ECLI:NL:RBALM:2006:AW2456

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
77614 / KG ZA 06-80
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Drewes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag op een Mercedes sportwagen in kort geding

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te Haaksbergen, in kort geding de opheffing van executoriaal beslag dat door de vennootschap naar Duits recht B, gevestigd te München, was gelegd op een Mercedes sportwagen. Het geschil tussen partijen ontstond over de intellectuele eigendom van de typeaanduiding 'X5' en een aantal geregistreerde domeinnamen. Eerder had de voorzieningenrechter B in een andere procedure overwegend in het ongelijk gesteld, maar B had hoger beroep ingesteld en was uiteindelijk in het gelijk gesteld door het gerechtshof te Arnhem. Dit leidde tot een veroordeling van X om bepaalde domeinnamen op te heffen, wat X niet tijdig had gedaan. Na onderhandelingen tussen partijen werd er een overeenkomst gesloten, maar B stelde dat X deze niet nakwam, wat leidde tot de beslaglegging.

De voorzieningenrechter oordeelde dat X een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, maar dat de vordering tot opheffing van het beslag niet kon worden toegewezen. De rechter concludeerde dat de overeenkomst van 10 november 2005 niet als novatie kon worden aangemerkt en dat B recht had op de verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter wees de vordering van X af en veroordeelde haar in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 19 april 2006.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 77614 / KG ZA 06-80
datum vonnis: 19 april 2006 (gww)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
X B.V.,
gevestigd te Haaksbergen,
eiseres,
verder te noemen X,
procureur: mr. A.J. Spoor,
advocaat: mr. J.Ch. Jansen Schoonhoven te Utrecht,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
B,
gevestigd te München, Duitsland,
gedaagde,
verder te noemen B,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo.
advocaat: mr. M.E. de Jong te Amsterdam.
Het procesverloop
X heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 12 april 2006. Ter zitting zijn verschenen:
X, vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer Huisman, vergezeld door
mr. Jansen Schoonhoven en mrs. De Jong en Schmutzer, raadslieden van B.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Het geschil tussen partijen
X drijft een onderneming, gericht op de inkoop en verkoop van automobielen, waaronder de automobielen zoals deze door B worden geproduceerd. Tussen partijen bestaat sinds het vroege najaar van 2004 een geschil over de intellectuele eigendom van de typeaanduiding ‘X5’, alsmede over een aantal door X geregistreerde domeinnamen. Partijen hebben hun geschil destijds aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft B (in die procedure eiseres) bij vonnis van 13 september 2004 overwegend in het ongelijk gesteld. B heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en is bij arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 12 april 2005 alsnog (overwegend) in het gelijk gesteld. Naast onder meer het wijzigen van de handelsnaam van X (tot op dat moment X5 Centrum), heeft het hof X onder meer veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het arrest al datgene te doen wat nodig is om de domeinnamen ‘X5-centrum.nl’ en ‘x5centrum.nl’ om niet en zonder enige restrictie door te halen dan wel op te heffen, zulks op straffe van een forse dwangsom. Dit arrest heeft B op 24 oktober 2005 aan X laten betekenen door de deurwaarder. Partijen zijn nadien in onderhandeling getreden en zijn een overeenkomst aangegaan als verwoord in het faxbericht d.d. 10 november 2005 van de raadsvrouw van B aan X, althans haar raadsman. Deze overeenkomst bevat de afspraak dat X per 1 december 2005 volledig zal voldoen aan het arrest van het hof, met uitzondering van de aanpassing van het briefpapier. Hiervoor heeft X tot 1 januari 2006 respijt gekregen. Voorts bevat de overeenkomst de afspraak dat B niet gehouden zal zijn aan haar verplichting een bodemprocedure in te stellen.
In een proces-verbaal van deurwaarder Holtkamp te Enschede d.d. 13 februari 2006 heeft de deurwaarder zijn bevindingen over een onderzoek naar het voldoen van X aan datgene waartoe zij is veroordeeld, vermeld. De deurwaarder constateert in dit proces-verbaal dat de gewraakte domeinnamen nog niet zijn doorgehaald en nog steeds geregistreerd staan op naam van X. Op 23 februari 2006 heeft X de domeinnamen doorgehaald.
Op 7 maart 2006 heeft B uit hoofde van de reeds betekende grosse van het arrest van het hof, bij deurwaardersexploit aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen aan de zijde van X, vanaf 1 december 2005 tot en met 5 maart 2006 (plus pro memorie vanaf
6 maart 2006).
Tenslotte heeft de deurwaarder op 27 maart 2006 namens B executoriaal beslag gelegd op een automobiel van het merk Mercedes-Benz, type SLR McLaren, bouwjaar 2006. Deze automobiel bevond en bevindt zich in de showroom van X. Laatstgenoemd beslag is de reden dat X thans B heeft gedagvaard in kort geding.
2. De vordering van X en haar onderbouwing daarvan
X vordert thans in kort geding opheffing van het door B ten laste van X gelegde executoriaal beslag, op straffe van een dwangsom, en stelt daartoe het navolgende. Nadat het hof haar haar arrest van 12 april 2005 heeft gewezen, zijn partijen met elkaar in onderhandeling getreden. Het arrest bood namelijk enige onderhandelingsruimte aan partijen. Deze onderhandelingen hebben geresulteerd in een overeenkomst van 10 november 2005. Deze overeenkomst dient volgens X te worden aangemerkt als een zogenaamde novatie in die zin dat de overeenkomst in de plaats van het arrest van het hof treedt. Zonder nadere berichtgeving stelt B in februari 2006 plotseling dat X de overeenkomst niet nakomt. B beroept zich op een dwangsombepaling uit het arrest van het hof en vordert de reeds verbeurde dwangsommen. X stelt echter dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. X heeft geheel aan de overeenkomst voldaan en slechts de domeinnamen – ter eventuele overdracht aan B – aangehouden tot 23 februari 2006. Desondanks heeft B de executie voortgezet en executoriaal beslag laten leggen op een automobiel van X. Deze beslaglegging is daarom ongegrond en onrechtmatig. B maakt misbruik van een vermeend recht en is op die grond schadeplichtig.
Bovendien stelt X dat de dwangsombepaling uit het arrest de executoriale kracht heeft verloren, doordat partijen nadien een overeenkomst hebben gesloten.
3. Het verweer van B
B voert verweer tegen de vordering van X en stelt daartoe het navolgende.
Allereerst betwist B dat zij niet bevoegd zou zijn om over te gaan tot de executie van het arrest van het hof. B beroept zich hierbij op (standaard)jurisprudentie van de Hoge Raad. Ten tweede betwist B de stelling van X dat met de overeenkomst van 10 november 2005 sprake zou zijn geweest van novatie. Het arrest blijft volgens B onverkort van kracht. Partijen zijn niet overeengekomen dat het arrest van het hof op enig moment haar gelding zou verliezen. Evenmin hebben partijen afgesproken dat de dwangsombepaling op enig moment buiten toepassing zou blijven. B stelt echter dat aan de zijde van X een aantal voorstellen zijn gedaan over de vraag hoe te voldoen aan het arrest. X bleek niet bereid om vrijwillig aan het arrest te voldoen, zodat voor B in oktober 2005 de maat vol was, waarop B de grosse van het arrest aan X heeft laten betekenen door de deurwaarder. Eind oktober 2005 heeft X opnieuw een voorstel gedaan om tot afhandeling van de zaak te komen. B heeft hiermee ingestemd, om verder escalatie van het probleem te voorkomen en om te voorkomen dat zij in de toekomst een bodemprocedure moest instellen. In dit licht moet de overeenkomst van 10 november 2005 worden gezien.
Ten derde betwist B dat X volledig zou hebben voldaan aan het arrest van het hof. X heeft ook na de datum van de overeenkomst verzuimd de domeinnamen door te halen, terwijl zij dit uit hoofde van zowel het arrest als de overeenkomst verplicht was te doen. X kon dit ook zelfstandig doen; enige inmenging van de zijde van B was niet vereist. Daarover zijn ook geen afspraken gemaakt tussen partijen.
Ten vierde betwist B dat het beginsel van de redelijkheid en billijkheid zich ertegen zou verzetten dat zij zich beroept op de dwangsombepaling uit het arrest. B heeft eindeloos geduld gehad met X, gelet op de datum waarop het arrest is gewezen en de datum waarop B de grosse van het arrest aan X heeft laten betekenen. B heeft zich tot het einde toe uiterst coulant opgesteld jegens X. Voorts laat een instrument als de dwangsom weinig tot geen ruimte voor toepassing van de redelijkheid en billijkheid. De rechter heeft zijn verbod c.q. verplichting versterkt met een dwangsom, X heeft ruimschoots de gelegenheid gehad hieraan te voldoen en als zij dit nalaat, worden er dwangsommen verbeurd.
B concludeert tenslotte tot afwijzing van de vordering van X, met veroordeling van X in de kosten van deze procedure.
4. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
X kan door het executoriaal beslag niet vrijelijk over het aan haar in eigendom toebehorende beslagobject beschikken en daarmee is haar spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening als gevorderd gegeven. B heeft dit spoedeisend belang overigens ook niet betwist. De voorzieningenrechter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak en ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of X zich terecht kan beroepen op novatie, zoals deze novatie zou hebben plaatsgevonden door de overeenkomst zoals partijen deze op 10 november 2005 hebben gesloten.
Novatie
In de literatuur wordt onder novatie (aldaar genoemd: schuldvernieuwing) verstaan de overeenkomst ‘strekkend tot afstand van een vorderingsrecht met de bijzonderheid dat daarbij en in verband daarmede een nieuwe verbintenis in het leven geroepen wordt’.
Novatie heeft daarom (mede) tot doel de vervanging van een bestaande verbintenis door een nieuwe. Uit de tekst van de overeenkomst (en dan met name de zinsnede ‘uw cliënt zal per 1 december 2005 volledig voldoen aan hetgeen op 12 april 2005 bepaald is door het Gerechtshof te Arnhem’) leidt de voorzieningenrechter af dat partijen slechts in onderhandeling zijn getreden over de wijze waarop (een gedeelte van) de executie van het arrest van het hof zou plaatsvinden en dat de overeenkomst derhalve een aanvullende werking heeft, waarbij het dictum van het arrest onverkort in stand blijft. In het licht daarvan treft de stelling van X dat de overeenkomst evident verschilt met het dictum van het arrest geen doel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onaannemelijk geworden dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst ieder voor zich op het oog hebben gehad een definitieve regeling te treffen.
Executoriale kracht dwangsom
Ook de stelling van X dat in het bijzonder de dwangsombepaling haar executoriale kracht heeft verloren gaat niet op. Na ommekomst van de in de overeenkomst genoemde termijn (1 december 2005) kon B aanspraak maken op de verbeurde dwangsommen aan de zijde van X, indien laatstgenoemde per 1 december 2005 niet, dan wel gedeeltelijk aan de veroordeling uit het arrest had voldaan.
B heeft dit ook gedaan, vanaf 1 december 2005 (zie het exploit van de deurwaarder d.d. 7 maart 2006). Dat de redelijkheid en billijkheid zich verzet tegen de handelwijze van B acht de voorzieningenrechter voorts onaannemelijk. Veeleer is aannemelijk geworden dat B zich uiterst coulant heeft opgesteld jegens X. Voor B bestond op grond van het arrest naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen verplichting om, indien X niet aan de veroordeling uit het arrest zou voldoen, in onderhandeling te treden met X over de uitvoering van deze veroordeling. B heeft dit echter wel (onverplicht) gedaan en X ruimschoots de tijd gegeven om datgene waartoe zij was veroordeeld naar behoren uit te voeren. Dat X vervolgens heeft gedraald met de doorhaling dan wel opheffing van de op haar naam geregistreerde domeinnamen, is een omstandigheid waarvan de gevolgen thans voor rekening en risico van X dienen te komen. De stelling van X dat zij gewacht heeft met de doorhaling c.q. opheffing van de registraties omdat B volgens X een rechtspersoon zou moeten aandragen aan wie de domeinnamen overgedragen zouden kunnen worden, doet aan het voorgaande niet af. Uit het arrest van het hof valt dit in ieder geval niet af te leiden en de brief waarop X zich beroept is gedateerd vóór de procedure bij het hof en dat maakt dat aan deze brief in het kader van de onderhavige procedure geen waarde gehecht kan worden. Ook de stelling van X dat een definitieve doorhaling van de domeinnamen voor X zeer riskant zou zijn, gaat niet op als argument voor het niet tijdig doorhalen van de domeinnamen. Dat een derde er mee aan de haal zou kunnen gaan, is een omstandigheid waar X part noch deel aan heeft. In dat geval had B die derde kunnen aanspreken op eventueel onrechtmatig gedrag, zonder dat dit van invloed was op de rechtsverhouding tussen partijen.
Belang van B bij executoriaal beslag
Tenslotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vraag of B belang heeft bij een executoriaal beslag en de vraag of B schade lijdt door de niet tijdige doorhaling van de domeinennamen niet van belang is. Vast is komen te staan dat X pas op
23 februari 2006 de domeinnamen heeft laten doorhalen. De conclusie luidt dan ook dat X niet (volledig) heeft voldaan aan ten eerste het arrest van het hof en ten tweede de aanvullende overeenkomst van 10 november 2005. Hierdoor kan en mag B naar het oordeel van de voorzieningenrechter overgaan tot het vorderen van dwangsommen, in ieder geval gedurende de periode vanaf 1 december 2005 tot 23 februari 2006, en bij gebreke van voldoening aan deze vordering executoriaal beslag leggen op een aan X in eigendom toebehorende automobiel. Het opleggen van een dwangsom is puur een pressiemiddel, bedoeld ter versterking van een door de rechter gegeven verbod of opgelegde verplichting tot een doen of nalaten.
Conclusie
De vordering van X wordt daarom afgewezen, met veroordeling van X in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vordering af.
II. Veroordeelt X in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van B begroot op € 248,= (tweehonderdachtenveertig euro) aan verschotten en € 816,= (achthonderdzestien euro) aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Drewes, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2006, in tegenwoordigheid van mr. Weenink, griffier.