ECLI:NL:RBALM:2006:AV0611

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
74078 ha za 05-999
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de procedure in de Dexia-zaak en verzoek tot voortprocederen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee eisers, wonende te Enschede, en de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V. De eisers hebben op 16 november 2005 een vordering ingediend, maar Dexia heeft op 28 december 2005 een akte van schorsing ingediend op basis van artikel 1015 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eisers hebben hierop gereageerd met een verzoek tot rolverwijzing en voortprocederen. De rechtbank heeft de procedure geschorst op verzoek van Dexia, die een verzoek tot verbindendverklaring van de zogenaamde Duisenberg-regeling had ingediend bij het gerechtshof te Amsterdam. Deze regeling betreft de collectieve afwikkeling van massaschade in verband met aandelenlease-overeenkomsten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet voldoende onderbouwd hebben dat de schorsing van de procedure misbruik van recht oplevert. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor de eisers om aan te geven dat zij niet aan de eventuele verbindendverklaring gebonden willen zijn, nog niet is aangevangen. Hierdoor is het verzoek tot voortprocederen prematuur. De rechtbank wijst het verzoek van de eisers af en veroordeelt hen in de kosten van het incident. De zaak wordt voor het overige naar de parkeerrol verwezen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 74078 ha za 05-999
datum vonnis: 1 februari 2006 (vdv)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [Eiser],
en
2. [Eiser 2]
beiden wonende te Enschede,
eisers,
verder te noemen [Eiser],
procureur: mr E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
verder te noemen Dexia,
procureur: mr J. Vestering,
advocaat: mr H. Post te Helmond.
Het procesverloop
[Eiser] heeft tegen de eerstdienende dag van 16 november 2005 gevorderd volgens de inleidende dagvaarding.
Dexia heeft op 28 december 2005 een akte van schorsing ex art. 1015 Rv genomen.
[Eiser] heeft daarop met een antwoordakte in het schorsingsincident een verzoek tot rolverwijzing en voortprocederen gedaan, waarop Dexia met een akte uitlating schorsing heeft gereageerd.
Partijen hebben vervolgens vonnis in dit incident verzocht.
De beoordeling van het incident en de motivering van de beslissing
1. Het geschil tussen [Eiser] en Dexia betreft de (financiële) gevolgen van een tussen hen gegolden hebbende aandelenlease-overeenkomst.
2. Op verzoek van Dexia is, ingevolge het bepaalde in de artikelen 1015 lid 1 en 225 lid 2 Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering de procedure geschorst op 28 december 2005.
Bij antwoordakte heeft [Eiser] echter op de in artikel 1015 lid 2 onder b en/of e Rv geformuleerde gronden rolverwijzing en voortprocederen verzocht.
3. Tegen het nemen van deze antwoordakte door [Eiser] heeft Dexia zich niet verzet, waaruit de rechtbank de in artikel 227 lid 1 onder b bedoelde instemming van Dexia om op deze wijze bij akte ter rolle hervatting te verzoeken aanneemt en mitsdien het op die wijze ingediende verzoek van [Eiser] beoordeeld kan worden.
4. Het verzoek tot schorsing van Dexia was gebaseerd op de indiening van het "verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst ter collectieve afwikkeling van massaschade" d.d. 18 november 2005 bij het gerechtshof te Amsterdam.
De overeenkomst waarvan verbindendverklaring is verzocht, de zogenaamde "Duisenberg-regeling" is niet overgelegd, maar als zodanig ambtshalve aan de rechtbank bekend.
5. De Duisenbergregeling ziet op de financiële afwikkeling van aandelenlease-overeenkomsten en het niet alleen door Dexia maar ook door een viertal belangen-organisaties ingediende verzoekschrift merkt terzake op: "Het doel van dit verzoekschrift is om een punt te zetten achter de conflicten rond de aandelenleaseproducten van Dexia" en "strekt tot het verbindendverklaren van de overeenkomst ter collectieve afwikkeling van massaschade die tussen de Belangenorganisaties en Dexia op 23 juni 2005 is gesloten".
Voorts acht de rechtbank van belang dat volgens de wetsgeschiedenis van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade deze regeling ook kan worden toegepast op de aandelenleasegeschillen als ook de onderhavige.
Opt out verklaring ex art 1015 lid 2 onder b Rv
6. In haar antwoordakte geeft [Eiser] aan dat zij van de mogelijkheid van de opt out verklaring als bedoeld in artikel 7:908 BW gebruik zal maken.
Voor zover het verzoek tot voortprocederen van [Eiser] daarop is gebaseerd, is dat verzoek prematuur, omdat lid 2 van datzelfde artikel de termijn bepaalt waarbinnen [Eiser] kan aangeven niet aan de eventuele verbindendverklaring gebonden te willen zijn en deze termijn nog niet is aangevangen.
Dit vormt derhalve (thans) nog geen grond voor hervatting van de procedure.
Duur van de procedure en misbruik van recht ex art 1015 li2 onder e Rv
7. [Eiser] stelt ongemotiveerd dat vaststaat dat de procedure voor het gerechtshof te Amsterdam lang zal duren en het schorsingsverzoek van Dexia als zodanig misbruik van recht oplevert en de consequentie daarvan is dat de schorsing van de procedure in het geval van [Eiser] geen werking heeft.
Allereerst geeft de betrokken bepaling deze mogelijkheid voor [Eiser] pas indien de behandeling onaanvaardbaar lang duurt, hetgeen met indiening op 18 november 2005 en de (verwachte) behandeling in het voorjaar (mei?) van 2006 thans (nog) niet gezegd kan worden.
Daarnaast wijst Dexia terecht op de wetsgeschiedenis, waaruit blijkt dat deze mogelijkheid vooral bedoeld is indien en voorzover [Eiser] als gerechtigde door het (nog) langer uitblijven van schadevergoeding in financiële nood zou geraken.
Dit is door [Eiser] niet gesteld en in het geval van terugvordering van betaalde termijnen vanwege een door haar aangegane aandelenlease-overeenkomst ook allerminst waarschijnlijk.
Deze grond vormt derhalve (thans) evenmin een grond voor hervatting van de procedure.
De conclusie
8. De incidentele vordering van [Eiser] wordt afgewezen en zij wordt als in het ongelijk gesteld in de kosten van dit incident veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank:
rechtdoende in het incident:
I. Wijst af de door [Eiser] gevorderde opheffing van de op 28 december 2005 door Dexia ex artikel 1015 Rv gevorderde schorsing van de procedure.
II. Veroordeelt [Eiser] in de kosten van het incident aan de zijde van Dexia gevallen en tot op deze uitspraak begroot op nihil voor verschotten en € 452,-- aan salaris voor de procureur.
III. Verwijst de zaak voor het overige naar de parkeerrol.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr J.H. van der Veer en op 1 februari 2006 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.