ECLI:NL:RBALM:2006:AV8991

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 1057 WET N1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO in verband met planologische wijziging

In deze zaak heeft eiseres, een vennootschap onder firma, de gemeente Wierden verzocht om schadevergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit verzoek volgde op schade die eiseres had geleden door werkzaamheden aan het Binnenhof te Wierden. De gemeente had eerder een schadevergoeding van € 38.000,- toegekend, maar had een bedrag van € 3.000,- in mindering gebracht op basis van het normaal maatschappelijk risico. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 maart 2006, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar de gemeente vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of het besluit van de gemeente om het bedrag van € 3.000,- in mindering te brengen op de schadevergoeding in stand kon blijven. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte het normaal maatschappelijk risico had toegepast, aangezien de wetgever met artikel 49 van de WRO beoogde dat schade door planologische wijzigingen niet voor rekening van de belanghebbende zou komen, tenzij deze schade voorzienbaar was.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente de kosten van juridische bijstand van eiseres moest vergoeden, vastgesteld op € 322,-, en dat de wettelijke rente over het te vergoeden bedrag ook moest worden vergoed. De rechtbank heeft de gemeente Wierden veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 april 2006 door mr. M.E. van Wees, met mr. A.E.M. Lever als griffier. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 04 / 1057 WET N1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiseres] v.o.f.,
gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Almelo,
en
de Raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 14 september 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij brief van 21 juli 2003, op 22 juli 2003 bij verweerder binnengekomen, heeft eiseres verweerder verzocht haar in aanmerking te brengen voor een schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit betreft schade die eiseres heeft geleden door werkzaamheden aan het Binnenhof te Wierden.
De schadebeoordelingscommissie heeft op 29 oktober 2003 een advies uitgebracht. Deze commissie heeft op 16 december 2003 het advies nader toegelicht.
Bij besluit van 13 januari 2004 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een schadevergoeding toegekend ten bedrage van € 38.000,-.
Bij brief van 19 februari 2004 heeft eiseres hiertegen een bezwaarschrift ingediend. De schadebeoordelingscommissie heeft op 30 maart 2004 een advies uitgebracht met betrekking tot het bezwaarschrift van eiseres. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om te worden gehoord. Eiseres heeft bij fax van 26 april 2004 een reactie gegeven.
Bij besluit van 14 september 2004, verzonden 30 september 2004 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit gewijzigd in de zin dat eveneens de wettelijke rente wordt vergoed en heeft verweerder de kosten van juridische bijstand tot een bedrag van € 161,- vergoed.
Eiseres heeft bij brief van 26 oktober 2004 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Bij brief van 17 november 2004 heeft verweerder, onder toezending van de op de zaak betrekking hebben stukken, een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 maart 2006, waar eiseres met kennisgeving niet is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door B.J.M. Beernink, ambtenaar in dienst van verweerders gemeente.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 14 september 2004 in rechte in stand kan blijven. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit gewijzigd in de zin dat eveneens wettelijke rente vanaf 22 juli 2003 is vergoed alsmede dat eiseres in aanmerking is gebracht voor vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase ten bedrage van € 161,-.
Wettelijk kader
Artikel 49, aanhef en onder b, van de WRO bepaalt, voor zover van belang, dat voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent.
Standpunten van partijen
Eiseres stelt dat verweerder artikel 49 van de WRO foutief heeft toegepast. Verweerder heeft immers de te vergoeden schade met een bedrag van € 3.000,- verminderd wegens normaal maatschappelijk risico, welke aftrek in strijd is met de systematiek van planschadevergoeding die uitgaat van volledige schadevergoeding. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van de systematiek van nadeelcompensatie, die wel een aftrek in verband met normaal maatschappelijk risico kent, aldus eiseres.
Eiseres stelt vervolgens dat verweerder de te vergoeden wettelijke rente foutief heeft berekend. Verweerder is uitgegaan van de wettelijke rente per maand in plaats van de wettelijke rente per jaar. Hierdoor heeft verweerder € 189,84 te weinig aan rente vergoed.
Voorts is eiseres van mening dat bij het besluit tot het vergoeden van de kosten voor juridische bijstand in bezwaar, verweerder ten onrechte de zaak heeft aangemerkt als ‘licht’ in plaats van ‘gemiddeld’. Hierdoor heeft verweerder ten onrechte de vermenigvuldigingsfactor 0,5 in plaats van 1 toegepast.
Ter afsluiting verzoekt eiseres de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat verweerder niet onmiddellijk het juiste besluit heeft genomen.
Verweerder stelt dat, nu er sprake is van uitvoeringsschade, het normaal maatschappelijk risico wel een rol speelt. Bij dergelijke schade moet aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie met betrekking tot nadeelcompensatie. Desgevraagd deelde verweerders gemachtigde ter zitting mee dat expliciete jurisprudentie hieromtrent niet voorhanden is. Ten aanzien van de berekening van de wettelijke rente is verweerder van mening dat deze berekend moet worden over opbouwende schade, omdat deze schade niet in zijn geheel op 22 juli 2003 is geleden. Verweerder heeft zich geconformeerd aan de visie van de bezwaarschriftencommissie met betrekking tot de zwaarte van de zaak.
Overwegingen van de rechtbank
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of er sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang maar hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Uit de jurisprudentie blijkt dat slechts schade, veroorzaakt door de planologisch nadeliger situatie, voor vergoeding in aanmerking komt op grond van het bepaalde in artikel 49, aanhef onder a en b, van de WRO. Hierbij valt onder meer te denken aan waardedaling van gebouwen. Uit de jurisprudentie blijkt dat uitvoeringsschade in de vorm van een daling van de inkomsten uit winst eveneens aangemerkt wordt als planschade in de zin van artikel 49 van de WRO indien de verwezenlijking van het bestemmingsplan een overheersende werking heeft gehad op het ontstaan van die schade (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), 29 augustus 1996, AB 1997, 434).
In casu is de bestemming van het Binnenhof geregeld in het bestemmingsplan “Wierden-Centrum” en aangewezen als “Parkeerterrein”. Deze gronden zijn bestemd voor het parkeren van motorvoertuigen alsmede voor groenvoorzieningen en voetpaden met daarbij behorende bouwwerken. Er is niet voorzien in de mogelijkheid van ondergronds parkeren. Bij besluit van 24 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van verweerders gemeente vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend voor het bouwen van 14 appartementen, winkels en een niet-openbare ondergrondse parkeergarage. Nu de verwezenlijking van het bewuste vrijstellingsbesluit een overheersende werking heeft gehad op het ontstaan van de (tijdelijke) omzetschade, heeft verweerder terecht geoordeeld dat er sprake is van schade die in beginsel op grond van het bepaalde in artikel 49, aanhef en onder b, van de WRO voor vergoeding in aanmerking komt.
In casu heeft verweerder de uitvoeringsschade vastgesteld op € 41.000,-, waarna verweerder een aftrek van € 3.000,- heeft toegepast omdat dit bedrag geacht wordt als een normaal maatschappelijk ondernemersrisico te gelden. Verweerder heeft het uiteindelijk te vergoeden schadebedrag dan ook vastgesteld op € 38.000,-.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of aftrek op grond van normaal maatschappelijk risico is toegestaan. Ten aanzien hiervan merkt de rechtbank het volgende op.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding een andere beoordeling vergt dan een verzoek om nadeelcompensatie (AbRS 17 augustus 2005, LJN AU1131). Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat de stelling dat slechts planschade voor vergoeding in aanmerking komt die het normaal maatschappelijk risico overschrijdt, niet juist is. De wetgever heeft met artikel 49 van de WRO de schade die een belanghebbende lijdt ten gevolge van een planologische wijziging die hem in een nadeliger positie brengt in beginsel niet voor diens rekening willen laten. De schade dient wel redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk ten laste van betrokkene te blijven indien de schadeveroorzakende planologische wijziging voorzienbaar was. De rechtbank verwijst in dit kader naar de hiervoor genoemde uitspraak van de AbRS alsmede de uitspraak van 6 mei 2004, de Gemeentestem 7222, 12. De rechtbank begrijpt deze jurisprudentie aldus dat het niet-uitbetalen van een deel van de planschade op grond van het normaal maatschappelijk risico niet is toegestaan. Dat hierbij een onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen ‘reguliere’ planschade (in de zin van bijvoorbeeld waardedaling van een onroerende zaak) en uitvoeringsschade zoals in dit geschil aan de orde is, vermag de rechtbank niet in te zien. Voor een dergelijk onderscheid is in de jurisprudentie geen aanwijzing voorhanden.
Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte een bedrag van € 3.000,- in mindering gebracht op de uit te keren planschadevergoeding. Het bestreden besluit kan dan ook wegens strijd met artikel 49 van de WRO niet in stand blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Gelet op de wens tot finale geschilbeslechting, zal de rechtbank de overige grieven van eiseres eveneens bespreken.
Eiseres stelt dat verweerder de wettelijke rente foutief heeft berekend. Deze grief faalt. Nu er sprake is van omzetschade, die vanzelfsprekend een oplopend karakter heeft, heeft verweerder terecht de rente over deze oplopende schade berekend.
Eiseres stelt dat verweerder de zaak ten onrechte heeft aangemerkt als ‘licht’ in plaats van ‘gemiddeld’ in de zin van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze grief slaagt. Geschillen omtrent planschadevergoeding worden over het algemeen als van een gemiddeld gewicht aangemerkt. In dit geval is er geen reden anders te oordelen.
Resumerend oordeelt de rechtbank dat het beroep gegrond is voor zover verweerder een bedrag van € 3.000,- in mindering heeft gebracht op de te vergoeden planschade en verweerder deze zaak heeft aangemerkt als ‘licht’ in de zin van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Ter voorkoming van onnodige procedures wijst de rechtbank verweerder op het feit dat over het alsnog uit te keren bedrag van € 3.000,- ook wettelijke rente is verschuldigd. Deze rente dient berekend te worden conform de door verweerder gehanteerde methodiek van oplopende schade. Bij de komende nieuwe besluitvorming in bezwaar zal verweerder hier rekening mee moeten houden.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:73 van de Awb te veroordelen in de schade. Hierbij heeft eiseres in haar beroepschrift drie schadeposten opgevoerd. Ten aanzien van deze schadeposten merkt de rechtbank het volgende op.
De wettelijke rente over de ten onrechte niet uitgekeerde planschadevergoeding ten bedrage van € 3.000,- dient berekend te worden conform de door verweerder gehanteerde methodiek van oplopende schade en niet, zoals eiseres stelt, vanaf het moment van indiening van het verzoek. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, draagt de rechtbank verweerder op bij de nieuwe besluitvorming in bezwaar deze rente te berekenen en te vergoeden.
Van rentederving wegens te weinig ontvangen rente is geen sprake, nu verweerder de juiste renteberekeningsmethodiek heeft toegepast. Terzijde merkt de rechtbank op dat dit onderdeel van het beroep ongegrond is verklaard, zodat er geen grondslag is voor schadevergoeding ex artikel 8:73 van de Awb.
Verweerder heeft ten onrechte de wegingsfactor 0,5 gehanteerd, zodat de vergoeding van de door een derde verleende rechtskundige bijstand ten onrechte is bepaald op € 161,- in plaats van € 322,-. Het ten onrechte niet uitgekeerde bedrag ex artikel 7:15 van de Awb komt hierdoor uit op € 322 - € 161 = € 161,- en niet, zoals eiseres stelt, € 322,-. De rechtbank draagt verweerder op bij de nieuwe besluitvorming in bezwaar de wettelijke rente over dit bedrag ad € 161,- te vergoeden, te rekenen vanaf de door eiseres genoemde datum van 15 oktober 2004.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond voor zover verweerder een bedrag van € 3.000,- in mindering heeft gebracht op te vergoeden planschade en voor zover verweerder de vergoeding van de kosten in de bezwaarfase heeft bepaald op € 161,-;
- vernietigt het bestreden besluit d.d. 14 september 2004 in zo verre;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt de gemeente Wierden in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 322,-, door de gemeente Wierden te betalen aan eiseres;
- verstaat dat de gemeente Wierden aan eiseres het griffierecht ad € 273,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Lever als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2006
Afschrift verzonden op
AW