RECHTBANK ALMELO
Kort Geding
zaaknummer: 71556 / KG ZA 05-148
datum vonnis: 20 juni 2005 (akg)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de rechtspersoon N.N.,
gevestigd te Rijswijk,
eiser,
advocaat mr. A.R. de Jonge te Den Haag,
procureur: mr. T.J. van Drooge,
1. N. B. S.
verblijvende te Markelo,
2. S. N. S.
verblijvende te Markelo,
3. A S.,
verblijvende te Markelo,
gedaagden,
advocaat mr. H. Langenberg te Utrecht.
Eiser heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
Op 7 juni 2005 en 8 juni 2005 zijn namens eiseres diverse producties in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 13 juni 2005. Ter zitting zijn verschenen:
mr. B. te Nijenhuis namens mr. De Jonge, N.B.S., vergezeld door
mr. H. Langenberg. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
Gedaagden zijn asielzoekers die stellen afkomstig te zijn uit Rusland. Op 13 juni 1995 hebben gedaagden hun eerste aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Deze en volgende aanvragen zijn definitief afgewezen.
Op grond van art. 3 van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva) draagt eiser zorg voor de centrale en in art. 5 lid 1 Rva gespecifi-ceerde opvang van asielzoekers. Op grond van artikel III van het Besluit van 27 maart 2001 tot wijziging van de Rva 1997 eindigt de opvang van een asielzoeker op wiens asielaanvraag vóór 10 februari 2000 in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist, indien een last tot uitzetting is gegeven en door de korpschef is meegedeeld dat hij Nederland moet verlaten op de dag waarop hij Nederland ingevolge die mededeling dient te verlaten. Eiser neemt daarbij de door de Staatssecretaris van Justitie vastgestelde Regeling beëindiging ROA-voorzieningen van 24 oktober 1994 en de opvolgers in acht. Onderdeel van deze regeling is het zogenaamde Stappenplan (oud) dat, laatstelijk met ingang van 10 juli 2002 is gewijzigd.
Het Stappenplan is erop gericht om vast te stellen wanneer medewerking wordt geweigerd, alsmede om daartegen direct maatregelen te kunnen treffen. Wanneer door de Vreemdelingendienst (VD) en/of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt vast-gesteld dat de asielzoeker niet kan aantonen dat hij voldoende medewerking verleent, dan wordt de opvang van de asielzoeker beëindigd op de voet van artikel III van het Wijzigings-besluit Rva van 27 maart 2001. Effectuering hiervan wordt via een ontruimingstitel in kort geding bewerkstelligd.
In casu heeft de IND op 5 juni 2003 vastgesteld dat gedaagden geen medewerking verleenden aan hun terugkeer naar het land van herkomst. Nadat gedaagden op het voornemen van eiser de opvang te beëindigen zijn gehoord, heeft eiser bij beschikking van 4 november 2003 de opvang beëindigd. Tegen die beschikking is door gedaagden beroep ingesteld bij de Vreemdelingenkamer van de Rechtbank Den Haag, nevenvestigingsplaats Utrecht. Op
1 april 2004 is dit beroep ongegrond verklaard. Alleen in de situatie dat er sprake zou zijn van bijkomende omstandigheden, zou een uitzondering op het standpunt van de voorzieningen-rechter kunnen worden gemaakt. Daarvan is echter niets gebleken. Gedaagden hebben aan het verzoek en aan de sommatie van de zijde van de raadsman van eiser om het AZC Markelo te verlaten geen gehoor gegeven.
Vanwege het terugkeerbeleid dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voert ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers die hun eerste asielaanvraag voor 1 april 2001 hebben ingediend, is het aanhangig gemaakte kort geding ingetrokken.
In het kader van het terugkeerbeleid doorloopt de asielzoeker een vooropgesteld traject dat in vier fases is opgedeeld. Fase 0 ziet op de dossiervorming en de voorbereiding van het verdere traject. Zodra dit is afgerond staat een eerste vertrekgesprek gepland. Dit gesprek heeft op
12 mei 2005 plaatsgevonden. Op de datum waarop het vertrekgesprek wordt gehouden, vangt fase 1 aan. Deze fase duurt acht weken in die gevallen waarin de beëindiging van het recht op opvang niet uit een meeromvattende beschikking als bedoeld in artikel 45 Vw 2000 voortvloeit. Facilitering van het vertrek vindt plaats in de opvanglocatie. In fase 2 wordt de facilitering voortgezet in een vertrekcentrum. In fase 3 bestaat de mogelijkheid dat de vreemdeling in vreemdelingenbewaring wordt gezet en van daaruit in zijn vertrek wordt gefaciliteerd.
Uitgaande van het feit dat het vertrekgesprek op 12 mei 2005 heeft plaatsgevonden wordt de beëindiging van de verstrekking van de Rva-voorzieningen tot 7 juli 2005 opgeschort, zodat gedaagden uiterlijk op die datum het AZC Markelo dienen te verlaten en zich dienen te begeven naar een vertrekcentrum.
2. Gelet op het procedureverloop zoals dat in de asielprocedure geldt en in de dagvaarding is omschreven, vordert eiser dat gedaagden binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, maar niet eerder dan op 7 juli 2005, het AZC Markelo ontruimen en ontruimd houden, met al het hunne en de hunnen, met machtiging aan eiser om dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
Eiser onderbouwt het spoedeisend belang door te wijzen op de duur van deze procedure in vergelijking met een bodemprocedure. Daarnaast is er sprake van een druk op de opvangcapaciteit en spelen financiële en politiek/maatschappelijke belangen daarin een rol van betekenis.
Daarnaast vordert eiser dat gedaagden in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
3. Gedaagden voeren verweer. Zij zijn van mening dat er nu wel sprake is van bijzondere omstandigheden. In dat verband heeft de raadsman van gedaagden aangevoerd dat hij op
9 mei 2005 een brief heeft gezonden aan het Ministerie van Justitie. In die brief heeft de raadsman weergegeven dat er voor moet worden zorggedragen dat het medisch dossier van mevrouw S wordt overgedragen en dat er tevens een garantie moet worden afgegeven dat mevrouw S in het land van herkomst de noodzakelijke medische behandeling krijgt. Van het ministerie is nog geen reactie op de brief ontvangen. Naar de mening van gedaagden moet het verblijf in het AZC gehandhaafd blijven totdat hierover wel duidelijkheid bestaat. De gezondheidstoestand van mevrouw S is slecht en gedaagden zijn van mening dat deze in het vertrekcentrum verder zal verslechteren. Als vast staat dat mevrouw S kan worden opgenomen in een medische zorginstelling in het land van herkomst, dan hebben gedaagden geen bezwaar tegen terugkeer naar het land van herkomst.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van eiser en zijn ook niet door gedaagden betwist.
5. Vast staat dat gedaagden geen of onvoldoende medewerking verleenden aan hun terugkeer naar het land van herkomst. Op grond daarvan heeft eiser bij besluit van 4 november 2003 de opvangvoorzieningen beëindigd. Het door gedaagden ingediende beroep is vervolgens ongegrond verklaard en tegen die beslissing hebben zij geen rechtsmiddel ingesteld. Uitgaande van die feiten moet er naar het oordeel van de voorzieningenrechter van worden uitgegaan dat het beëindigingsbesluit in rechte vast staat.
6. De beletselen die namens gedaagden zijn aangevoerd en zien op de overdracht van het medisch dossier en de noodzakelijke behandeling in het land van herkomst, kunnen geen rol spelen in deze ontruimingsprocedure, nu zij niet als bijkomende omstandigheid kunnen worden aangemerkt waardoor er een zeer klemmende situatie zou ontstaan. Deze gronden zijn van belang in de procedure zoals die met betrekking tot het verblijf in Nederland nog vanuit het vertrekcentrum gevoerd zal moeten worden.
De stelling van gedaagden dat de gezondheidstoestand van mevrouw S in het vertrekcentrum zal verslechteren, is op geen enkele manier onderbouwd, zodat ook daarmee geen rekening kan worden gehouden.
7. Uitgaande van het feit dat het vertrekgesprek op 12 mei 2005 heeft plaatsgevonden en van terecht opgeworpen bijkomende omstandigheden niet is gebleken, wordt de beëindiging van de verstrekking van de Rva-voorzieningen tot 7 juli 2005 opgeschort. Nu voorshands aannemelijk is geworden dat gedaagden het AZC niet vrijwillig zullen verlaten nu zij niet hebben gereageerd op de sommatie van eiser en ook niet ter zitting (alsnog) te kennen hebben gegeven het AZC wél vrijwillig te zullen verlaten, staat voorshands vast dat gedaagden met ingang van 7 juli 2005 zonder recht of titel in het AZC verblijven, hetgeen een dreigende onrechtmatige daad jegens eiser oplevert. Gedaagden dienen derhalve uiterlijk op 7 juli 2005 de door hun bewoonde ruimte in het AZC Markelo te verlaten en zich te begeven naar een vertrekcentrum.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij, dienen gedaagden de kosten van deze procedure te dragen.
I. Veroordeelt gedaagden om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, maar niet eerder dan op 7 juli 2005, de door hun bewoonde ruimte in het AZC Markelo te Markelo aan de Herikerweg 31 te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne en de hunnen.
II. Machtigt eiser om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
III. Veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiser begroot op € 329,60 aan verschotten en € 527,= aan salaris van de procureur.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. H.J. Inden, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.