ECLI:NL:RBALM:2007:AZ7511
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.H. van Rhijn
- Rechtspraak.nl
Betalingsverplichting van een patiënt jegens een ziekenhuis in het kader van het DBC-stelsel
In deze zaak stond de vraag centraal of een patiënt zijn betalingsverplichting jegens een ziekenhuis kan opschorten op basis van het DBC-stelsel. De rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk is. De patiënt had een geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten met het ziekenhuis, waarbij de arts plastische chirurgiewerkzaamheden had verricht. De patiënt was van mening dat een vervolgbehandeling binnen een jaar moest plaatsvinden, terwijl de arts aangaf dat dit pas na een jaar kon gebeuren. De rechtbank stelde vast dat de patiënt al voor de eerste behandeling moest betalen, ongeacht de timing van de vervolgbehandeling. De patiënt had de mogelijkheid om zijn klachten bij de cliëntenraad in te dienen, maar dit stond de betalingsverplichting niet in de weg.
De rechtbank behandelde ook het verweer van de patiënt, die stelde dat de arts hem niet had geïnformeerd over de mogelijkheid van een tweede operatie. De rechtbank oordeelde dat de arts niet verplicht was om de patiënt te wijzen op een mogelijke tweede operatie, aangezien het uitgangspunt was dat met één operatie kon worden volstaan. De patiënt had verder niet voldoende onderbouwd dat de arts wanprestatie had gepleegd, en de rechtbank wees erop dat complicaties bij operaties kunnen optreden die niet noodzakelijkerwijs aan de arts te wijten zijn.
De rechtbank verwierp ook het beroep van de patiënt op schuldeisersverzuim, omdat het ziekenhuis niet verplicht was om te wachten op een behandeling bij de cliëntenraad voordat het incassomaatregelen kon treffen. De patiënt werd veroordeeld in de proceskosten, en de rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Uiteindelijk werd de patiënt veroordeeld om een bedrag van € 1.447,46 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.