ECLI:NL:RBALM:2005:AU0215

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72165 / KG ZA 05-179
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Inden
  • J. Breitbarth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de Medezeggenschapscommissie van de Vliegbasis Twenthe tegen de Staat der Nederlanden inzake voortijdige overplaatsing van sleutelfunctionarissen en opheffing van het 313 Squadron

In deze zaak vordert de Medezeggenschapscommissie (MC) van de Vliegbasis Twenthe in kort geding een verbod op de voortijdige overplaatsing van sleutelfunctionarissen door de Staat der Nederlanden, alsook een verbod op de opheffing van het 313 Squadron. De MC stelt dat de voortijdige overplaatsingen in strijd zijn met de toezeggingen van de Staat en het Definitief Reorganisatie Plan (DRP) dat in samenspraak met de MC is opgesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat de MC voldoende belang heeft bij haar vorderingen, aangezien de voortijdige overplaatsingen de gefaseerde afbouw van de vliegbasis in gevaar kunnen brengen en gevolgen hebben voor de achterblijvende medewerkers.

De voorzieningenrechter wijst de primaire vordering van de MC af, omdat deze een vetorecht voor de MC inhoudt dat niet is vastgelegd in het BMD of het DRP. De subsidiaire vordering, die betrekking heeft op de toezeggingen van de Staat, wordt echter toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staat de MC tijdig moet informeren over de voorgenomen overplaatsingen en dat de MC adviesrecht heeft over de gevolgen voor het personeel. De vordering met betrekking tot de opheffing van het 313 Squadron wordt afgewezen, omdat de MC niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Staat het DRP niet zal naleven. De voorzieningenrechter bepaalt dat de Staat de gevraagde informatie aan de MC moet verstrekken en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 72165 / KG ZA 05-179
datum vonnis: 28 juli 2005 (rd)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de Medezeggenschapscommissie van de Vliegbasis Twenthe,
zetelende te Enschede,
eiseres,
verder te noemen de MC,
procureur: mr. N.L.H.M. Laane,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
verder te noemen de Staat,
advocaat: mr. D. den Hertog.
Het procesverloop
De MC heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 19 juli 2005. Ter zitting zijn verschenen: de heer [naam], voorzitter van de MC, vergezeld door mr. Laane, en de heer [naam], Commandant van de Vliegbasis Twente, vergezeld door mr. Den Hertog. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
? Het Ministerie van Defensie heeft het besluit genomen tot opheffing van de Vliegbasis Twenthe.
? Op basis van het Besluit medezeggenschap defensie (BMD) en de Regeling overlegprocedure bij reorganisaties (ROR) hebben partijen overeenstemming bereikt over een Definitief Reorganisatie Plan (DRP), vastgesteld op 26 maart 2004, welk plan uitvoering geeft aan voornoemd besluit tot sluiting van de Vliegbasis Twenthe.
? In het DRP is vastgelegd dat de sluiting van de vliegbasis Twenthe uiterlijk plaatsvindt per 31 december 2007. Het personeelsbestand van de vliegbasis Twenthe zal in drie fasen tot nul worden gereduceerd:
? Fase 1: per 1 mei 2004 werd het 315 Squadron opgeheven en werd de formatie op de vliegbasis teruggebracht tot de minimaal benodigde formatie om de resterende taken uit te voeren.
? Fase 2: per 1 december 2005 zal het 313 Squadron worden opgeheven. De vliegbasis Twenthe zal vervolgens voor de squadrons van de vliegbases Volkel en Leeuwarden opengesteld blijven; de formatie zal worden teruggebracht tot de minimaal benodigde formatie om de resterende taken uit te voeren.
? Fase 3: uiterlijk per 1 januari 2007 zal de openstelling van de vliegbasis worden beëindigd en zal de formatie teruggebracht worden tot de minimaal benodigde capaciteit om de sluiting van de vliegbasis tot stand te kunnen brengen, fase 3 eindigt uiterlijk op 31 december 2007.
? Doel van dit plan is om het formatie- en personeelsbestand van de Vliegbasis Twenthe gefaseerd af te bouwen, met behoud van werkgelegenheid bij andere delen van de krijgsmacht.
? Voorts is een reorganisatieplan MOB’s (Main Operating Bases) vastgesteld, waarin wordt aangegeven wat de gevolgen zijn voor de vliegbases Leeuwarden en Volkel van sluiting van vliegbasis Twenthe en de gelijktijdige afstoting van 29 F-16’s. Gelijktijdig met het opheffen van het 313 Squadron wordt op de vliegbasis een nieuw operationeel F-16 squadron opgericht. In het DRP wordt deze aangeduid als 3xx Squadron, aangezien de nieuwe naam op dat moment nog niet bekend was. April 2005 is besloten het nieuw op te richten squadron de naam en het embleem van het 313 Squadron (Tiger squadron) te geven.
? De MC heeft verzocht met een vertegenwoordiging plaats te mogen nemen in de door de Staat ingestelde buitengewone gemeenschappelijke medezeggenschapscommissie (BGMC), waarin de MC van Volkel en de MC van Leeuwarden zijn vertegenwoordigd. De Staat heeft dit afgewezen, waarna het geschil is voorgelegd aan het College voor geschillen medezeggenschap Defensie. De geschillencommissie heeft geadviseerd het verzoek niet in te willigen.
? Het 315 Squadron is op 16 april 2004 bij ceremonie officieel opgeheven.
? In september 2004 heeft een kort geding procedure tussen partijen plaatsgevonden. In die procedure stelde de MC zich op het standpunt dat de Staat aan medewerkers toewijzingsbeschikkingen verleende en voornemens was medewerkers voortijdig over te plaatsen zonder daartoe vooraf advies te vragen van de MC, hetgeen in strijd is met het DRP. De Staat heeft in deze procedure verklaard dat, een enkele uitzondering daargelaten, alle medewerkers pas op 1 december 2005 of later overgaan in hun nieuwe functies en dat er voor 1 december 2005 niets gebeurt.
? Partijen zijn na deze procedure overeengekomen dat in individuele gevallen eventueel kan worden afgeweken van de in het DRP vastgestelde datum van 1 december 2005. Daartoe is bij beschikking van 3 januari 2005 de Herplaatsing Advies Groep (HAG) in het leven geroepen, waarin onder meer de MC is vertegenwoordigd. De HAG adviseert over eventuele overplaatsingen op een andere datum dan voorzien in het DRP en over de wijze waarop die vacature dan wordt vervuld.
? Conform de instellingsbeschikking HAG heeft de Commandant in de periode nadien voor ongeveer vijfendertig personen aan de HAG advies gevraagd over eventuele vervroegde verplaatsing. De MC heeft in al die gevallen toestemming verleend.
? Op 19 januari 2005 heeft de Commandant de HAG verzocht akkoord te gaan met overplaatsing naar Den Haag van een lid van het Managementteam, de heer [naam], die de functie bekleedt van hoofd Stafgroep Operationele en Ondersteunende Diensten, (HSOOD). In het DRP is bepaald dat deze functie blijft gehandhaafd tot 31 december 2007. In de HAG is geen overeenstemming bereikt. De Commandant heeft vervolgens de zaak bij brief d.d. 3 mei 2005 voor advies ex artikel 27 BMD voorgelegd aan de MC. De heer [naam] is op 2 mei 2005 overgeplaatst.
? Voorts zijn zonder daartoe overeenstemming te hebben bereikt, de Commandant van het 912 Squadron en het Hoofd Stafgroep Controle voortijdig (deels) overgeplaatst, terwijl de datum van functieverval volgens het DRP 31 december 2006 is.
? Bij brief van 22 juni 2005 heeft de MC de Commandant verzocht en voor zover nodig gesommeerd niet over te gaan tot overplaatsing van de sleutelfunctionarissen tenzij vooraf overeenstemming is bereikt met de MC en niet over te gaan tot overplaatsing van het squadron voordat de MC daarover advies heeft uitgebracht.
? Bij brief d.d. 27 juni 2005 heeft de Commandant deze verzoeken afgewezen.
? De MC heeft op 6 juli 2005 een conceptdagvaarding gestuurd met het verzoek in der minne aan de vorderingen te voldoen.
? In een brief d.d. 13 juli 2005 zegt de Staat aan de MC toe dat geen sleutelfunctionarissen, 010 functionarissen, meer zullen worden overgeplaatst dan nadat op basis van de Regeling HAG hetzij de MC instemming heeft gegeven dan wel terzake een adviesprocedure als bedoeld in het BMD is afgerond.
2. De MC vordert - zakelijk weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. met betrekking tot de sleutelfunctionarissen:
Primair:
De Staat te verbieden over te gaan tot overplaatsing van sleutelfunctionarissen, ook indien hun vacatures vooraf zijn vervuld, één en ander zoals hierna is omschreven, alles tenzij daarover vooraf overeenstemming is bereikt met de medezeggenschapscommissie.
Subsidiair:
De Staat te verbieden over te gaan tot overplaatsing van sleutelfunctionarissen, ook indien hun vacatures vooraf zijn vervuld, één en ander zoals hierna is omschreven, alles voor de MC daarover advies heeft uitgebracht, en, indien aan de orde, het college voor geschillen advies heeft uitgebracht.
Primair en subsidiair:
Meer in het bijzonder de Staat te verbieden op de Vliegbasis Twenthe over te gaan tot overplaatsing van sleutelfunctionarissen:
? anders dan tegen de datum die daarvoor is voorzien in het DRP d.d. 26 maart 2004;
? ook indien hun vacatures vooraf zijn vervuld;
? waarbij onder sleutelfunctionarissen moet worden verstaan: leidinggevenden, te weten de binnen het Ministerie van Defensie zogenaamde 010 functionarissen;
of anderszins handelingen in strijd met het DRP te verrichten waardoor de daarin geregelde gefaseerde afbouw in gevaar kan komen en, meer in het bijzonder, handelingen in strijd met het DRP te verrichten waardoor de bedrijfsvoering op de vliegbasis Twenthe in gevaar kan komen, of welke handelingen in strijd met het DRP, gevolgen hebben voor de werkzaamheden van de bij de vliegbasis Twenthe werkzame werknemers.
II. met betrekking tot het 313 Squadron:
Primair:
De Staat te verbieden over te gaan tot overplaatsing of opheffing van het 313 Squadron, één en ander zoals hierna is omschreven,
alles voordat een buitengewone gemeenschappelijke medezeggenschapscommissie (hierna: BGMC) van de vliegbases Twenthe en Volkel, althans de MC, over de overplaatsing van het squadron advies heeft uitgebracht en, indien aan de orde, het college voor geschillen advies heeft uitgebracht.
Subsidiair:
De Staat te verbieden over te gaan tot overplaatsing of opheffing van het 313 Squadron, één en ander zoals hierna is omschreven,
alles voordat de MC nadere, concreet uitgewerkte, informatie van de Commandant heeft ontvangen met betrekking tot de infrastructuur en de geluidsstructuur, waaronder een riciso- inventarisatie en evaluatie (RI&E), de Nota bedreigde operationele ruimte, een milieueffectrapportage (MER) en een tijdsplanning van één en ander vanaf heden tot 1 december 2005.
Primair en subsidiair:
Meer in het bijzonder de Staat te verbieden op de Vliegbasis Twenthe over te gaan tot overplaatsing van personeel en materieel van het 313 Squadron, of uitvoeringshandelingen te verrichten betreffende de in het DRP voorziene opheffing van het 313 Squadron;
één en ander waardoor het 313 Squadron in gevaar kan komen en meer in het bijzonder, uitvoeringshandelingen te verrichten betreffende het squadron waardoor de bedrijfsvoering op de vliegbasis Twenthe in gevaar kan komen, of welke uitvoeringsmaatregelen betreffende het squadron gevolgen hebben voor de werkzaamheden van de bij de vliegbasis Twenthe werkzame werknemers.
III.
Althans een zodanige uitspraak te doen als de voorzieningenrechter meent dat behoort.
IV.
Alles met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
3. De MC stelt daartoe het volgende:
met betrekking tot vordering betreffende de sleutelfunctionarissen:
Door de vroegtijdige overplaatsing van sleutelfunctionarissen kan de bedrijfsvoering op de vliegbasis Twenthe in gevaar komen. Daarnaast hebben de overplaatsingen gevolgen voor de werkzaamheden van de bij de vliegbasis Twenthe werkzame werknemers. De MC stelt dat de Staat zich niet aan de tijdens het vorige kort geding gedane toezegging heeft gehouden door sleutelfunctionarissen over te plaatsen, zonder daartoe de van de MC benodigde toestemming te hebben. De MC stelt te willen voorkomen dat zij voor voldongen feiten wordt geplaatst. De MC beperkt haar vordering in deze procedure tot de sleutelfunctionarissen, hoewel zij van mening is dat zij wat de overplaatsing van de overige medewerkers betreft, ook adviesrecht heeft. De MC stelt dat haar vorderingen ruimer zijn dan de toezegging van de Staat en dat zij er belang bij heeft om duidelijkheid te verkrijgen op welke grondslag haar adviesrecht kan worden gebaseerd.
4. De MC baseert haar primaire vordering op het volgende:
? De toezegging van de Commandant tijdens het vorige kort geding.
? De overeenkomst die de Commandant en de MC hebben gesloten met betrekking tot het DRP en de daarin genoemde data, althans de overeenstemming die partijen daarover bereikten, als bedoeld in artikel 30 BMD.
? Eerdere overplaatsing dan is overeengekomen, is in strijd met de instellingsbeschikking van de HAG;
? Eerdere overplaatsing is een onrechtmatige daad.
5. De MC baseert haar subsidiaire vordering op het volgende:
? De Commandant heeft de MC adviesrecht toegezegd met betrekking tot overplaatsing.
? Overplaatsing voordat advies is gevraagd aan de MC is in strijd met de instellingsbeschikking HAG.
? De voorgenomen maatregel is een maatregel als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder a tot en met d, althans onder e en f BMD, waarvoor de MC adviesrecht heeft.
? De maatregel houdt een wijziging van het DRP in. De MC had met betrekking tot de vaststelling van het DRP adviesrecht en heeft dat dus ook met betrekking tot eventuele wijziging van het DRP.
? Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de voorgenomen maatregel.
? De overplaatsing mag lopende de adviesprocedure niet worden uitgevoerd; de structuur van het BMC is dat de Commandant en de MC overeenstemming moeten proberen te bereiken (artikel 30 BMD) en dat zolang die overeenstemming niet is bereikt, de voorgenomen maatregel niet mag worden uitgevoerd, behoudens in de volgende gevallen - die zich hier niet voordoen - :
? in geval van een spoedeisende beslissing (artikel 28 BMD)
? indien de MC geen adviesrecht heeft (artikel 27 lid 2 BMD)
? als het functioneren van de vliegbasis ernstig wordt belemmerd.
? Nu de Staat in een drietal gevallen het advies van de MC niet heeft afgewacht, is het reëel te veronderstellen dat dat ook in volgende gevallen niet zal gebeuren.
? De voorgenomen maatregel is in die gevallen ook niet voorgelegd aan het college voor geschillen.
? Het enkele feit dat geen advies is gevraagd maakt de maatregel kennelijk onredelijk.
? Eerdere overplaatsing is een onrechtmatige daad.
Met betrekking tot het 313 Squadron
6. De opheffing van het 313 Squadron is onderdeel van het DRP. Gevolg is dat de functies komen te vervallen en dat het personeel onder bepaalde omstandigheden in aanmerking komt voor herplaatsing. Hieraan is code vier verbonden. In het geval van overplaatsing volgt het personeel de functie en krijgt het een andere code. De MC stelt dat zij tijdens de onderhandelingen over het DRP heeft aangegeven dat het gunstiger is het squadron over te plaatsen in plaats van op te heffen, welk advies door de Staat niet is gevolgd. De MC stelt zich op het standpunt dat thans toch feitelijk sprake is van overplaatsing, aangezien er 64 van de 140 personeelsleden terugkomen in het nieuwe 313 Squadron, er een aantal activa mee overgaat, de operaties overgaan naar Volkel en aan de NAVO het bericht blijft dat een aantal Nederlandse F-16 squadrons beschikbaar blijft, waaronder het 313 en dat daarbij niet wordt medegedeeld dat dit wordt opgeheven. De MC stelt voorts dat de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer heeft aangegeven dat het squadron wordt verplaatst en blijven het nummer, de naam en het embleem gelijkluidend. De MC stelt dat - nu er geen sprake is van opheffing - er alsnog een BGMC dient te worden ingesteld, waarin zij is vertegenwoordigd.
7. De MC baseert haar primaire vordering op het volgende:
? Adviesrecht is toegezegd door de Commandant.
? De voorgenomen maatregel van overplaatsing in plaats van de overeengekomen maatregel van opheffing is een maatregel als bedoeld in artikel 27 lid 1 BMD, waarvoor de BBGC adviesrecht heeft en bij afwezigheid daarvan de MC.
? De maatregel houdt een wijziging van het DRP in. De MC had met betrekking tot de vaststelling van het DRP adviesrecht en derhalve ook met betrekking tot eventuele wijziging van het DRP.
? Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de voorgenomen maatregel.
? De overplaatsing mag lopende de adviesprocedure niet worden uitgevoerd; de structuur van het BMC is dat de Commandant en de MC overeenstemming moeten proberen te bereiken (artikel 30 BMD) en dat zolang die overeenstemming niet is bereikt, de voorgenomen maatregel niet mag worden uitgevoerd, behoudens in de volgende gevallen - die zich hier niet voordoen - :
? in geval van een spoedeisende beslissing (artikel 28 BMD)
? indien de MC geen adviesrecht heeft (artikel 27 lid 2 BMD)
? als het functioneren van de vliegbasis ernstig wordt belemmerd.
? Het advies van de MC dient te worden afgewacht.
? De Commandant heeft het geschil niet voorgelegd aan het college van geschillen.
? Het enkele feit dat geen advies is gevraagd maakt de maatregel kennelijk onredelijk.
? Eerdere overplaatsing is een onrechtmatige daad.
8. De MC baseert haar subsidiaire vordering op het volgende:
? De voorgenomen maatregel met betrekking tot het 313 Squadron staat, zowel indien wordt uitgegaan van overplaatsing als indien wordt uitgegaan - conform het DRP - van opheffing, gepland voor in beginsel 1 december 2005, maar nu de MC geen nadere informatie heeft ontvangen met betrekking tot de infrastructuur en de geluidsstructuur, is de vrees reëel dat die datum niet zal worden gehaald, althans niet zonder gevolgen voor de bedrijfsvoering en de werkzaamheden van de werknemers, als uitvoering op dat onderdeel van het DRP heeft de MC aanspraak op bedoelde informatie.
? Adviesrecht krachtens artikel 27 lid 1 BMD met betrekking tot kennelijk voorgenomen maatregelen betreffende beide structuren.
? Aanvullende werking redelijk en billijkheid en algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
? Artikel 22 BMD: onderwerp waarvan de MC behandeling wenselijk acht.
? Initiatiefrecht MC, artikel 25 BMD.
? Informatierecht MC, artikel 26 BMD en 2 lid 1 ROR.
? Exhibitieplicht, artikel 843a RV.
9. De MC stelt tot slot dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Nu de MC voor voldongen feiten wordt geplaatst, kan een advies van het college voor geschillen niet worden afgewacht.
10. De Staat heeft verweer gevoerd. De Staat heeft het volgende gesteld:
Met betrekking tot de sleutelfunctionarissen:
Volgens de Staat heeft de MC enkel adviesrecht indien het om overplaatsing van groepen medewerkers gaat, hetgeen gevolgen heeft voor de op Vliegbasis Twenthe achterblijvende medewerkers. Volgens de Staat bevat het DRP regels over functies en niet over individuele personen. Het georganiseerd overleg heeft medezeggenschap over het personeelsvullingsplan, niet de MC. Volgens de Staat is in januari 2005 aan de MC toegezegd dat zij een invloedrijke positie heeft en heeft zij ook medezeggenschap verkregen in geval van individuele verplaatsing van sleutelfunctionarissen. De Staat zegt nogmaals toe dat overplaatsing van sleutelfunctionarissen voor de overeengekomen datum niet gebeurt, althans niet zonder de in het BMD neergelegde adviesprocedure te volgen. Volgens de Staat is deze toezegging gebaseerd op de in het kader van de HAG-regeling gemaakte afspraken, niet op artikel 30 BMD. De Staat stelt dat door deze toezegging het belang van de MC bij haar vordering betreffende de sleutelfunctionarissen is komen te vervallen.
Volgens de Staat is het door de MC gestelde wantrouwen niet feitelijk onderbouwd.
Met betrekking tot het 313 Squadron
De Staat betwist dat sprake is van overplaatsing in plaats van opheffing. Volgens de Staat zijn enkel het nummer en de naam van het squadron na vaststelling van het DRP bepaald. Volgens de Staat zal de ceremoniële opheffing van het squadron nog plaatsvinden. De overgang van het materiaal is conform de afspraken in het DRP en DRP MOB’s. Volgens de Staat heeft de toedeling van het personeel conform de afspraken met het Georganiseerd Overleg in het kader van het personeelsvullingsplan correct plaatsgevonden en is dit ontkoppeld van de tenaamstelling van het nieuw op te richten squadron. De Staat stelt dat zij handelt conform het DRP.
11. De Staat stelt voorts dat de MC geen aanspraken heeft op de verzochte informatie betreffende de infrastructuur en geluidsstructuur van de vliegbasis Volkel, waar het nieuw op te richten 313 Squadron per 1 december 2005 zal functioneren. Volgens de Staat heeft de MC enkel “grensoverschrijdende” bevoegdheden indien de gevolgen direct verband houden met de personele gevolgen voor de eigen achterblijvende medewerkers. De Staat stelt dat hiervoor geen sterke aanwijzingen bestaan. Volgens de Staat kan niet worden gesteld dat de data van het DRP niet gehaald worden. Zou dat wel het geval zijn dan is aan de MC toegezegd dat zij tijdig wordt geïnformeerd. De Staat stelt voorts dat de MC op basis van artikel 5 DRP informatie kan vragen en dat zij zo nodig bij de geschillencommissie om advies kan vragen. Volgens de Staat is hier nog voldoende gelegenheid voor. Het gevorderde verbod het DRP uit te voeren zolang er geen informatie is verstrekt, acht de Staat buitenproportioneel. De Staat stelt ten slotte dat de MC reeds een verzoek heeft gedaan op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB), welk verzoek bij beschikking van 12 juli 2005 is geweigerd. Nu hiertegen rechtsmiddelen open staan, heeft de voorzieningenrechter volgens de Staat in deze geen taak.
Het oordeel van de voorzieningenrechter:
12. Het spoedeisend belang is niet betwist, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
Ten aanzien van de vordering aangaande de sleutelfunctionarissen
13. Vooreerst is aan de orde of de MC gelet op de toezegging van de Staat in de brief van 13 juli 2005 een voldoende belang heeft bij haar vordering. De MC heeft gesteld dat haar primaire vordering ruimer is dan de toezegging van de Staat en dat de Staat in het verleden gemaakte afspraken niet is nagekomen, waardoor de MC belang heeft bij een veroordeling.
Wat daar ook van zij, vast staat dat De Staat tot drie keer toe de in de instellingsbeschikking HAG neergelegde afspraak heeft geschonden, onder meer wat betreft de overplaatsing van de heer [naam hoofd Stafgroep Operationele en Ondersteunende Diensten]. Volgens de MC heeft de commandant de voorgenomen maatregel op 3 mei 2005 aan de MC ter advisering voorgelegd, terwijl de heer [naam hoofd Stafgroep Operationele en Ondersteunende Diensten] op 2 mei 2005 is overgeplaatst, hetgeen door de Staat niet is betwist. De MC is aldus voor een voldongen feit gesteld. Voorts heeft de Staat haar toezegging geclausuleerd tot de gemaakte afspraken in het kader van de regeling HAG. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de MC derhalve een voldoende belang bij haar vordering.
14. Tijdens het vorige kort geding is door de Staat toegezegd dat medewerkers, een enkele uitzondering daargelaten, niet eerder overgaan dan op de in het DRP vastgelegde datum. Hieruit blijkt niet dat de Staat de MC adviesrecht heeft toegezegd. In januari 2005 heeft de Staat de MC echter wel adviesrecht toegezegd. Blijkens de instellingsbeschikking HAG zijn partijen overeengekomen dat er in principe geen functietoewijzingen worden uitgereikt met een ingangsdatum gelegen voor de datum genoemd in het DRP. Indien alle partijen echter geen bezwaar maken, is een uitzondering mogelijk. In dat geval wordt de vervroegde verplaatsing voorgelegd aan de MC, waarin inzichtelijk wordt gemaakt dat de lokale bedrijfsvoering op de Vliegbasis Twenthe niet in het geding komt. Indien één van de partijen niet akkoord gaat, wordt de functietoewijzing gesteld op de datum DRP en de oplossing ter advisering voorgelegd aan de MC. De HAG dient erop toe te zien dat de bedrijfsvoering van de Vliegbasis Twenthe niet in gevaar wordt gebracht door het voortijdig herplaatsen c.q. detacheren van potentiële herplaatsingskandidaten. In de HAG zijn leden uit de MC vertegenwoordigd.
15. Bij brief van 13 juli 2005 heeft de Staat nogmaals toegezegd dat geen sleutelfunctionarissen, 010 functionarissen, meer zullen worden overgeplaatst dan nadat op basis van de regeling HAG hetzij de MC instemming heeft gegeven dan wel ter zake een adviesprocedure als bedoeld in het BMD is afgerond.
16. Op grond van de toezegging van de Staat alsmede de in het kader van de regeling HAG gemaakte afspraken is de subsidiaire vordering van de MC naar het oordeel van de voorzieningenrechter toewijsbaar. De primaire vordering van de MC behelst een vetorecht voor de MC. Deze vordering vindt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter noch steun in het BMD noch in de in het kader van de regeling HAG gemaakte afspraken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verwijst de instellingsbeschikking HAG naar de adviesprocedure van artikel 27 BMD in geval de MC niet akkoord gaat met voortijdige overplaatsing. Op grond van artikel 30 BMD kan de voorgenomen maatregel niet worden uitgevoerd zolang er geen overeenstemming is bereikt en zal het advies van het college voor geschillen moeten worden ingeroepen. Dit advies kan echter overruled worden. Het BMD bevat derhalve geen vetorechten voor de MC. De primaire vordering van de MC dient om die reden te worden afgewezen.
17. De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat de MC naar zijn voorlopig oordeel zowel op basis van artikel 27 BMD in samenhang met artikel 4 ROR als op basis van het DRP adviesrecht heeft ten aanzien van de voorgenomen voortijdige overplaatsing van sleutelfunctionarissen. Volgens artikel 4 ROR betreft de medezeggenschap van de MC alle aspecten van reorganisatie, behoudens het algemene personeelsbeleid. Op grond van artikel 27 lid 2 kan de MC geen advies uitbrengen over maatregelen die strekken tot verzekering van de personele vulling. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de MC derhalve niet adviseren welke medewerkers op welke functie binnen defensie worden geplaatst. De MC heeft echter wel adviesrecht voor zover de uitvoering van de voorgenomen maatregel gevolgen heeft voor het achterblijvende personeel en de bedrijfsvoering op Vliegbasis Twenthe, hetgeen het geval is bij overplaatsing van sleutelfunctionarissen zonder adequate vervulling van de functie. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat derhalve de adequate functievervulling ter advisering aan de MC is, niet de overplaatsing van de individuele personen op zich. Ook in het DRP is vastgelegd dat om de noodzakelijke expertise en continuïteit te borgen gebruik zal worden gemaakt van een koppeling van hoofd- aan nevenfuncties, welke combinatie deel zal uitmaken van het overleg met de MC.
Dit is overigens blijkens de door de MC overgelegde bijlage C behorende bij het overlegverslag d.d. 27 januari 2004 door de Commandant bevestigd.
Ten aanzien van de overplaatsing van het 313 Squadron
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de MC onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Staat het DRP en het DRP MOB’s niet nakomt en dat de MC dus in de gelegenheid moet worden gesteld om advies over de voorgenomen overplaatsing uit te brengen. In het DRP, dat in samenspraak met de MC tot stand is gekomen, staat vermeld dat per 1 december 2005 de taken van het 313 Squadron overgedragen worden aan de andere MOB’s en dat het squadron wordt opgeheven. Volgens het DRP worden medewerkers van wie de functie komt te vervallen herplaatsingskandidaat, met als code 4 (functie vervalt, de oude functie komt niet meer terug in de nieuwe organisatie). Het tijdstip van opheffing van het 313 Squadron wordt gekoppeld aan het tijdstip van oprichting van het nieuwe squadron op Vliegbasis Volkel. Voorafgaand aan de vaststelling van het DRP heeft de MC voorgesteld het 313 Squadron te verplaatsen in plaats van het op te heffen, gelet op de gunstige consequenties voor het personeel. De functie gaat in dat geval namelijk over. De Staat heeft blijkens de door de MC overgelegde schriftelijke visie van de Commandant d.d. 8 maart 2004 dit advies bewust niet opgevolgd, nu het op te richten squadron een nieuw en organisatorisch anders ingericht squadron betreft binnen de structuur van de nieuwe MOB organisatie op Volkel. Volgens de Commandant is geen sprake van een één op één relatie tussen de functies van het 313 Squadron en het nieuw op te richten squadron en is er daarom tevens geen aanleiding tot aanpassing van de BGMC.
19. De MC heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden gesteld. Vastgesteld kan worden dat de naam en het nummer van het nieuwe squadron zijn bepaald na vaststelling van het DRP. Dat het nieuwe squadron dezelfde naam, nummer en embleem heeft, betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat het squadron feitelijk wordt overgeplaatst. De Staat heeft voorts ter zitting verklaard dat alle personeelsleden van het op te heffen 313 Squadron, die overgaan naar het nieuw op te richten squadron, een toewijzingsbeschikking met code vier hebben ontvangen. Volgens de Staat gaat de personele vulling zoals in overleg met het georganiseerd overleg is vastgesteld. De MC heeft haar stelling dat 62 van de 140 personeelsleden overgaan (hun functie volgen) niet nader onderbouwd. In het DRP is voorts voorzien in de overgang van een aantal activa van het oude 313 Squadron naar het nieuwe, hetgeen naar het oordeel de voorzieningenrechter overigens in de lijn der verwachting ligt gelet op de soort activa. Niet gebleken is voorts dat in het overgaan van de operaties niet is voorzien in de DRP’s. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit het feit dat voor de NAVO onder meer het 313 Squadron beschikbaar blijft en dat daarbij niet gemeld wordt dat dit is opgeheven, alsmede aan de uitspraken van de Staatssecretaris in de Tweede Kamer dat het squadron wordt overgeplaatst, niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het squadron feitelijk wordt overgeplaatst en dat de Staat in strijd handelt met hetgeen in de DRP’s is vastgelegd.
Voorts is door de Staat aangegeven dat de ceremoniële, officiële opheffing van het 313 Squadron nog zal plaatsvinden en dat, aangezien deze eerst op 1 december 2005 zal worden opgeheven, nog voldoende tijd beschikbaar is om het één en ander te organiseren.
20. Door het college voor geschillen is in 2003 geadviseerd het verzoek van de MC om deel uit te maken van de BGMC niet in te willigen en is overwogen dat voor het instellen van de BGMC de juiste procedure is gevolgd. Nu de MC niet aannemelijk heeft gemaakt dat de feitelijke situatie thans gewijzigd is in die zin dat sprake is van overplaatsing in plaats van een opheffing, is instelling van een BGMC, waarin de MC van Vliegbasis Twenthe is vertegenwoordigd, niet aan de orde.
21. Nu de MC niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de Staat zich niet aan het DRP zal houden, dienen de vorderingen van de MC voor zover deze het 313 Squadron betreffen, te worden afgewezen behoudens voor wat betreft bepaalde gevorderde informatie. De voorzieningenrechter overweegt hierbij het na volgende.
22. De Staat heeft gesteld dat de voorzieningenrechter geen taak heeft in deze, aangezien de MC een verzoek in het kader van de WOB heeft gedaan, welk verzoek is afgewezen en tegen welke beschikking rechtsmiddelen open staan. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet, nu de MC in het kader van dit geding informatie heeft verzocht op geheel andere grondslagen.
Artikel 26 lid 1 BMD bepaalt dat het hoofd van de diensteenheid tijdig alle inlichtingen en gegevens aan de MC verstrekt, die zij voor het vervullen van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter strekken de bevoegdheden van de MC niet zover dat zij op andere vliegbasissen rechten kan doen gelden. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de MC informatie dient te krijgen die ziet op de personele en organisatorische gevolgen voor de achterblijvende personeelsleden. De voorzieningenrechter kan in het kader van de beperkte toetsing in dit geding, niet overzien of de door de MC verzochte informatie voor het vervullen van de taak redelijkerwijs noodzakelijk is. In het DRP staat echter wel vermeld dat een gedetailleerd plan voor de oplevering van de infrastructuur wordt uitgewerkt na de behandeling van het DRP en dat dit plan voor overleg wordt aangeboden aan de MC. Daarnaast blijkt uit het door de MC overgelegde verslag van de overlegvergadering d.d. 2 mei 2005 dat de Commandant, ondanks dat hij meent dat de geluidsstudie niet voor de MC bedoeld is, heeft toegezegd zijn best te doen de geluidsstudie aan de MC te doen toekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de Staat deze toezeggingen na te komen. Daarnaast dient de Staat in de persoon van de Commandant zich te houden aan artikel 5 van het DRP en in ieder geval de in dat artikel weergegeven informatie te verstrekken. In het artikel staat onder meer personeelsinformatie en planning als deelgebied opgenomen, waarover informatie dient te worden verstrekt. De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat de door de MC verzochte tijdsplanning van belang is voor de achterblijvende personeelsleden. De voorzieningenrechter zal de Staat derhalve veroordelen de gevorderde tijdsplanning vanaf heden tot 1 december 2005 te verstrekken.
23. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt noch het BMD noch het DRP een grondslag om in afwachting van de te verstrekken informatie de Staat te verbieden over te gaan tot opheffing van het 313 Squadron. De voorzieningenrechter acht deze consequentie ook buitenproportioneel nu niet aannemelijk is geworden dat er aanleiding bestaat te veronderstellen dat de Staat de in het DRP vastgestelde planning niet nakomt. De Staat heeft voorts toegezegd dat - mocht dat desondanks het geval blijken te zijn - overleg zal worden gevoerd met de MC.
24. Nu zowel de MC als de Staat deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de kosten van deze procedure te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Verbiedt de Staat over te gaan tot overplaatsing van sleutelfunctionarissen, ook indien hun vacatures vooraf zijn vervuld, één en ander zoals hierna is omschreven, alles voordat de MC daarover advies heeft uitgebracht en, indien aan de orde, het college voor geschillen advies heeft uitgebracht, meer in het bijzonder verbiedt de Staat op de Vliegbasis Twenthe over te gaan tot overplaatsing van sleutelfunctionarissen:
? anders dan tegen de datum die daarvoor is voor zien in het DRP d.d. 26 maart 2004;
? ook indien hun vacatures vooraf zijn vervuld;
? waarbij onder sleutelfunctionarissen moet worden verstaan: leidinggevenden, te weten de binnen het Ministerie van Defensie zogenaamde 010 functionarissen,
of anderszins handelingen betreffende de overplaatsing van sleutelfuntionarissen in strijd met het DRP te verrichten waardoor de daarin geregelde gefaseerde afbouw in gevaar kan komen en, meer in het bijzonder, handelingen betreffende de overplaatsing van sleutelfunctionarissen in strijd met het DRP te verrichten waardoor de bedrijfsvoering op de vliegbasis Twenthe in gevaar kan komen, of welke handelingen in strijd met het DRP, gevolgen hebben voor de werkzaamheden van de bij de vliegbasis Twenthe werkzame werknemers.
II. Bepaalt dat de Staat (de Commandant) de toegezegde informatie (gedetailleerd plan voor de oplevering van de infrastructuur, de geluidsstudie en de tijdsplanning vanaf heden tot 1 december 2005) aan de MC dient te verstrekken, voor zover deze nog niet is verstrekt.
III. Compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Inden, voorzieningenrechter, en uitgesproken door mr. Breitbarth ter openbare terechtzitting van 28 juli 2005, in tegenwoordigheid van mr. Dallinga, griffier.