door ITC niet onrechtmatig. Niet gebleken is dat er onjuistheden in de publicatie staan vermeld. ITC heeft immers een ontslagbesluit genomen op grond van door haar geconstateerd ernstig misbruik door [eiser]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de publicatie voorts niet in een onnodige mate grievend en/of insinuerend van aard, hetzij op zichzelf, hetzij in de context waarin zij zijn geplaatst. ITC heeft aangegeven dat zij juist tot publicatie is overgegaan gelet op de insinuerende verhalen die onder het personeel de ronde deden. Volgens ITC viel de afwezigheid van [eiser] onmiddellijk op. De voorzieningenrechter acht de publicatie mede in het licht hiervan niet onrechtmatig.
22. De vordering van [eiser] tot rectificatie dient derhalve te worden afgewezen.
23. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde persoon in de kosten van dit geding te worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van ITC begroot op € 244,= aan verschotten en € 816,= aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van Ommeren, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2005, in tegenwoordigheid van mr. Dallinga, griffier.