ECLI:NL:RBALM:2005:AU6117

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
60897 ha za 03-878
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aandelenleaseovereenkomst tussen Dexia Bank Nederland N.V. en gedaagde

In deze zaak, die betrekking heeft op een aandelenleaseovereenkomst tussen Dexia Bank Nederland N.V. en de gedaagde, heeft de rechtbank Almelo op 13 april 2005 uitspraak gedaan. Dexia, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft de gedaagde aangeklaagd voor het terugbetalen van een bedrag van € 2.716,07, dat voortvloeit uit de nietigheid van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet voldoet aan de eisen van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK), omdat Dexia ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de vereiste vergunning. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomst nietig is, wat betekent dat de rechtsgrond voor de wederzijds verrichte prestaties is komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de door Dexia betaalde bedragen als onverschuldigd dient terug te betalen, met wettelijke rente vanaf 12 september 2003.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de aandelenleaseconstructie zodanige kenmerken van kredietverlening heeft dat de bepalingen van de WCK van toepassing zijn. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het bedrag aan Dexia, en de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechtbank de beslissing uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kredietgevers om te voldoen aan de wettelijke vereisten en de bescherming van consumenten in krediettransacties.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
zaaknummer: 60897 ha za 03-878
datum uitspraak vonnis: 13 april 2005
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
verder te noemen Dexia,
procureur: mr. J. Vestering,
advocaat: mr. H. Post te Helmond,
en
[GEDAAGDE],
wonende te Enschede,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen [Gedaagde],
procureur: mr. P.C. Kleyn van Willigen,
advocaat: mrs. H.J. Tulp en F. Klemann te Zwolle.
Het procesverloop
Na het tussenvonnis van 1 december 2004 heeft Dexia een akte en [Gedaagde] een antwoordakte genomen, waarna partijen wederom vonnis hebben gevraagd.
De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In conventie en reconventie:
1. De rechtbank blijft van oordeel dat de onderhavige aandelenlease-overeenkomst zodanige kenmerken van kredietverlening omvat dat bepalingen van de Wet Consumenten Krediet van toepassing zijn, welke wet door de rechtbank ambtshalve is toe te passen.
2. Wet op het consumentenkrediet (WCK)
2.1 In de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art.1 aanhef en sub a onder 1WCK).
2.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Dexia [Gedaagde] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [Gedaagde] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [Gedaagde] aan het einde van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan bovengenoemde definitie.
2.3 In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.” (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze wet.
2.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan
art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van “belening” van effecten van [Gedaagde], reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom aan [Gedaagde] kunnen worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige.
2.5 De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
2.6 Niet alleen uit de door Dexia genomen akte maar ook uit het eerder gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005 van deze rechtbank inzake Dexia-[...] (LJN AS 4746) is de rechtbank (ambtshalve) bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschikte, edoch deze eerst per 12 april 2003 verkregen heeft.
2.7 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: “Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.” Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden.
2.8 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument.
2.9 Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn “geleasd” (art. 3:41 BW).
2.10 De omstandigheid dat Dexia inmiddels een WCK-vergunning heeft verkregen betekent niet dat de overeenkomst, althans de betrokken rechtshandeling, alsnog geldig dient te worden geacht op grond van artikel 3:58 BW. Uit de toelichting bij dat artikel volgt dat bekrachtiging mogelijk is als de vereiste overheidstoestemming aanvankelijk ontbrak, maar nadien alsnog is verleend (PG Bk 3 BW, Deventer 1980 p. 247/8 en 245), echter alleen indien het individueel bepaalde rechtshandelingen betreft.
Hier is echter sprake van een (noodzakelijke) vergunning voor het verrichten van een onbepaald aantal gelijksoortige handelingen.
2.11 Daarenboven blijkt uit de stellingen van Dexia, dat de per 12 april 2003 verkregen vergunning uitsluitend ziet op het verstrekken van renteloze leningen als bedoeld in
het Dexia Aanbod, niet de ten deze aan de orde zijnde aandelenleaseconstructies.
3. Gevolgen
3.1 Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is betaald, dient als onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen (financieel) hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
3.2 Die overeenkomst bestaat uit het door Dexia ter beschikking stellen van een geldsom tegen rente aan [Gedaagde] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van die geldsom ten behoeve van [Gedaagde], waarbij partijen hebben afgesproken dat koers-fluctuaties voor rekening van [Gedaagde] komen.
Dit uitgangspunt brengt in beginsel met zich dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [Gedaagde], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan de ter beschikking gestelde geldsom. Voorts dient Dexia de door [Gedaagde] betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan deze terug te betalen.
3.3 In casu is het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
(art. 6:2 lid 2 BW) dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan. Immers, aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in rechte niet aan de orde zou zijn gekomen, indien de waarde van de aandelen ten tijde van het expireren van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de ter beschikking gestelde geldsom.
Gelet hierop, in het licht van art. 6:278 lid 2 BW, zal iedere partij de helft van het saldo dat bestaat uit de restschuld ad € 21.887,74, voor [Gedaagde] verminderd met de door hem betaalde rentetermijnen (ad € 8.227,80), dienen te dragen.
3.4 In conventie wordt toegewezen € 21.887,74 : 2 = € 10.943,87 - € 8.227,80 = € 2.716,07.
Wettelijke rente hierover is verschuldigd vanaf 12 september 2003.
Aan de reconventie wordt derhalve niet meer toegekomen.
3.5 De overig gevoerde verweren behoeven met het oog op de nietigheid van de overeenkomst geen bespreking.
4. Nu beide partijen in conventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld en aan de reconventie niet wordt toegekomen, zullen de proceskosten in conventie en reconventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de hare drage.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie:
I. Veroordeelt [Gedaagde] om aan Dexia tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.716,07 (tweeduizendzevenhonderdzestien EURO 7/100) vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 september 2003 tot aan de dag der voldoening.
II. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
III Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie:
IV. Wijst af de vorderingen van [Gedaagde].
In conventie en reconventie:
V. Compenseert de proceskosten, des dat iedere partij de hare drage.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer en is op woensdag 13 april 2005 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.