RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/000236-03
STRAFVONNIS
Uitspraak: 4/11/2005.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], op [datum] 1955,
wonende te [plaats, adres],
terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2003 te Hellendoorn en/of Hardenberg, in
elk geval in Nederland als gezagvoerder van een luchtvaartuig, te weten een ballon (merk Cameron, type Z-105, nationaliteits- en inschrijvingskenmerk PH-BRB) zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat
genoemde ballon is verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar gemaakt en/of
beschadigd, immers heeft hij verdachte zich roekeloos, althans zeer onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig gedragen door:
met 4 passagiers (te weten [passagier 1], [passagier 2], [passagier 3] en [[passagier 4]) een vlucht met een ballon uit te voeren:
- zonder voldoende vaartervaring en/of vaarturen en/of
-zonder goede vluchtvoorbereiding (te weten berekening startgewicht),en/of
-zonder voldoende gebruik te maken van de gasbrander (op het moment dat de
daalsnelheid te hoog was)
1) die ballon (na ongeveer 50 minuten varen) hard landde waarbij hij,
verdachte samen met [passagier 3] uit de mand viel, die daarbij letsel, te weten
schaafwonden en/of kneuzing van haar rechter wang en rechter schouderblad
en/of schaafwonden aan haar rechter elleboog opliep) en/of
2) de ballon met de drie overgebleven (op ballongebied onervaren) passagiers zonder
dat hij, verdachte, directe invloed kon uitoefenen op de besturing, weer opsteeg
en/of na al dan niet gegeven telefonische instructies door hem, verdachte, aan de
overgebleven passagiers, door die passagiers zodanig is bediend dat de ballon
steeg en over een aantal hoogspanningskabels heen voer en vervolgens (wederom)
zodanig hard landde,
dat die ballon is verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar gemaakt en/of beschadigd,
(waadoor [passagier 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rug, althans een compressiefractuur van het corpus van L2) heeft opgelopen en/of [passagier 2] letsel (te weten zwaar gekneusde enkels en knieën) en/of [passagier 4] tevens letsel (te weten 2e en 3e graads brandwonden aan hals, linker schouderblad en rechter arm) hebben/heeft opgelopen en) waardoor (tevens) levensgevaar was ontstaan voor de 4 in die ballon aanwezige passagiers.
(art 169 wetboek van Strafrecht).
hij op of omstreeks 4 augustus 2003 te Hellendoorn en/of Hardenberg, althans in
Nederland als gezagvoerder met een luchtvaartuig, te weten een ballon (merk Cameron, type Z-105, nationaliteits- en inschrijvingkenmerk PH-BRB) aan het luchtverkeer heeft deelgenomen, immers heeft hij met 4 passagiers (te weten [passagier 1], [passagier 2], [passagier 3] en [passagier 4]) een vlucht met een ballon uitgevoerd,
- zonder voldoende vaartervaring en/of vaarturen en/of
- zonder goede vluchtvoorbereiding (te weten berekening startgewicht) en/of
-zonder voldoende gebruik te maken van de gasbrander (op het moment dat de
daalsnelheid te hoog was),
1) die ballon (na ongeveer 50 minuten varen) zodanig hard landde dat hij, verdachte, samen met [passagier 3] uit de mand viel (die daarbij letsel, te weten schaafwonden aan en/of kneuzing van haar rechter wang en rechter schouderblad en/of schaafwonden aan haar rechter elleboog opliep) en/of
2) de ballon met de drie overgebleven (op ballongebied onervaren) passagiers
zonder dat hij, verdachte, directe invloed kon uitoefenen op de besturing weer
opsteeg en/of na al dan niet gegeven telefonische instructies door hem,
verdachte, aan de overgebleven passagiers, door die passagiers zodanig is
bediend dat de ballon steeg en over een aantal hoogspanningskabels heen voer en
vervolgens wederom zodanig hard landde,
(dat die ballon is verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar gemaakt en/of beschadigd),
(waardoor [passagier 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rug, althans een compressiefractuur van het corpus van L2) heeft opgelopen en/of [passagier 2] letsel (te weten zwaar gekneusde enkels en knieën) en/of [passagier 4] tevens letsel (te weten 2e en 3e graads brandwonden aan hals, linker schouderblad en rechter arm) hebben/heeft opgelopen en waardoor (tevens) levensgevaar was ontstaan voor de 4 in die ballon aanwezige passagiers),
en/of aldus op zodanige wijze aan het luchtverkeer heeft deelgenomen dat daardoor personen (te weten inzittenden van voornoemde ballon en/of personen op de grond en/of in het luchtruim) en/of zaken (te weten voornoemde ballon zelf en/of goederen en/of voorwerpen op de grond en/of in het luchtruim) in gevaar werden of konden worden gebracht.
(artikel 5.3 Wet Luchtvaart).
hij op of omstreeks 4 augustus 2003 te Hellendoorn en/of Hardenberg, in
elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onachtzaam en/of nalatig als gezagvoerder een vlucht met een luchtvaartuig, te weten een ballon (merk Cameron, type Z-105, nationaliteits- en inschrijvingkenmerk PH-BRB) met 4 passagiers (te weten [passagier 1], [passagier 2], [passagier 3] en [passagier 4]) zodanig heeft
uitgevoerd, te weten:
- zonder voldoende vaartervaring en/of vaarturen en/of
- zonder goede vluchtvoorbereiding (te weten berekening startgewicht) en/of
- zonder voldoende gebruik te maken van de gasbrander (op het moment dat de
daalsnelheid te hoog was),
dat die ballon (na ongeveer 50 minuten varen) ten gevolge daarvan:
1) hard landde en/of dat hij, verdachte, samen met een passagier uit de mand viel
en/of
2) die ballon met de drie overgebleven passagiers zonder dat hij, verdachte, directe
invloed kon uitoefenen op de besturing, weer opsteeg en na al dan niet gegeven
telefonische instructies door hem, verdachte, over een aantal
hoogspanningskabels heen voer en vervolgens wederom hard landde,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [passagier 1] bij die
(tweede) landing zwaar lichamelijk letsel , te weten een gebroken rug, althans een compressiefractuur van het corpus van L2 heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan.
(art 308 Wetboek van Strafrecht).
hij als gezagvoerder op of omstreeks 4 augustus 2003 te Hellendoorn en/of te
Hardenberg, in elk geval in Nederland, een vlucht heeft uitgevoerd met een
luchtvaartuig, te weten een ballon (merk Cameron, type Z-105, nationaliteits-
en/of inschrijvingskenmerk PH-BRB), dat niet luchtwaardig was, immers heeft
hij de vlucht uitgevoerd terwijl het startgewicht voor die vlucht te hoog was
althans het maximum startgewicht (gebaseerd op het vlieghandboek van de
ballon) werd overschreden (met 119 kg) (en derhalve werd voornoemd luchtvaartuig gebruikt zonder inachtneming van de op dit luchtvaartuig betrekking hebbende gebruiksgrenzen).
(art. 3.8 Wet Luchtvaart)
(art. 3.8 lid 1 ahf/ond a Wet luchtvaart).
hij op of omstreeks 4 augustus 2003 te Hellendoorn en/of Hardenberg, in elk
geval in Nederland als gezagvoerder met een ballon (merk Cameron, type Z-105,
nationaliteits- en inschrijvingskenmerk PH-BRB) een vlucht heeft uitgevoerd
met (vier) passagiers, in de categorie als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder b
van de Regeling Vluchtuitvoering Ballonnen (met betrekking tot een ballon met
een inhoud van 105.000 kubieke voet of meer maar minder dan 120.000 kubieke
voet) terwijl hij, verdachte, niet voldeed aan de in voornoemde Regeling gestelde eisen (te weten dat een ballonvaarder op het moment van inwerkingtreding van deze regeling meer dan 1 jaar in het bezit moet zijn van een geldig bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder of meer dan 75 vluchten als gezagvoerder van een ballon moet hebben uitgevoerd, waarbij de totale vluchttijd meer dan 75 uur bedraagt).
(art 8 Regeling Vluchtuitvoering Ballonnen)
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 4 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met name is niet bewezen dat de onderhavige vlucht door verdachte als gezagvoerder is uitgevoerd met betrekking tot een ballon met een inhoud van 105.000 kubieke voet of meer maar minder dan 120.000 kubieke voet, als omschreven in artikel 8, lid 1 onder b van de Regeling vluchtuitvoering ballonnen (zoals deze regeling gold ten tijde van het ten laste gelegde), immers bedroeg die inhoud volgens opgave van de fabrikant van de ballon daadwerkelijk slechts 104.885 kubieke voet, terwijl in het dossier geen voldoende overtuigende bewijsmiddelen zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de ballon een inhoud van 105.000 kubieke voet (of meer) had.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte)vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte sub 1 primair, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2003 te Hellendoorn en Hardenberg, als gezagvoerder van een luchtvaartuig, te weten een ballon, (merk Cameron, type Z-105, nationaliteits- en inschrijvingskenmerk PH-BRB) zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat genoemde ballon is verongelukt, immers heeft hij verdachte zich zeer nalatig gedragen door:
met 4 passagiers (te weten [passagier 1], [passagier 2], [passagier 3] en [passagier 4]) een vlucht met een ballon uit te voeren:
- zonder voldoende vaartervaring en
- zonder goede vluchtvoorbereiding (te weten berekening startgewicht) en
- zonder voldoende gebruik te maken van de gasbrander (op het moment
dat de daalsnelheid te hoog was),
1) die ballon (na ongeveer 50 minuten varen) zodanig hard landde dat hij,
verdachte, samen met [passagier 3] uit de man viel (die daarbij letsel, te
weten schaafwonden aan- en kneuzing van haar rechter wang en rechter
schouderblad en schaafwonden aan haar rechter elleboog opliep) en
2) de ballon met de drie overgebleven (op ballongebied onervaren)
passagiers, zonder dat hij, verdachte, directe invloed kon uitoefenen
op de besturing, weer opsteeg en na gegeven telefonische
instructies door hem, verdachte, aan de overgebleven passagiers, door die
passagiers zodanig is bediend dat de ballon steeg en over een aantal
hoogspanningskabels heen voer en vervolgens wederom zodanig hard
landde,
dat die ballon is verongelukt,
waardoor [passagier 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten compressiefractuur van het corpus van L2) heeft opgelopen, en [passagier 2] letsel (te weten zwaar gekneusde enkels en knieën en [passagier 4] tevens letsel (te weten 2e en 3e graads brandwonden aan hals, linker schouderblad en rechter arm) hebben opgelopen, en waardoor tevens levensgevaar was ontstaan voor de 4 in die ballon aanwezige passagiers.
hij op 4 augustus 2003 te Hellendoorn en Hardenberg, aanmerkelijk nalatig als gezagvoerder een vlucht met een ballon (merk Cameron, type Z-105,
nationaliteits- en inschrijvingkenmerk PH-BRB) met 4 passagiers (te weten [passagier 1], [passagier 2], [passagier 3] en [passagier 4]) zodanig heeft
uitgevoerd, te weten:
- zonder voldoende vaartervaring en
- zonder goede vluchtvoorbereiding (te weten berekening startgewicht) en
- zonder voldoende gebruik te maken van de gasbrander (op het moment
dat de daalsnelheid te hoog was),
dat die ballon (na ongeveer 50 minuten varen) ten gevolge daarvan:
1) hard landde en dat hij, verdachte, samen met een passagier uit de mand
viel en
2) die ballon met de drie overgebleven passagiers zonder dat hij, verdachte,
directe invloed kon uitoefenen op de besturing, weer opsteeg en na
gegeven telefonische instructies door hem, verdachte, over een aantal
hoogspanningskabels heen voer en vervolgens wederom hard landde,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [passagier 1] bij die
tweede landing zwaar lichamelijk letsel , te weten compressiefractuur van het corpus van L2, heeft bekomen.
hij als gezagvoerder op 4 augustus 2003 te Hellendoorn en te
Hardenberg, een vlucht heeft uitgevoerd met een luchtvaartuig, te weten een ballon (merk Cameron, type Z-105, nationaliteits- en inschrijvingskenmerk PH-BRB), dat niet luchtwaardig was, immers heeft hij de vlucht uitgevoerd terwijl het startgewicht voor die vlucht te hoog was en derhalve werd voornoemd luchtvaartuig gebruikt zonder inachtneming van de op dit luchtvaartuig betrekking hebbende gebruiksgrenzen.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het ten laste gelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Ten aanzien van het begrip “verongelukken” in feit 1 primair overweegt de rechtbank dat daaronder elk ongecontroleerd gevaarlijk raken van de grond door het luchtvaartuig moet worden verstaan, ook als het luchtvaartuig zelf niet beschadigd raakt, maar passagiers daarbij worden uitgeworpen.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van het begrip “luchtwaardig” in feit 3 dat een luchtvaartuig reeds niet meer luchtwaardig is wanneer het niet voldoet aan het gebruiksvoorschrift en zij is van oordeel dat het niet gaat om vaststelling en beoordeling van een feitelijke toestand van het luchtvaartuig. De ratio van de wet brengt mee dat die discussie juist dient te worden vermeden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de schuldvraag met betrekking tot hetgeen hiervoor onder 1 primair en 2 is bewezen verklaard:
Bij het delict van artikel 169 Wetboek van Strafrecht is sprake van aan het schuldverband onttrokken gevolgen. Deze gevolgen zijn "geobjectiveerd"; het zijn bijkomende voorwaarden voor de strafbaarheid. Zo behoeft in artikel 169 Sr de verdachte slechts schuld te hebben aan de grondhandeling van het verongelukken van het (lucht)vaartuig. Het voor de strafbaarheid noodzakelijke gevolg -in casu levensgevaar voor een ander- is aan het schuldverband onttrokken. De onvoorzichtigheid behoeft niet betrekking te hebben op het levensgevaar. Door (culpoos) de grondhandeling te verrichten heeft de verdachte leed over anderen afgeroepen, waarbij hij zich niet meer kan beroepen op het feit dat hij de gevolgen niet heeft kunnen voorzien.
De culpa-eis die in het delict van artikel 169 Sr wordt gesteld, is beperkter dan die welke wordt gesteld in het hierna te bespreken delict van artikel 308 Sr.
Voldoende is dat het gevaar voor de algemene veiligheid objectief aanwezig is; wat de verdachte heeft geweten of kunnen weten blijft buiten beschouwing. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad dient “uit de handeling voortvloeiend gevaar in het algemeen voorzienbaar te zijn in verband met die handeling, maar behoeft dat gevaar niet ook in het bijzonder voor de dader voorzienbaar te zijn”. De causaliteit wordt derhalve belangrijker voor de vaststelling van de aansprakelijkheid. Het gaat dus om een algemene voorzienbaarheidseis. Wat als relevant gevolg moet worden beschouwd, dient hier te worden bepaald vanuit de causaliteitscriteria: kan bij het gewraakte gedrag naar algemene ervaringsregels redelijkerwijze worden voorzien dat het ontstane gevolg kon ontstaan, dan wel: kon het fatale gevolg redelijkerwijs als gevolg aan de gewraakte gedraging worden toegerekend?
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag in geval van het onder 1 primair aan verdachte ten laste gelegde feit bevestigend dient te worden beantwoord. Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat:
-de Regeling vluchtuitvoering ballonnen verdachte bekend is;
-verdachte niet over de vereiste vaartervaring beschikte, immers had hij ten tijde van
de onderhavige ballonvaart niet het ingevolge artikel 8 van de voormelde Regeling
voorgeschreven aantal vluchten als gezagvoerder uitgevoerd;
-verdachte de betreffende vlucht heeft uitgevoerd met meer, namelijk vier passagiers
dan ingevolge voormelde Regeling was toegestaan, terwijl hij niet gewend was met
vier passagiers te vliegen;
-verdachte bekend was met het feit dat hij in het kader van de vaartvoorbereiding een
berekening van het startgewicht diende te maken -zoals nader geregeld in paragraaf
5.2 van het vlieghandboek- maar ondanks zijn kennis daarvan die berekening
achterwege heeft gelaten.
-verdachte onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de gasbrander op het moment dat
de daalsnelheid te hoog was, terwijl de mogelijkheid bestond een lange, lage
nadering naar het landingsveld te maken.
Het aldus niet naleven van de voor het uitvoeren van een verantwoorde en veilige ballonvaart in acht te nemen voorschriften en het onjuist uitvoeren van de landing, beschouwt de rechtbank als zeer nalatig, als gevolg waarvan, objectief bezien, naar algemene ervaringsregels de veiligheid van de passagiers zodanig in gevaar kon worden gebracht dat daardoor levensgevaar kon ontstaan.
In tegenstelling tot het door het gevolg gekwalificeerde delict van artikel 169 Sr. zijn bij het gevolgsdelict van artikel 308 Sr. de gevolgen niet aan het schuldverband onttrokken: een gevolg is culpoos veroorzaakt. Dergelijke strafbaarstellingen bevinden zich onder meer op het terrein van de lichamelijke integriteit, zoals thans aan verdachte is ten laste gelegd.
Bij deze delicten is het strafbaar gevolg een constitutief vereiste: zonder het intreden van het gewraakte gevolg is er geen culpoos delict gepleegd. Bij het vaststellen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt vanuit dit gevolg teruggeredeneerd naar een strafbare dader. Nagegaan wordt aan wiens “aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid” het gevolg kan worden toegerekend. De delictsomschrijving stelt geen nadere eisen aan het onvoorzichtige gedrag, het kan bijvoorbeeld zowel om bewuste als om onbewuste schuld gaan.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is van een vaartvoorbereiding ingevolge de daarvoor geldende voorschriften geen sprake geweest. Verdachte beschikte niet over de vereiste ervaring en heeft verzuimd een berekening van het startgewicht te maken. Desondanks is hij met te veel passagiers vertrokken. Daarnaast heeft hij, toen de daalsnelheid te hoog bleek te zijn, onvoldoende gebruik gemaakt van de gasbrander, teneinde de snelheid te doen verminderen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel, dat, gelet op de aard van de in verband met zijn hoedanigheid als gediplomeerd gezagvoerder te verrichten werkzaamheden, alsmede zijn wetenschap omtrent het vertrouwen dat door de passagiers in hem moest worden gesteld, verdachte toerekenbaar te kort is geschoten voor wat betreft de op hem rustende zorgplicht aangaande de veiligheid van die passagiers. Verdachte had als gemiddeld ballonvaarder, handelend naar de (opleidings)maatstaven in zijn beroepsgroep, kunnen en naar het oordeel van de rechtbank ook behoren te voorzien dat zijn gedrag tot het strafbare gevolg kon leiden en hij had derhalve dat gedrag achterwege dienen te laten.
Door dat niet te doen heeft verdachte een onaanvaardbaar risico genomen voor wat betreft de lichamelijke gezondheid van zijn passagiers. Deze handelwijze getuigt van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag, opleverende schuld in de zin van artikel 308 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht ook causaal verband aanwezig tussen de gedraging van verdachte en het zwaar lichamelijk letsel dat de in de dagvaarding genoemde passagier heeft bekomen, nu de landing waarbij dat letsel is ontstaan, tot stand is gekomen onder invloed van een voor de passagiers bedreigende situatie, welke door voormeld nalatig handelen van verdachte was opgeroepen en die eerst zou eindigen op het moment waarop de passagiers in veiligheid zouden zijn.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 primair, het misdrijf:
"Aan zijn schuld te wijten zijn dat enig luchtvaartuig verongelukt, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat",
strafbaar gesteld bij artikel 169 aanhef onder 1° van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
wat betreft sub 2, het misdrijf:
“Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt”,
strafbaar gesteld bij artikel 308 Wetboek van Strafrecht.
en wat betreft sub 3, het misdrijf:
“Handelen in strijd met artikel 3.8, eerste lid, aanhef onder a van de Wet luchtvaart”,
strafbaar gesteld bij artikel 11.10 van die wet.
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld:
-terzake de feiten 1 primair, 2 en 3 tot een taak(werk)straf van 100 uren, alsmede tot
een geldboete van € 2500,= waarvan € 1250,= voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar,
-terzake feit 3 bovendien tot ontzegging van de bevoegdheid tot het verrichten van
werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig als lid van het boordpersoneel
voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar,
-terzake feit 4 tot een geldboete van € 2500,= waarvan € 1250,= voorwaardelijk,
proeftijd 2 jaar,
met toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [passagier 1]
tot een bedrag van € 5000,= als voorschot op de uiteindelijk toe te kennen
schadevergoeding, met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het
resterende deel van haar vordering.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en de bijkomende straf behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte is in zijn hoedanigheid als ballonvaarder schuldig bevonden aan zeer nalatig c.q. aanmerkelijk nalatig vaartgedrag, als gevolg waarvan levensgevaar voor
zijn passagiers is ontstaan, respectievelijk één van die passagiers zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven het ongeval en de daarbij voor de slachtoffers opgetreden gevolgen ten zeerste te betreuren. Namens verdachte is in dit verband naar voren gebracht dat verdachte ook na het ongeval zich veel moeite heeft getroost om die gevolgen zoveel mogelijk te beperken, terwijl hij ook zelf de (lichamelijke) gevolgen van het ongeval heeft moeten ondervinden.
Door de raadsman is in dit verband verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank volgt hem daarin niet. Zij zal bij het bepalen van de strafmaat weliswaar rekening houden met het feit dat verdachte door het ongeval en de gevolgen daarvan al in behoorlijke mate is gestraft, maar anderzijds is de rechtbank tevens van oordeel dat de ernst van het aan verdachte te maken verwijt, alsmede het door zijn gedrag aan derden toegebrachte leed -zoals ook blijkt uit de zich bij de stukken bevindende slachtofferverklaring- een strafoplegging als hierna te melden rechtvaardigen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat naar de maatschappij toe duidelijk moet worden gemaakt dat het deelnemen aan het luchtvaartverkeer een zware verantwoordelijkheid met zich meebrengt en dat bij het veronachtzamen van die verantwoordelijkheid ook een sanctie dient te volgen die verdachte direct raakt in zijn hoedanigheid als ballonvaarder. Gelet op het feit, dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister nog niet eerder met politie en/of justitie in aanraking kwam, zal de rechtbank echter de in dit verband als bijkomende straf op te leggen ontzegging van de bevoegdheid om aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden te verrichten als lid van het boordpersoneel, geheel voorwaardelijk doen zijn, een en ander als hierna te melden.
Civiele vordering:
De rechtbank overweegt dat [echtgenoot van passagier 1], wonende te [adres en woonplaats], zich als schriftelijk gemachtigde van zijn echtgenote [passagier 1], namens haar via het voorgeschreven voegingsformulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, ter vergoeding van de schade die zijn echtgenote heeft geleden met betrekking tot het in de dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit.
Hij heeft -blijkens een door de advocaat mr. S.J. Bruins-Slot ter verduidelijking van voormeld voegingsformulier d.d. 20 oktober 2005 opgesteld en aan het onderhavige procesdossier toegevoegd schrijven- namens de benadeelde partij gevorderd een bedrag van € 5000,= als voorschot op een pro memorie toe te wijzen (immateriële) schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 5000,= als voorschot op een immateriële schadevergoeding.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair deze af te wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor een behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal daarom bepalen dat die vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De na te melden straf en bijkomende straf zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 14a,14b,14c, 23, 24, 24c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 11.11 van de Wet luchtvaart.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake het sub 1 primair, sub 2 en sub 3 bewezen verklaarde tot betaling van een geldboete ten bedrage van vijfentwintighonderd euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis gedurende 50 dagen.
Ontzegt veroordeelde terzake het sub 3 bewezen verklaarde bovendien de bevoegdheid aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden te verrichten als lid van het boordpersoneel voor de duur van een jaar.
Beveelt dat voormelde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Bepaalt dat de vordering van voornoemde benadeelde partij: [passagier 1],
niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Teekman en Berg, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2005.