ECLI:NL:RBALM:2005:AT9618

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 538 WAO V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herkeuring van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de herkeuring van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser ontvangt sinds 1988 een WAO-uitkering, die laatstelijk is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% vanwege rugklachten en epileptische klachten. Eiser is het niet eens met het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om zijn uitkering ongewijzigd te handhaven. De rechtbank behandelt de vraag of het bestreden besluit van het UWV, dat de arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2003 en 25 mei 2003 ongewijzigd heeft vastgesteld, in stand kan blijven.

De rechtbank overweegt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische gronden, maar ook op arbeidskundige gronden moet plaatsvinden. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser beperkingen heeft, met name ten aanzien van het tillen van zware lasten en frequent buigen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd die eiser nog zou kunnen vervullen, ondanks zijn beperkingen. Eiser betwist echter de juistheid van de vastgestelde beperkingen en de functieduiding.

De rechtbank concludeert dat het UWV niet voldoende inzicht heeft gegeven in de motivering van de functieduiding en de arbeidskundige grondslagen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en vernietigt dit. De rechtbank beveelt het UWV om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in verband met de behandeling van zijn beroep zijn gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 538 WAO V1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: G. Grote Beverborg, medewerker bezwaar en beroep bij Arcon,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 29 april 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiser ontvangt sedert 1988 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% wegens rugklachten en epileptische klachten.
Per 2 januari 2002 heeft eiser zich ziek gemeld met toegenomen klachten, te weten rugklachten.
Bij besluit van 15 april 2003 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat eisers arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2003 niet is toegenomen en dat zijn WAO-uitkering ongewijzigd is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Eveneens bij besluit van 15 april 2003 is aan eiser medegedeeld dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 25 mei 2003 is afgenomen naar 15 tot 25% . Tegen deze besluiten heeft eiser op 14 mei 2003 bezwaar gemaakt.
Eiser is op 24 september 2003 gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser in zoverre gegrond verklaard dat eisers WAO-uitkering per 1 januari 2003 en per 25 mei 2003 ongewijzigd vastgesteld dient te worden naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Eiser kan zich blijkens het beroepschrift niet met dit besluit verenigen.
Verweerder heeft op 17 juni 2004 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 januari 2005 heeft de rechtbank verweerder verzocht om beantwoording van een aantal vragen in het kader van het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) en om toezending van een transponeringstabel. Bij brief van 8 februari 2005 heeft verweerder hierop gereageerd en de gevraagde transponeringstabel toegezonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 mei 2005, waar eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.L.M. Liesting.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder de door eiser ontvangen uitkering ingevolge de WAO per 1 januari 2003 en per 25 mei 2003 ongewijzigd heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, in rechte in stand kan blijven.
Juridisch kader
Wat moet worden verstaan onder arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, is nader omschreven in artikel 18, eerste lid, van de WAO. Gelet op de wettekst moet de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische, maar ook op arbeidskundige gronden worden bepaald. Bekeken moet worden welke verdiensten de betrokkene thans zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, en welke verdiensten hij nog in staat is te verwerven als rekening wordt gehouden met de medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het verschil tussen beide wordt aangemerkt als het verlies aan verdiencapaciteit. Uitgedrukt in een percentage is dit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Om te beoordelen of verweerders besluit op goede gronden berust, dient te worden bezien of de medische mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld en of er voor eiser nog arbeid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO is aan te wijzen, die hij met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen kan verrichten.
Besluitvorming door verweerder
In het onderhavige geval heeft A.J. Wolbers, verzekeringsarts in dienst van verweerder, op 17 maart 2003 rapport uitgebracht en is daarin tot de conclusie gekomen dat eiser beperkingen heeft. De belangrijkste fysieke beperkingen gelden ten aanzien van frequent buigen in werk en zware lasten tillen. Eiser moet lopen en zitten afwisselen met staan. Ten aanzien van de psychische belastbaarheid gelden geen bijzonderheden. Op basis van deze conclusie is een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige N. van Rhee bekeken of er voldoende functies te duiden waren die eiser ondanks zijn beperkingen nog zou kunnen vervullen. Blijkens de rapportage van 24 maart 2003 is de arbeidsdeskundige van mening dat dergelijke arbeid inderdaad nog aanwijsbaar. De arbeidsdeskundige heeft 9 functies geselecteerd die als gangbaar kunnen worden aangemerkt. De berekening van de restverdiencapaciteit is gebaseerd op de functies matroos scheepvaart (SBC-code 282020), chauffeur personenbusje, directiechauffeur (SBC-code 282160) en portier, toezichthouder (divers) (SBC-code 342021). Eiser zou hiermee 75,33 % zou kunnen verdienen van het te dezen in aanmerking te nemen loon van een geheel valide chauffeur.
Gelet op bovenstaande medische en arbeidskundige bevindingen heeft verweerder bij besluit van 15 april 2003 aan eiser medegedeeld dat eisers arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2003 niet is toegenomen en dat zijn WAO-uitkering ongewijzigd is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Eveneens bij besluit van 15 april 2003 is aan eiser medegedeeld dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 25 mei 2003 is afgenomen naar klasse 15 tot 25%.
Op 22 april 2002 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens rugklachten. Op 4 juni 2003 heeft de verzekeringsarts A.J. Wolbers een rapport uitgebracht en is daarin tot de conclusie gekomen dat bij eiser geen toegenomen beperkingen kunnen worden aangenomen. Bij besluit van 16 juli 2003 heeft de verzekeringsarts A.J. Wolbers dit aan eiser medegedeeld.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe. In zijn rapport van 22 januari 2004 komt de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie dat hij zich op drie aspecten na kan verenigen met de mogelijkheden tot functioneren zoals verwoord in de FML. Het betreft de aspecten “zitten”, “zitten tijdens het werk” en “tillen of dragen”. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML ten aanzien van deze aspecten gewijzigd.
Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige G.J.A. Smelt bekeken of er voldoende functies te duiden waren die eiser uitgaande van de gewijzigde belastbaarheid en de bekwaamheden nog zou kunnen vervullen. Blijkens de rapportage van 28 januari 2004 komt de arbeidsdeskundige tot de volgende geduide functies: matroos scheepvaart (SBC-code 282020), sorteerder, controleur (SBC-code 111340) en productiemedewerker voedingsmidd. ind. (SBC-code 111172). De bezwaararbeidsdeskundige is van mening dat eiser hiermee 67,88% zou kunnen verdienen van het te dezen in aanmerking te nemen loon van een geheel valide chauffeur.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige besloten het bezwaarschrift van eiser in zoverre gegrond verklaard dat de WAO-uitkering per 1 januari 2003 en per 25 mei 2003 ongewijzigd vastgesteld dient te worden naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Standpunten van partijen
In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage niet in overeenstemming is met zijn handicap die hij dagelijks ervaart. Daarnaast zet eiser vraagtekens bij de procedure van de keuring bij verweerder. Voorts zet eiser vraagtekens bij de functieduiding van de arbeidsdeskundige en de daaruit voortvloeiende verdiencapaciteit. Eiser is van mening dat een aantal geduide functies niet door hem met zijn beperkingen kan worden uitgevoerd. Eiser verzoekt een onafhankelijke arts te benoemen. Ook is eiser het niet eens met de maatman en dagloonberekening.
In het verweerschrift geeft verweerder aan dat eiser zijn stelling dat zijn medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld niet heeft onderbouwd door (nieuwe) medische gegevens. Derhalve ziet verweerder geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen. Wat betreft het maatman- en dagloon wordt geen enkele onderbouwing gegeven voor de stelling dat genoemde elementen incorrect zouden zijn. Verweerder verwijst derhalve naar de overwegingen in het bestreden besluit.
Overwegingen van de rechtbank over de medische aspecten
Voor zover eiser met de vraagtekens die hij bij de keuringsprocedure heeft gezet, heeft willen betogen dat het medisch onderzoek onvoldoende of onzorgvuldig is geweest, verwerpt de rechtbank dit betoog. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de (primaire) verzekeringsarts lichamelijk onderzoek heeft verricht en een anamnese heeft afgenomen en dat de bezwaarverzekeringsarts een verslag van een röntgenfoto van de lumbalewervelkolom en thoracalewervelkolom d.d. 3 augustus 2003, een verslag van een röntgenfoto van de rechterhand d.d. 7 februari 2000 en een verslag van een röntgenfoto van de linkerenkel d.d. 2 september 1999 in zijn beoordeling heeft betrokken. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanvullende informatie opgevraagd aangezien eiser in de periode van januari 2002 tot en met januari 2003 niet onder behandeling van een medisch specialist was. Van een onvoldoende of onzorgvuldig medisch onderzoek is in dit geval dan ook geen sprake.
Daarnaast blijkt uit de beschikbare medische gegevens niet dat de juistheid van de opgestelde FML in twijfel zou moeten worden getrokken, in die zin dat voor eiser meer en/of verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen dan die zijn opgenomen in de FML. Objectief medische informatie die zodanige twijfel oproept, heeft de rechtbank in het dossier niet aangetroffen. Evenmin is gebleken van een bij de (onafhankelijk) medisch deskundigen bestaande, vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting over de beperkingen van eiser, op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat eiser meer en/of verdergaand beperkt is dan in de FML verwoord. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank er ook niet van kunnen overtuigen dat met zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. De rechtbank tekent hierbij aan dat eiser ook in beroep geen objectief medisch onderbouwde informatie heeft ingebracht, op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de opgestelde FML.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De rechtbank acht het derhalve niet noodzakelijk om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen zoals door eiser is verzocht.
Overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige aspecten
Op 9 november 2004 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een aantal uitspraken gewezen (te vinden op www.rechtspraak.nl, onder meer LJN AR 4716), waarin onder meer het CBBS als ondersteunend systeem bij de beoordeling van aanspraken op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetten beoordeeld is. Kort samengevat heeft de CRvB geoordeeld dat het CBBS als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten, rechtens aanvaardbaar is. Echter, de CRvB heeft ook een aantal bedenkingen geuit waar het betreft de inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van het systeem. De CRvB heeft hierbij onder meer het oog gehad op het gegeven dat in de FML de nummering van de belastbaarheidsaspecten niet overeenstemt met de nummering van de naar inhoud overeenkomende (matchende) items in de lijsten met de functiebelastinggegevens, het feit dat in het dossier geen signaleringen meer voorkomen ten teken dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting sprake kan zijn van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of op die punten, alsmede het gegeven dat het CBBS naast matchende items, ook niet-matchende items kent die niet door het geautomatiseerde systeem worden vergeleken. De CRvB is van oordeel dat, zolang het CBBS niet is aangepast, hoge(re) eisen gesteld dienen te worden aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende schattingsbesluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige uitgangspunten.
Voldoet het besluit hier niet aan, dan komt het wegens strijd met de artikelen 3:2 en/of 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
Bij toepassing van deze jurisprudentie op de onderhavige zaak komt de rechtbank tot de volgende bevindingen.
In beroep heeft verweerder alsnog een transponeringstabel overgelegd, zodat in dit geval op vrij eenvoudige wijze de in de FML opgenomen belastbaarheidsaspecten vergeleken kunnen worden met de naar inhoud overeenkomende items van de functiebelastingen.
Overschrijding van de belastbaarheid van eiseres met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting kan zich in de eerste plaats voordoen ten aanzien van items waarvoor in de FML (een) beperking(en) is (zijn) opgenomen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
In de FML zijn onder meer beperkingen opgenomen voor niet-matchende items, te weten:
- In rubriek IV, onder punt 24: “lopen af te wisselen met zitten”.
- In rubriek V, onder punt 9: “zitten af te wisselen met lopen en staan met lopen of zitten”.
Daarnaast zijn in de FML beperkingen opgenomen voor matchende items, te weten:
- in rubriek IV, onder punt 11 frequent buigen tijdens het werk: “normaal, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer buigen, echter tot 60 graden”.
- In rubriek IV, onder punt 14 tillen of dragen: “licht beperkt, kan ongeveer 10 kg tillen of dragen (peuter); incidenteel (1-2x per uur) 15 kg ook mogelijk”.
- In rubriek IV, onder punt 16 frequent zware lasten hanteren tijdens het werk (10 keer per uur): “beperkt, kan niet tijdens ongeveer een uur per werkdag frequent lasten van ongeveer 15 kg hanteren”.
- In rubriek V, onder punt 1 zitten: “licht beperkt, kan ongeveer een uur achtereen zitten (film).
- In rubriek V, onder punt 2 zitten tijdens het werk: “licht beperkt, kan zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag zitten (ongeveer 6-8 uur).
In de rapportage van de arbeidsdeskundige N.van Rhee van 24 maart 2003 staat: “Overleg met de arts was niet noodzakelijk omdat er bij de geduide functies mijns inziens geen overschrijding van de belastbaarheid optreedt”. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe ten opzichte van de primaire medische beoordeling de FML gewijzigd ten aanzien van de aspecten “zitten”, “zitten tijdens het werk” en “tillen of dragen”. De bezwaararbeidsdeskundige komt in zijn rapportage van 28 januari 2004 uitgaande van de gewijzigde belastbaarheid en de bekwaamheden tot de volgende geduide functies: matroos scheepvaart (SBC-code 282020), sorteerder, controleur (SBC-code 111340) en productiemedewerker voedingsmidd. ind. (SBC-code 111172). Uit deze rapportage leidt de rechtbank af dat de bezwaararbeidsdeskundige deze functies waarin kennelijk sprake was van signaleringen op 22 januari 2004 heeft besproken met de bezwaarverzekerings-arts. Daarbij is vastgesteld dat belanghebbende geen belemmering heeft bij het uitoefenen van de uiteindelijk geduide functies. Uit deze rapportage blijkt evenwel niet precies om welke restricties het gaat en of wellicht sprake is van overschrijdingen in vorenbedoelde zin en zo ja, welke consequenties dit heeft voor de passendheid van de geduide functies. Eerst in beroep is dit inzichtelijk geworden via de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige G.J.A. Smelt van 7 februari 2005.
De rechtbank stelt vast dat pas in beroep inzichtelijk is gemaakt dat, en op welk punt, en bij welke functie de in de FML vastgestelde beperkingen zijn overschreden en dat, en om welke reden, die overschrijding acceptabel is.
Reeds om die reden kan niet worden gezegd dat de onderhavige schatting uiterlijk bij het bestreden besluit is voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de arbeidskundige grondslagen waarop de schatting berust. In zoverre ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, en dient het om die reden te worden te worden vernietigd.
In de omstandigheid dat verweerder in beroep het bestreden besluit in zoverre alsnog van een toereikende toelichting/motivering heeft voorzien, zou aanleiding kunnen worden gezien de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, mits het besluit voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
In de tweede plaats kan de belastbaarheid van eiseres worden overschreden ten aanzien van items waarvoor in de FML geen beperkingen zijn opgenomen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
Voor items als hier aan de orde bevat de FML de zogeheten ‘normaalwaarden’. Zoals de CRvB in zijn hiervoor genoemde uitspraken over het CBBS heeft overwogen, beogen die normaalwaarden het niveau van functioneren aan te geven waartoe een gezond persoon van 16 tot 65 jaar (de beroepsbevolking) minimaal in staat is en waarbij telkens is gekozen voor een normaalwaarde die overeenkomt met de eisen van het dagelijks leven.
In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 februari 2005 heeft de bezwaararbeidsdeskundige aangevoerd dat de functies die de arbeidsdeskundige middels het CBBS voorgelegd krijgt, signaleringen kunnen bevatten. Ook (marginale) overschrijdingen van de normaalwaarden en incidentele piekbelastingen worden gesignaleerd. Uit de algemene informatie in de bijlage blijkt verder dat de arbeidsdeskundige slechts de signaleringen beoordeelt die relevant zijn voor de beoordeling. De beoordeling vindt plaats door de arbeidsdeskundige, maar bij twijfel bestaat de mogelijkheid tot overleg met de verzekeringsarts. Volgens de informatie van de bezwaararbeidsdeskundige vindt geen overleg, motivering of rapportage plaats over signaleringen die naar de mening van de arbeidsdeskundige geen nadere beoordeling behoeven. Daarnaast is volgens de bezwaararbeidsdeskundige de grootste belemmering van het CBBS dat een gedane functieselectie niet meer op exact dezelfde manier gereproduceerd kan worden. Alleen tijdens de professionele eindselectie, die in het primaire proces plaatsvindt na de automatische voorselectie, krijgt de arbeidsdeskundige signaleringen op zijn scherm. De selectie, die éénmalige plaatsvindt, en technisch gezien niet herhaald kan worden, is dus met het systeem niet te reproduceren.
In het licht van de door de CRvB in de uitspraken van 9 november 2004 geuite bedenkingen over de inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van het CBBS en gegeven de daaraan gekoppelde hoge(re) eisen die moeten worden gesteld aan verslaglegging en motivering van de aan schattingsbesluiten ten grondslag gelegde arbeidskundige uitgangspunten, zal, om besluiten als het onderhavige de rechterlijke toets te kunnen laten doorstaan, naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval inzichtelijk moeten worden gemaakt:
- op welke punten de functiebelasting de normaalwaarde overschrijdt;
- waarom de arbeidsdeskundige tot de conclusie is gekomen dat, ondanks die overschrijding(en), de belastbaarheid van de betrokken verzekerde toch niet wordt overschreden, dan wel dat, en om welke reden een zodanige overschrijding acceptabel wordt geacht;
- in geval de arbeidsdeskundige overschrijding van de belastbaarheid acceptabel acht: of overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk wordt geacht en zo nee, waarom niet, waarbij de rechtbank in het midden laat of, en in welke gevallen overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet uiterlijk bij het bestreden besluit is voorzien in een hierop toegespitste toelichting/motivering van de onderhavige situatie. Ook in beroep is een zodanige toelichting/motivering niet gegeven, ondanks dat de rechtbank bij brief d.d. 27 januari 2005 hierom expliciet heeft gevraagd.
Uit de algemene informatie van de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 februari 2005 concludeert de rechtbank dat het selectieproces door de arbeidsdeskundige op relevantie van signaleringen niet controleerbaar is. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat signaleringen ten onrechte niet in de rapportage zijn opgenomen en van een nadere motivering zijn voorzien. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit nog immer onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar is gemaakt. Voorts acht de rechtbank het niet kunnen herhalen van de professionele eindselectie, die in het primaire proces plaatsvindt, in strijd met artikel 7:11 van de Awb, dat een volledige heroverweging in bezwaar voorschrijft.
In het licht van het vorenstaande en op basis van de gegevens die wel beschikbaar zijn, merkt de rechtbank voorts op dat zij de volgende opmerking van de bezwaararbeidsdekundige in de rapportage van 7 februari 2005 niet afdoende acht: “Als overschrijding van de normaalwaarden kan worden aangemerkt (punt 14 resultaat eindselectie) het kortcyclisch buigen in de functie 6291-0035-002. 600 keer buigen per uur is de normaalwaarde. Er wordt 750 keer per uur tot ongeveer 30 graden gebogen. Het reiken is niet beperkt. Betrokkene kan door 10 centimeter extra reiken (60 cm + 10 cm = 70 cm) het buigen voorkomen”. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat deze overschrijding van de normaalwaarde niet de enige overschrijding is. Zo geldt als bijzondere belasting in de functie 7413-0133-001 bij punt 18 bovenschouder actief zijn: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur; tijdens 2 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut achtereen, terwijl de normaalwaarde tenminste 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief zijn inclusief frequentie ongeveer 2 keer per uur is. Een ander voorbeeld is dat als bijzondere belasting in de functie 7413-0133-001 bij punt 11 gebogen actief zijn als bijzondere belasting: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur; tijdens 2 werkuren 3 maal ongeveer 5 minuten achtereen, terwijl de normaalwaarde tenminste 5 minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief zijn inclusief frequentie ongeveer 2 keer per uur is. Verweerder heeft bij deze overschrijdingen, die door de rechtbank als voorbeelden zijn bedoeld en derhalve niet uitputtend zijn, niet inzichtelijk gemaakt waarom de arbeidsdeskundige tot de conclusie is gekomen dat, ondanks de overschrijding van de frequentie, de belastbaarheid van de betrokken verzekerde toch niet wordt overschreden, dan wel dat, en om welke reden een zodanige overschrijding acceptabel wordt geacht.
Ook in dit opzicht kan dus niet worden gezegd dat de onderhavige schatting uiterlijk bij het bestreden besluit is voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de arbeidskundige grondslagen waarop de schatting berust. En ook in zoverre moet het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, worden vernietigd.
Aangezien in zoverre het bestreden besluit niet hangende beroep van een deugdelijke motivering is voorzien, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn beroep, zijnde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (indienen beroepschrift: 1 punt, bijwonen zitting: 1 punt; EUR 322,- per punt) en reiskosten ad EUR 6,80.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser beslist, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 328,80, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan eiser;
- verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het griffierecht ad EUR 37,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van mr. S. Rhebergen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2005.
Afschrift verzonden op
AB