ECLI:NL:RBALM:2005:AU6848

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
5 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 282 WW44 V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 19 WRO voor uitbreiding woning in Oldenzaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo geoordeeld over de verlening van een bouwvergunning aan vergunninghouders voor de uitbreiding van hun woning, met toepassing van een vrijstelling op basis van artikel 19, derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De eiser, een buurman van de vergunninghouders, heeft bezwaar gemaakt tegen de bouwaanvraag en later beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de uitbreiding in strijd was met het bestemmingsplan en zijn uitzicht en privacy zou aantasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouders op 23 juli 2001 een aanvraag voor de bouwvergunning hebben ingediend, waarop de eiser op 8 augustus 2001 bezwaar heeft gemaakt. Na een aantal correspondenties en een hoorzitting heeft verweerder op 19 februari 2004 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van de eiser.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het wettelijk kader uiteengezet, waarbij zij de relevante artikelen van de Woningwet en de WRO heeft besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende duidelijkheid bood over de strijdigheid met het bestemmingsplan, waardoor het niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit vernietigd moest worden en verweerder opnieuw op het bezwaar van de eiser moest beslissen. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op EUR 648,77 zijn vastgesteld, en het griffierecht van EUR 136,-- vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten door bestuursorganen en de rechten van omwonenden in het kader van bouwvergunningen. De rechtbank heeft de belangen van de vergunninghouders afgewogen tegen die van de eiser, maar concludeerde dat de motivering van het besluit niet voldeed aan de wettelijke eisen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 282 WW44 V1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. D.G. Geerdink, advocaat te Oldenzaal,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oldenzaal, verweerder,
Derde-belanghebbenden: [vergunninghouders], wonende te [woonplaats], vergunninghouders.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 19 februari 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 23 juli 2001 hebben vergunninghouders bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verlenen van een bouwvergunning voor het uitbreiden van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Oldenzaal, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [adres].
Bij brief van 8 augustus 2001 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de bouwaanvraag.
De bouwaanvraag en het voornemen tot het verlenen van een vrijstelling is gepubliceerd in het Nieuwsblad voor Oldenzaal van 6 november 2001.
Bij schrijven van 10 november 2001 heeft eiser zienswijzen ingediend omtrent het verzoek tot vrijstelling.
Verweerder heeft bij brief van 15 augustus 2002 eiser bericht dat de ingediende zienswijzen ongegrond worden verklaard.
Vergunninghouders hebben het bouwplan ingetrokken en een gewijzigde aanvraag ingediend.
Het voornemen om met toepassing van artikel 19, derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen is gepubliceerd in het Nieuwsblad voor Oldenzaal van 27 augustus 2002.
Bij brief van 18 september 2002 heeft eiser zienswijzen ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2002 eiser bericht dat de zienswijzen ongegrond worden verklaard en de benodigde vrijstelling wordt verleend.
Bij brieven van 20 december 2002 en 6 januari 2003 heeft eiser gereageerd op verweerders brief van 13 december 2002.
Bij besluit van 14 januari 2003 is aan vergunninghouders met toepassing van een vrijstelling ex artikel 19, derde lid van de WRO een bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Oldenzaal, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [adres].
Bij bezwaarschrift van 3 februari 2003 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Eiser is op 2 april 2003 omtrent zijn bezwaren gehoord.
Bij het thans bestreden besluit van 19 februari 2004 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft op 29 maart 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 29 april 2004 onder gelijktijdige inzending van de op het geding betrekking hebbende stukken door middel van een verweerschrift gereageerd op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd.
Bij brief van 10 juni 2004 hebben vergunninghouders meegedeeld als partij deel te willen nemen.
Verweerder heeft bij schrijven van 14 oktober 2004 en 11 maart 2005 nadere stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 mei 2005 waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door I. Christenhusz.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 19 februari 2004, waarbij de bezwaren van eiser ongegrond zijn verklaard, in rechte in stand kan blijven.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2003 is de herziening van de Woningwet in werking getreden.
Artikel VII, derde lid, van de Wijzigingswet woningwet (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht) bepaalt, voor zover van belang, dat tenzij artikel I, onderdeel N, ertoe leidt dat voor het bouwen geen vergunning is vereist, op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling van deze wet, het recht van toepassing is zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag is ingediend. Gelet hierop is op de op 14 januari 2003 verleende bouwvergunning, welke aanvraag daartoe vóór 1 januari 2003 bij verweerder is binnengekomen, de Woningwet van toepassing zoals deze luidde tot 1 januari 2003.
Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 44 van de Woningwet bepaalt dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens de in de artikelen 2 en 120 bedoelde algemene maatregelen van bestuur gegeven voorschriften of, voor zover van toepassing, de voorschriften, bedoeld in artikel 7a;
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening en, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die bij een in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een in artikel 120 bedoelde algemene maatregel van bestuur zijn gegeven;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, of
e. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Artikel 46, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat burgemeester en wethouders binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen beslissen omtrent een aanvraag om bouwvergunning.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Deze regels zijn vastgesteld in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro).
Ingevolge artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1, van het Bro komen voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
Standpunten van partijen
Eiser heeft de volgende grieven aangevoerd. Allereerst handhaaft eiser zijn bezwaren zoals die zijn ingediend met het bezwaarschrift van 18 september 2002. Het bouwplan brengt met zich mee dat er op circa 65 cm van de erfafscheiding een tweede verdieping zal worden gerealiseerd met een ronde vorm. Het betreft een dichte, waarschijnlijk grijze muur, die in ronde vorm boven op het bestaande gebouw zal worden geplaatst.
Verweerder kan redelijkerwijs niet voor de tweede keer een afwijking van het bestemmingsplan toestaan. Voorts heeft verweerder de bezwaren van eiser gedeeltelijk verkeerd en onjuist aangehaald zodat er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser heeft uitdrukkelijk naar voren gebracht dat het uitzicht vanuit zijn tuin sterk verminderd wordt en dat er daarnaast ook nog sprake is van een verminderd uitzicht vanuit de woning. Verweerder heeft echter alleen aangegeven dat het uitzicht vanuit de woning door het bouwplan nagenoeg niet wordt beïnvloed.
Verder is eiser van mening dat de ronde vorm in strijd is met de karakteristieke bebouwing ter plaatse. Het uitzicht en de privacy van eiser zullen worden aangetast.
Daarnaast is eiser van mening dat de bouwplannen in strijd zijn met meerdere bepalingen van het bestemmingsplan. Er wordt te dicht op de erfafscheiding gebouwd op een perceel met de bestemming tuinen.
Verder sluit eiser niet uit dat het bouwwerk in strijd is met de bouwverordening. De bouwmassa zal aanzienlijk toenemen waardoor het totale uitzicht vanuit de woning maar vooral ook vanuit de tuin drastisch zal verminderen.
Bij afweging van alle betrokken belangen had verweerder de bouwvergunning moeten weigeren en geen vrijstelling kunnen verlenen. De belangenafweging van verweerder gaat er volgens eiser ten onrechte aan voorbij dat hij ter plaatse al vele jaren woont. De buren hebben echter de woning nog niet zo lang geleden gekocht en zij wisten, dan wel hadden kunnen weten, dat het bestemmingsplan ter plaatse niet teveel uitbreidingsmogelijkheden bood. Bovendien waren de buren op de hoogte van hun eigen gezinssamenstelling. De blijvende en gerechtvaardigde belangen van eiser dienen te prevaleren boven de eventuele tijdelijke problemen die de buren ondervinden in verband met het aantal kinderen dat zij af en toe thuis hebben in de weekenden.
Tenslotte heeft eiser aangegeven dat verweerder in deze zaak zeer lang de tijd heeft genomen om tot een beslissing te komen. Hierdoor zijn de kosten van rechtsbijstand toegenomen. Verweerder heeft volgens eiser tegen beter weten in de bouwvergunning inclusief de vrijstelling verleend. Eiser verzoekt om een schadevergoeding van EUR 1.600,-.
Verweerder heeft aangegeven dat de betrokken belangen zijn geïnventariseerd en tegen elkaar zijn afgewogen. Eenieder, ook nieuwe bewoners, hebben het recht een bouwvergunning aan te vragen voor het realiseren van een bouwplan. Het belang van de vergunninghouders bij de uitbreiding is gelegen in de behoefte aan meer leefruimte in de woning in het algemeen en met name in dit geval aan badruimte vanwege de bijzondere gezinssituatie. Dit belang is afgewogen tegen het belang dat mogelijk wordt geschaad door het verlenen van vrijstelling, in casu het belang van eiser en het algemeen belang. Naar de mening van verweerder weegt het belang om vrijstelling te verlenen op tegen het belang van eiser. Zo heeft de onafhankelijke welstandscommissie Het Oversticht een gunstig advies gegeven en is er geen sprake van een deskundig tegenadvies. Ook ziet verweerder niet in hoe de privacy van eiser wordt aangetast nu door het bouwplan juist de aanwezige raampartijen op de bovenverdieping verdwijnen. Vanuit de woning en de tuin van eiser is er zicht op de te realiseren uitbreiding. Het gaat echter om een zeer geringe “aantasting”, mede gelet op de ronde vorm. Ook stedenbouwkundig gezien zijn er geen bezwaren. Volgens het Bouwoverleg wordt de zijgevel niet als een massaal zijvlak ervaren door de architectonische vormgeving. Verder wordt volgens verweerder de bezonning niet geschaad.
Het staat eiser vrij een verzoek om schadevergoeding ex artikel 49 van de WRO in te dienen.
Voor wat betreft het uitzicht vanuit de tuin komt de bebouwing inderdaad dichter bij het perceel van eiser te liggen. Hieraan is weinig gewicht toegekend aangezien het een halfronde uitbreiding betreft die visueel geen sterk overwegende indruk maakt. Het gaat slechts om een uitbreiding van de etage van 12,4 m² (deels op een al gerealiseerde aanbouw) en komt de uitbreiding niet boven het bestaande dakvlak uit.
Verder heeft verweerder aangegeven dat al eerder medewerking is verleend voor het bouwen in afwijking van het geldende bestemmingsplan. Die vergunningen zijn echter onherroepelijk. De eerdere afwijkingen van het bestemmingsplan zijn geen aanleiding om medewerking aan het bouwplan te weigeren. Verder heeft de bestemming “tuinen en erven” een zodanige relatie met de bestemming wonen dat hiervoor geen aparte gebruiksvrijstelling nodig is.
Voorts ziet verweerder niet in op welke wijze er strijdigheid zou zijn met de Bouwverordening. De genoemde argumenten van massa en kleurstelling zijn getoetst door de Welstand. Verder bevat de Bouwverordening geen “recht” op uitzicht vanuit de tuin.
Tenslotte heeft verweerder aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding is getoetst aan artikel 7:15 van de Awb. Aangezien het besluit niet is herroepen bestaat volgens verweerder geen recht op vergoeding. Verweerder betreurt dat de procedure lange tijd heeft geduurd echter kan dit geen reden zijn om alsnog tot vergoeding over te gaan.
Overwegingen van de rechtbank
Vergunninghouders hebben een aanvraag ingediend voor het uitbreiden van hun woning op het perceel [adres] te [woonplaats]. Het betreft een halfronde aanbouw aan de linkerzijgevel die gedeeltelijk is gesitueerd op de reeds bestaande aanbouw.
De rechtbank stelt vast dat voor onderhavige zaak het bestemmingsplan “Mettelaan e.o., 19e wijziging Uitbreidingsplan in onderdelen Oldenzaal 1964” (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing is. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het bouwplan in strijd is met het hiervoor genoemde bestemmingsplan. In het besluit is daarentegen niet aangegeven waar de strijdigheid met het bestemmingsplan in is gelegen. Derhalve is niet kenbaar waarvoor verweerder vrijstelling heeft verleend. Kennis daaromtrent is noodzakelijk ten einde de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO te kunnen beoordelen.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit in zoverre onvoldoende duidelijkheid zodat het besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, niet deugdelijk is gemotiveerd. Het besluit komt voor vernietiging in aanmerking en verweerder zal dientengevolge opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in art. 8:75 Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van rechtsbijstand ad EUR 644,--. Als redelijkerwijs gemaakte proceskosten komen de reiskosten van eiser EUR 4,77 tevens voor vergoeding in aanmerking.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 648,77, door verweerder te betalen aan eiser;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad EUR 136,-- vergoedt;
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op
mtl