ECLI:NL:RBALM:2005:AU6288

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
27 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
73482 / KG ZA 05-227
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Zweers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van schutting ter handhaving van erfdienstbaarheid van overpad

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 27 september 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, beide wonende te Enschede. Eiser, eigenaar van een perceel, vorderde de verwijdering van een houten schutting die door gedaagde was geplaatst, waardoor de erfdienstbaarheid van overpad niet meer kon worden uitgeoefend. De erfdienstbaarheid was in 1965 gevestigd en gaf eiser het recht om met een voertuig van en naar zijn perceel te gaan. Gedaagde had de schutting geplaatst op 9 juli 2005, wat eiser belemmerde in het gebruik van zijn recht. Eiser, die licht gehandicapt is en afhankelijk is van een scootmobiel, stelde dat de nieuwe toegangsweg die gedaagde aanvoerde als alternatief niet voldeed aan zijn behoeften.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot verwijdering van de schutting moest worden toegewezen. De rechter bevestigde de rechtsgeldigheid van de erfdienstbaarheid en oordeelde dat gedaagde eigenrichting had gepleegd door de doorgang te blokkeren. De rechter nam de situatie ter plaatse in ogenschouw en concludeerde dat de huidige toegangsweg voor eiser niet als alternatief kon dienen voor de gevestigde erfdienstbaarheid. De voorzieningenrechter wees de vordering tot verwijdering van de schutting toe en legde gedaagde een dwangsom op van € 500 per dag bij niet-naleving, met een maximum van € 25.000. De vordering tot verwijdering van een verlengde muur en andere obstakels werd afgewezen, omdat eiser geen spoedeisend belang had aangetoond. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 73482 / KG ZA 05-227
datum vonnis: 27 september 2005 (mk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
(EISER)
wonende te Enschede,
procureur: mr. J.H. Niemans,
tegen
(GEDAAGDE)
wonende te Enschede,
advocaat: mr. G.A. Speelman te Zoetermeer,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo.
Het procesverloop
(EISER) heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 20 september 2005. Ter zitting zijn verschenen: (EISER) vergezeld door mr. Niemans en (GEDAAGDE) vergezeld door mr. Speelman. De standpunten zijn toegelicht.
Na de behandeling in het gerechtsgebouw te Almelo heeft de voorzieningenrechter samen met partijen de situatie ter plaatse in ogenschouw genomen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
(EISER) is eigenaar van het pand (STRAATNAAM) te Enschede. (GEDAAGDE) is eigenaar van het pand (STRAATNAAM) te Enschede. Bij notariële akte van 3 september 1965 is een erfdienstbaarheid van uitgang gevestigd ten bate van het perceel (STRAATNAAM) en ten laste van het perceel (STRAATNAAM). Deze erfdienstbaarheid houdt onder meer in het recht voor de eigenaar van het heersende erf om te voet, met een fiets, bromfiets of scooter, kinderwagen of een ander klein voertuig, te komen van en te gaan naar het heersende erf en van en naar de openbare weg. (EISER) is eigenaar van het heersende erf en (GEDAAGDE) is eigenaar van het dienende erf.
2. (EISER) stelt dat (GEDAAGDE) op 9 juli 2005 een houten wand heeft geplaatst, direct achter de poort in de erfscheiding tussen het heersende en het dienende erf. Hierdoor kan hij de erfdienstbaarheid niet meer uitoefenen. Ook heeft (GEDAAGDE) enige tijd geleden de muur die langs de steeg loopt, laten verlengen waardoor het voor (EISER) eveneens lastig wordt om de erfdienstbaarheid uit te oefenen. De heer (EISER) is licht gehandicapt en voor het vervoer deels aangewezen op een scootmobiel. Het is voor hem niet mogelijk om met deze scootmobiel de openbare weg via de achterzijde van zijn perceel te bereiken. De twee doorgangen die zich aan de achterzijde van zijn perceel bevinden zijn te smal. Bovendien is het nu zeer lastig om de vuilcontainers naar de voorzijde van de woning te rijden. (EISER) moet nu met de containers door het huis of een weg van ongeveer vierhonderd meter afleggen. Deze weg is voor een deel bedekt met een dikke laag zand. (EISER) heeft
(GEDAAGDE) meerdere malen verzocht om de situatie in de oude staat te herstellen. Tot op heden weigert (GEDAAGDE) aan dit verzoek te voldoen.
(EISER) vordert in deze procedure een veroordeling van (GEDAAGDE) om binnen 48 uur na dit vonnis, althans binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, de houten wand die hij heeft geplaatst tegen de poort tussen beide erven te verwijderen, alsmede het muurtje te verwijderen bij de hoek van het gangetje naar de (STRAATNAAM), alsmede te verwijderen elk ander obstakel dat de vrije doorgang belemmert, om zodoende (EISER) gebruik te kunnen laten maken van de erfdienstbaarheid. Dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag.
3. (GEDAAGDE) heeft verweer gevoerd. Hij erkent het bestaan van de erfdienstbaarheid van uitweg. Ook erkent hij de houten schutting te hebben geplaatst in de erfscheiding tussen de percelen van partijen. Hij stelt dat (EISER) geen redelijk belang meer heeft bij handhaving van de erfdienstbaarheid. Deze is gevestigd om het de eigenaar van het perceel aan de (STRAATNAAM) mogelijk te maken vanaf de achterzijde van het perceel de openbare weg te bereiken. Aan de achterzijde was dit tot voor kort niet mogelijk, omdat zich daar een sloot bevond. De situatie aan de achterzijde van de percelen van (EISER) en (GEDAAGDE) is inmiddels gewijzigd. In het kader van de bouw van een nieuwe woonwijk is de sloot gedempt en is op de plek van die sloot een toegangsweg aangelegd. (EISER) heeft nu de mogelijkheid om de openbare weg te bereiken via die toegangsweg. (GEDAAGDE) is voornemens om in een bodemprocedure opheffing van de erfdienstbaarheid te vorderen. De gevorderde dwangsom vindt hij bovenmatig.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering tot het verwijderen van de houten schutting moet worden toegewezen.
Uitgangspunt in deze procedure is de rechtsgeldigheid van de erfdienstbaarheid van uitweg. Deze is in 1965 door vestiging ontstaan en geldt ook thans nog tussen partijen. (GEDAAGDE) erkent dat hij de doorgang tussen de percelen (STRAATNAAM) en (STRAATNAAM) met een houten schutting heeft geblokkeerd. Hierdoor is het voor (EISER) niet meer mogelijk om de erfdienstbaarheid van uitweg feitelijk uit te oefenen op de wijze zoals bepaald in de notariële akte van vestiging. Dit is eigenrichting en niet toegestaan.
De wetgever heeft in de artikelen 5:78 en 5:79 Burgerlijk Wetboek twee bepalingen gegeven waarmee het voor de eigenaar van het dienende erf mogelijk wordt gemaakt gevestigde erfdienstbaarheden te wijzigen of op te heffen. Wijziging of opheffing kan – wanneer partijen niet door een minnelijke regeling tot een besluit hiertoe komen – alleen geschieden door de rechter.
Slechts wanneer ervan kan worden uitgegaan dat de bodemrechter in het hem voor te leggen geschil met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een vordering strekkende tot opheffing of wijziging van de erfdienstbaarheid zal toewijzen, kan onder omstandigheden in kort geding op die beslissing worden vooruitgelopen.
5. De voorzieningenrechter heeft de situatie ter plaatse in ogenschouw genomen en het volgende geconstateerd. Aan de achterzijde van de percelen aan de (STRAATNAAM) is een toegangsweg aangelegd. Deze weg is bestraat met klinkers en eindigt bij het perceel (STRAATNAAM). Het was oorspronkelijk de bedoeling dat deze weg over de volle lengte twee meter breed zou zijn waardoor het voor partijen mogelijk zou zijn om met de auto de achterzijde van de percelen te bereiken. (GEDAAGDE) heeft afgezien van zijn medewerking aan dit plan, omdat (EISER) niet wilde meewerken aan de opheffing van de erfdienstbaarheid. De uiteindelijk gerealiseerde weg is ongeveer twee meter breed tot en met de achterzijde van het perceel (STRAATNAAM). Achter het perceel van (GEDAAGDE) is de weg ongeveer 80 centimeter breed en achter het perceel van (EISER) is de weg ongeveer 60 centimeter breed. De weg is op het smalste punt voldoende breed om daarover met een vuilcontainer te rijden.
Op het perceel van (EISER) bevinden zich achter in de tuin twee schuren. Zowel de doorgang tussen de twee schuren als de doorgang tussen de schuur en de dichtstbijzijnde erfscheiding is twee stoeptegels breed. Ook deze doorgangen bieden daarmee voldoende ruimte voor de vuilcontainers. De scootmobiel echter is ruim 80 centimeter breed. In de huidige situatie is het daardoor voor de heer (EISER) niet mogelijk om met die scootmobiel via de achterzijde van de percelen aan de (STRAATNAAM) de openbare weg te bereiken. De doorgangen en een deel van de toegangsweg zijn daarvoor te smal. De toegangsweg is in de huidige situatie voor (EISER) niet een alternatief voor de in 1965 gevestigde erfdienstbaarheid. Het belang van (EISER) bij handhaving van de erfdienstbaarheid van uitweg is daarmee nog steeds aanwezig. De vraag of de vuilcontainers op een andere plek dan aan de voorzijde van het huis mogen worden aangeboden om te worden geleegd kan op dit moment onbeantwoord blijven.
Wanneer de weg alsnog over de volle lengte wordt verbreed tot 2 meter ontstaat er wellicht een andere situatie. De voorzieningenrechter acht het op dit moment echter te vroeg om op die onzekere gebeurtenis vooruit te lopen.
6. De vordering tot het verwijderen van de verlengde muur wordt afgewezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt bij (EISER) het spoedeisend belang bij die vordering. Gebleken is immers dat deze verlenging van de muur bijna acht jaren geleden is gerealiseerd. Ook de vordering tot verwijdering van elk ander obstakel dat de vrije doorgang belemmert wordt afgewezen. In deze procedure is niet komen vast te staan dat (GEDAAGDE) de uitoefening van de erfdienstbaarheid door het plaatsen van andere obstakels dan de houten schutting heeft gefrustreerd.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de gevorderde dwangsom een maximum van € 25.000,-- moet worden gesteld.
8. (GEDAAGDE) zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt (GEDAAGDE) om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de houten wand die hij geplaatst heeft tegen de poort tussen beide erven, te verwijderen om zodoende (EISER) gebruik te kunnen laten maken van de erfdienstbaarheid.
II. Veroordeelt (GEDAAGDE) tot betaling van een dwangsom van € 500,-- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen en dit tot een maximum van € 25.000,--.
III. Veroordeelt (GEDAAGDE) in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van (EISER) begroot op € 315,93 aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de procureur.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.