ECLI:NL:RBALM:2006:AZ2896

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79158 FA RK 432-2006
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Moes
  • A. Oude Aarninkhof
  • J. Blankestijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de alimentatieverplichting na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 22 november 2006 uitspraak gedaan over de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw na hun echtscheiding. Partijen zijn op 14 februari 1979 gehuwd en zijn op 8 juni 1994 gescheiden. De man was destijds veroordeeld tot het betalen van alimentatie, die later door het gerechtshof is verhoogd. De vrouw verzocht de rechtbank om de alimentatieverplichting van de man te verlengen tot 16 augustus 2013, omdat zij van mening was dat de beëindiging van de alimentatie na 12 jaar onredelijk zou zijn, gezien haar financiële situatie en gezondheid. De man voerde aan dat de vrouw zich onvoldoende had voorbereid op het zelf genereren van inkomen en dat zijn verzoek om de achterstallige alimentatie op nihil te stellen niet gehonoreerd kon worden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat de alimentatieverplichting was opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Wet limitering alimentatie. De rechtbank gaf partijen de gelegenheid om hun stellingen schriftelijk aan te passen en hield verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt het belang van de datum van de rechterlijke beslissing in relatie tot de alimentatieverplichtingen en de toepassing van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
Zaaknummer: 79158 FA RK 432-2006 (mhm)
Beschikking van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 22 november 2006, in de zaak van:
[Verzoekster]
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [Woonplaats],
verzoekster,
procureur: mr. T.J.H Zwiers,
tegen
[Verweerder]
verder ook de man te noemen,
wonende te [Woonplaats],
belanghebbende,
procureur: mr. Ph.C. Kleyn van Willigen,
advocaat: mr. J.S. Muijsson te Utrecht.
Het procesverloop
Bij op 19 juni 2006 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw wordt verlengd tot 6 augustus 2013.
Op 10 juli 2006 is een verweerschrift van de man met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
Dit verweerschrift bevat een zelfstandig verzoek. Op 31 juli 2006 is hiertegen een verweerschrift ingediend.
Op 4 september 2006 heeft de vrouw nog aanvullende stukken in het geding gebracht.
Op 18 september 2006 heeft de man een conclusie naar aanleiding van de reactie op het verweerschrift ingediend. Bij deze gelegenheid heeft hij tevens aanvullende stukken in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 4 oktober 2006. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw vergezeld door mr. Zwiers en de man vergezeld door mr. Muijsson. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier proces-verbaal gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.
De vaststaande feiten
De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.
- Partijen zijn op 14 februari 1979 onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd.
- Bij beschikking van 8 juni 1994 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 19 augustus 1994 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
- Bij voormelde beschikking is de man veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van f 1.000,-- per maand.
- Bij beschikking van het gerechtshof te Arnhem d.d. 14 februari 1995 is voormelde beschikking van de rechtbank vernietigd en is de man veroordeeld om aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud te betalen het bedrag van f 1.300,-- per maand. De bijdrage in het levensonderhoud bedraagt thans na indexering € 781,72 per maand.
De standpunten van partijen
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw wordt verlengd tot 16 augustus 2013, althans tot een zodanige datum als door de rechtbank in goede justitie te bepalen. Zij voert daartoe aan dat de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de 12 jaartermijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Als omstandigheden die bij de beoordeling in aanmerking dienen te worden genomen stelt zij dat zij een variabel inkomen van ongeveer € 530,-- netto per maand heeft en met de alimentatie die zij van de man ontvangt ruimschoots boven de bijstandnorm uitkomt. Gelet op haar leeftijd kan ook niet van haar verwacht worden dat zij, althans op korte termijn, meer inkomsten genereert. Indien de alimentatieverplichting wordt beëindigd betekent dit voor de vrouw een terugval in haar inkomsten.
Voorts stelt de vrouw dat partijen 15 jaar gehuwd zijn geweest en zij gedurende het huwelijk de zorg had voor de kinderen uit haar eerste huwelijk. Tenslotte wijst zij er op dat zij lijdende is aan spierreuma.
Met betrekking tot het zelfstandige verzoek van de man met betrekking tot de achterstallige indexering voert zij gemotiveerd verweer. Zij is van mening dat indien de man onvoldoende draagkracht heeft/had, het op zijn weg ligt tijdig wijziging van de alimentatie te verzoeken. Voorts is zij van mening dat de man zijn stellingen aangaande zijn draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd.
Ten aanzien van het wijzigingsverzoek van de man voert de vrouw eveneens gemotiveerd verweer. Zij concludeert op grond van het voorgaande tot afwijzing van de verzoeken van de man.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij is van mening dat uit niets is gebleken dat de vrouw in de periode van 12 jaar zich voldoende heeft voorbereid op het zelf generen van voldoende inkomen. Volgens de man had zij op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur uitbreiding van haar werkzaamheden kunnen aanvragen, hetgeen zij heeft nagelaten. Voorts wijst hij er op dat de vrouw ten tijde van de echtscheiding in een winkel werkzaam was en de kinderen van de vrouw uit haar eerste huwelijk destijds al lang en breed het huis uit waren. Op grond van het vorenstaande concludeert de man tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
De man formuleert in zijn verweerschrift tevens een zelfstandig verzoek, inhoudende -kort weergegeven- nihilstelling van de achterstallige alimentatie en subsidiair, voor het geval de rechtbank tot verlenging van de alimentatietermijn zou beslissen, verlaging van de alimentatie tot een bedrag van € 23,-- per maand, alsmede bepaling van een maximale looptijd van deze alimentatieverplichting. Bij zijn conclusie naar aanleiding van de reactie van de vrouw op het verweerschrift d.d. 18 september 2006 verzoekt de man:
I. primair het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatieduur af te wijzen, subsidiair een beperkte termijn te stellen waarop de alimentatie definitief eindigt;
II. de achterstallige alimentatie op nihil te stellen dan wel deze in goede justitie te verminderen.
De beoordeling
1. Op 1 juli 1994 is de Wet limitering alimentatie in werking getreden. Op grond van artikel 1 van de Overgangsbepalingen is deze wet alleen van toepassing op de uitkeringen van levensonderhoud die na de inwerkingtreding van deze wet door de rechter zijn toegekend. In de onderhavige zaak betreft het een uitkering die vóór de inwerkingtreding van de wet door de rechter bij beschikking van 8 juni 1994 is opgelegd. Het huidige artikel 1:157 BW is derhalve niet van toepassing. De vrouw dient op grond van het voorgaande dan ook niet-ontvankelijk in haar verzoek te worden verklaard. Aan het voorgaande doet niet af dat de beschikking van 8 juni 1994 eerst op 19 augustus 1994 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De inschrijving is enkel van belang voor de bepaling van de termijn van twaalf jaar als bedoeld in artikel 1:157, lid 4 BW.
2. Partijen hebben zich beiden, gelet op hetgeen zij stellen in het verzoekschrift en de daarop volgende schriftelijke stukken, blijkbaar niet gerealiseerd dat in casu niet het huidige artikel 1: 157 BW van toepassing is. De rechtbank ziet hierin aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen met betrekking tot de overige geschilpunten schriftelijk nader aan te passen. Indien en voor zover de rechtbank het nodig oordeelt zal tevens een nadere mondelinge behandeling plaatsvinden.
3. Hierbij wordt wel opgemerkt dat de rechtbank voorshands van oordeel is dat het verzoek van de man om de achterstallige alimentatie op nihil te stellen niet gehonoreerd kan worden. Indien en voor zover de draagkracht van de man de betaling van de indexering in het verleden niet toeliet, lag het op zijn weg tijdig een verzoek tot wijziging van de alimentatie bij de rechtbank aanhangig te maken. De rechtszekerheid staat er aan in de weg dat achteraf met terugwerkende kracht een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd.
4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
1. Verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
2. Laat partijen toe zich uiterlijk 6 december 2006 bij akte uit te laten omtrent hetgeen hiervoor onder 2. is overwogen.
3. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mrs. Moes, Oude Aarninkhof en Blankestijn en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen onderdeel 1 van deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een procureur – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem:
a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.