ECLI:NL:RBALM:2006:AZ6200

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
78680 / HA ZA 06-590
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van overeenkomst van geldlening op grond van artikel 9 WCK

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 20 december 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Geldrent B.V. en twee gedaagden. Geldrent B.V. had een overeenkomst van geldlening gesloten met de gedaagden, waarbij een bedrag van € 13.500,- ter beschikking werd gesteld. De gedaagden waren verplicht om periodiek rente te betalen en het geleende bedrag aan het einde van de looptijd terug te betalen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de overeenkomst nietig was op grond van artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De rechtbank stelde vast dat Geldrent ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de vereiste vergunning, waardoor de overeenkomst in strijd was met dwingende wetsbepalingen.

De rechtbank verduidelijkte dat de uitzondering in artikel 4 lid 1 onder f WCK niet van toepassing was, omdat er geen sprake was van een geldkrediet waarbij hypothecaire zekerheid werd verleend. De bedoeling van partijen om hypothecaire zekerheid te verlenen was niet voldoende om de overeenkomst geldig te verklaren. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomst niet alleen nietig was, maar ook niet vernietigbaar, aangezien artikel 9 WCK niet uitsluitend ter bescherming van een van de partijen is bedoeld.

Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst diende het geleende bedrag als onverschuldigd betaald te worden terugbetaald. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet in verzuim waren en dat de gevorderde wettelijke vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees de vordering van Geldrent tot terugbetaling van het geleende bedrag toe, verminderd met de door gedaagde betaalde rente, en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 78680 / HA ZA 06-590
datum vonnis: 20 december 2006 (jm)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Geldrent B.V.,
gevestigd te Echteld,
eiseres,
verder te noemen Geldrent
procureur: mr. R.F. Kötter,
tegen
1.
gedaagde,
wonende te Enschede,
verder tezamen te noemen gedaagde,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Enschede,
verder tezamen te noemen gedaagde,
gedaagden,
niet verschenen.
Het procesverloop
De procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- akte inbreng producties van Geldrent ter rolle van 7 juni 2006
- tussenvonnis van 5 juli 2006
- akte met producties van Geldrent ter rolle van 23 augustus 2006
- tussenvonnis van 18 oktober 2006
- akte van Geldrent ter rolle van 29 november 2006
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. De inhoud van het tussenvonnis dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Bij akte van 29 november 2006 heeft Geldrent zich uitgelaten of en zo ja gedurende welke periode Geldrent een vergunning had in de zin van artikel 9 WCK.
2. Uit de reactie van Geldrent is gebleken dat zij ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in artikel 9 WCK beschikte. Dit brengt ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien artikel 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: ”Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggensteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.” Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument.
3. Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties, met terugwerkende kracht, daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is betaald, dient als in beginsel onverschuldigd betaald te worden terugbetaald (artikel 6:203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen (financieel) hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Die overeenkomst bestaat uit het door Geldrent ter beschikking stellen van een geldsom van € 13.500,00 tegen rente aan gedaagde. Gelet op het bepaalde in artikel 6:203 lid 2 BW strekt dit tot teruggave door gedaagde aan Geldrent van een gelijk bedrag. Voorts dient Geldrent de door gedaagde betaalde rente in beginsel als onverschuldigd betaald aan gedaagde terug te betalen.
Van de verbintenis uit onverschuldigde betaling zijn gedaagden niet in verzuim, zodat de gevorderde wettelijke vertragingsrente vanaf 4 april 2005 alsmede de buitengerechtelijke incassokosten niet kunnen worden toegewezen. De overig gevoerde verweren behoeven met het oog op de nietigheid van de overeenkomst geen bespreking.
4. Nu de vordering van Geldrent slechts gedeeltelijk en overigens op andere gronden wordt toegewezen dient de gevorderde veroordeling van gedaagde in de proceskosten te worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
I. Veroordeelt gedaagde tot terugbetaling aan Geldrent van het op 4 april 2005 geleende bedrag ad € 13.500,00 verminderd met de door gedaagde aan Geldrent betaalde bedragen aan rente vanaf 4 april 2005.
II. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Verhoeven en op 20 december 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.