ECLI:NL:RBALM:2005:AU4900

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/710143-05
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Stoové
  • A. Wentink
  • J. Veurink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door boekhouder in dienstbetrekking

Op 25 oktober 2005 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die gedurende een periode van meer dan een jaar een bedrag van ruim 134.000 euro heeft verduisterd in zijn functie als boekhouder. De verdachte, geboren in 1952, heeft in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 april 2004, te Losser en elders in Nederland, meermalen opzettelijk geld dat toebehoorde aan zijn werkgever, verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vertrouwen van zijn werkgever ernstig heeft beschaamd door gelden die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had, wederrechtelijk toe te eigenen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en daarnaast een werkstraf van 240 uur opgelegd. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard was en zich niet leende voor behandeling binnen deze strafzaak. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft ook een psychologisch rapport in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moest worden beschouwd.

De rechtbank heeft de straffen gegrond verklaard op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 322 jo. 321, en heeft de verdachte strafbaar verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen van de verduistering voor de betrokken partijen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/710143-05
STRAFVONNIS
Uitspraak: 25 oktober 2005
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1952,
wonende te [plaats en adres],
terechtstaande terzake dat:
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 1 april 2004, te Losser en/althans (elders) in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk geld(en), in totaal tot een bedrag van 134.405,31 euro of daaromtrent, althans in totaal tot een aanzienlijk
geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam benadeelde1] en/of [naam benadeelde2] B.V. en/of [naam benadeelde3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geld(en) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 1 januari 2003 tot en met 1 april 2004, te Losser, meermalen, telkens opzettelijk gelden, in totaal tot een bedrag van 134.405,31 euro, die toebehoorden aan [naam benadeelde1], welke gelden verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
"Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking onder zich heeft",
strafbaar gesteld bij artikel 322 jo. 321 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met niet-ontvankelijk verklaring van de civiele vordering.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft zich gedurende geruime tijd op grote schaal schuldig gemaakt aan het verduisteren van gelden, waarover hij in het kader van zijn dienstbetrekking kon beschikken. Hij heeft daardoor het vertrouwen dat zijn werkgever in hem stelde in ernstige mate beschaamd.
Ter afdoening van het bewezenverklaarde zou, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag en het geldende straftoemetingsbeleid in dergelijke zaken, in principe een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf behoren te worden opgelegd.
Gelet op het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, alsmede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarmee de rechtbank in hoge mate rekening houdt, zal de rechtbank deze vrijheidsstraf in geheel voorwaardelijke vorm opleggen.
Wel zal de rechtbank aan verdachte het maximaal toegestane aantal uren werkstraf opleggen, teneinde op die wijze de aard en ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met het omtrent verdachte uitgebrachte psychologische rapport, waarvan de rechtbank de inhoud en conclusie juist acht, deze overneemt en tot de hare maakt, waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt verder dat de civiele vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien deze vordering niet van eenvoudige aard is en zich derhalve niet leent voor een behandeling binnen deze strafzaak.
De na te melden straffen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10,14a,14b,14c,22c,22d,27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van acht maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan voorts tot een taakstraf, te weten een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Bepaalt, dat bij de uitvoering van de werkstraf, voor de tijd door veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten 4 dagen), 8 uren in mindering worden gebracht, zodat 232 uren resteren, subsidiair 116 dagen vervangende hechtenis.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij [naam benadeelde1], wonende te [plaats en adres], niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het tegen verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mr. Wentink en mr. Veurink, rechters, in tegenwoordigheid van Last, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
25 oktober 2005.