ECLI:NL:RBALM:2007:AZ8098

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
235588 EJ VERZ 5616/06
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. van Rhijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij ambtenarenstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure van een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Halt Twente en een werkneemster, die eerder als ambtenaar bij de gemeente Enschede werkzaam was. De werkneemster, hierna verweerster genoemd, had op 18 december 2006 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst per eerst mogelijke datum te ontbinden. De verweerster was sinds 1 juni 1996 in dienst bij de gemeente Enschede en had haar ambtenarenstatus verloren op 1 januari 2005, waarna zij op basis van een arbeidsovereenkomst bij Halt was gaan werken. De kantonrechter moest beoordelen of de jaren dat verweerster als ambtenaar had gewerkt, meegeteld moesten worden bij het vaststellen van het aantal gewogen dienstjaren voor de ontbindingsvergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de inhoud van het werk van de verweerster niet wezenlijk was veranderd en dat haar arbeidsverleden bij de gemeente Enschede, inclusief de arbeidsvoorwaarden, nog steeds relevant was. De kantonrechter concludeerde dat het onaanvaardbaar zou zijn om de jaren van ambtenarenstatus niet mee te tellen bij de berekening van de vergoeding. De rechtbank kende verweerster een vergoeding toe van € 48.000,00 bruto, te betalen in twee termijnen van € 24.000,00, met de eerste termijn vervallend op 1 april 2007 en de tweede op 1 juni 2007. De rechtbank gaf Halt de mogelijkheid om het verzoek tot ontbinding in te trekken tot 20 februari 2007, met de waarschuwing dat zij in dat geval de proceskosten zou moeten vergoeden. Indien het verzoek niet werd ingetrokken, werd de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 maart 2007 en werd de vergoeding toegekend.

De uitspraak benadrukt het belang van de continuïteit van de arbeidsovereenkomst en de rol van de ambtenarenstatus in de beoordeling van de ontbindingsvergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede
Zaaknummer : 235588 EJ VERZ 5616/06
Beschikking van de kantonrechter d.d. 24 januari 2007 in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting Halt Twente
statutair gevestigd te Hengelo
verzoekster
hierna te noemen: Halt
gemachtigde: mr. G. Aufderhaar
advocaat te Enschede
tegen
[...]
wonende te [...]
verweerster
hierna te noemen: verweerster
gemachtigde: mr. A.C. Blankestijn
advocaat te Hengelo
1. Het verloop van de procedure:
1.1 Bij verzoekschrift, dat op 18 december 2006 is ingekomen ter griffie van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede, vraagt Halt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per eerst mogelijke datum te ontbinden. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Van de mondelinge behandeling, die plaatsvond op
17 januari 2007, heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
2. De feiten:
2.1 Halt houdt zich bezig met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit. Tot
1 januari 2005 werden dergelijke activiteiten in Enschede door de gemeente Enschede verzorgd en zij deed dat onder de naam Bureau Halt Regio Enschede. Voormelde activiteiten zijn met ingang van 1 januari 2005 door Halt overgenomen van de gemeente Enschede.
1.2 Verweerster, geboren in 1956, is met ingang van 1 juni 1996 door de gemeente Enschede aangesteld als medewerkster HALT-voorlichting bij de afdeling Wijkwelzijn & Sportaktivering van de Wijkwelzijnsdienst. In verband met hetgeen onder 2.1 is weergegeven is zij op basis van een arbeidsovereenkomst als Halt-medewerkster in dienst getreden van Halt. Op deze arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Jeugdzorg. Het salaris van verweerster bedraagt € 2.662,90 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Daarnaast is er sprake van een eindejaarsuitkering van in totaal 7,75%. Van deze uitkering is 4,6% resultaatsonafhankelijk en, met ingang van 1 januari 2007, 3,15% resultaatsafhankelijk. (In 2002 was het resultaatsafhankelijke percentage 2% maar het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat het in 2007 is verhoogd tot 3,15%.) Bij brief van 21 november 2005 geven Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede aan de directeur van Halt opdracht om aan verweerster een toelage bovenop haar salaris te betalen van maandelijks € 63,30. Daarbij is aangegeven dat de daarmee gemoeide kosten bij de gemeente in rekening kunnen worden gebracht.
2. Het standpunt van Halt:
2.1 Op het functioneren van verweerster is veel aan te merken. Dat was ook al het geval toen zij de ambtenarenstatus had. Zij werkt niet conform de normale werkwijze bij Halt en zij is niet pro-actief. Weliswaar blijft verweerster wat haar productie betreft, net binnen haar taakstelling, maar zij verricht – in tegenstelling tot collega’s – geen extra werk. De directeur van Halt heeft verweerster meermalen gewezen op haar tekortkomingen en haar geadviseerd hoe zij wel moest handelen. Een en ander heeft geen positief resultaat opgeleverd. Halt is nu zover dat zij moet concluderen dat – ondanks alle (functionerings)gesprekken – er geen verbetering zal gaan optreden. Halt is bang dat verweerster de belangen van ouders en jongeren heeft geschaad en dat zij dat ook in de toekomst zal doen. Halt heeft zich er veel aan gelegen laten liggen om verweerster in te laten zien dat zij anders moest werken en communiceren. Door het bij verweerster geconstateerde gebrek aan zelfreflectie heeft Halt besloten een eerder aangeboden communicatiebegeleidingstraject niet door te zetten. Halt heeft geen vertrouwen meer in een goede samenwerking en zij is niet in staat verweerster elders binnen haar organisatie een functie aan te bieden waarbij geen beroep moet worden gedaan op competenties waarop thans zoveel is aan te merken. Het voorgaande betekent dat zich veranderingen in de omstandigheden voordoen welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve zo spoedig mogelijk moet worden ontbonden.
2.2 Halt is een stichting die voor haar inkomsten afhankelijk is van subsidies. Zij heeft verweerster praktische ondersteuning aangeboden in de vorm van begeleiding van werk naar werk. Het zou onredelijk zijn om de jaren dat verweerster de ambtenarenstatus had te betrekken bij het vaststellen van een vergoeding. Indien verweerster in de periode van 1996 tot 2005 was ontslagen had zij geen vergoeding gekregen. Nu zij op basis van een arbeidsovereenkomst werkt, lonkt de kantonrechtersformule. De ambtenaarjaren dienen voor de helft te worden meegewogen. Met inachtneming van de aanbevelingen van de kantonrechters voor procedures ex artikel 7: 685 BW zal een ontbindingsvergoeding daarom moeten uitkomen op € 25.418,80 bruto. Halt is bereid een dergelijke vergoeding te voldoen, maar zij wil graag dat de betaling in twee gelijke termijnen kan plaatsvinden. De eerste termijn vóór 1 april 2007 en de tweede uiterlijk 1 juni 2007.
3. Het verweer:
4.1 Verweerster is van mening dat Halt in haar verzoek niet ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat het dient te worden afgewezen. Subsidiair wordt aanspraak gemaakt op een vergoeding van € 79.492,43. Het volgende is naar voren gebracht:
4.2 De kritiek op het functioneren van verweerster is zwaar overtrokken. Echte functioneringsgesprekken zijn niet gevoerd. Het moge zo zijn dat de directeur van Halt verslagen heeft gemaakt van gesprekken die zij met verweerster heeft gevoerd, maar daarmee hebben de gesprekken niet de status verkregen van een functionerings- of beoordelingsgesprek. In de verslagen van de echte functioneringsgesprekken wordt niet aangegeven dat verweerster niet naar behoren werkte. Verweerster neemt eerst in het kader van deze procedure kennis van de verslagen. Zij kan zich in hetgeen de directeur heeft opgetekend niet herkennen. De in het geding gebrachte gespreksverslagen verdienen daarom de kwalificatie van “spookproducties”. Aan het voorgaande doet niet af dat verweerster wil erkennen dat als gevolg van het indienen van het ontbindingsverzoek en hetgeen zich allemaal recent tussen haar en de directeur heeft afgespeeld de werksituatie voor haar erg lastig is geworden. Verweerster voelt zich door de gang van zaken ongemakkelijk. Wat van het voorgaande zij, het verzoek van Halt is onvoldoende onderbouwd en daarom dient het te worden afgewezen.
4.3 Indien het onverhoopt toch tot een ontbinding komt maakt verweerster aanspraak op een vergoeding als onder 4.1. vermeld. De jaren die zij voor de gemeente Enschede werkte dienen bij het vaststellen van de vergoeding te worden betrokken.
4. De beoordeling van het verzoek:
4.1 In voldoende mate heeft Halt aannemelijk gemaakt dat zij er geen vertrouwen meer in heeft dat verweerster in staat zal zijn op een wijze te functioneren als haar directeur voor ogen staat. Of dat gebrek aan vertrouwen terecht is, is in het kader van deze procedure niet vast te stellen. Daaraan is debet, hetgeen door verweerster treffend onder woorden is gebracht: er zijn geen verslagen van functioneringsgesprekken voorhanden waaruit is op te maken dat verweerster werkte op een wijze als door Halt wordt gesteld. Het voorgaande impliceert niet dat de door de directeur gemaakte verslagen van gesprekken een onjuist beeld van het functioneren van verweerster geven, maar nu deze verslagen niet mede zijn ondertekend door verweerster ontberen ze iedere bewijskracht. Het enkele gegeven dat de vorenbedoelde vertrouwensrelatie is verstoord is voldoende om vast te stellen dat zich veranderingen van omstandigheden voordoen op grond waarvan de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2007 kan worden ontbonden.
4.2 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat verweerster een vergoeding dient te worden toegekend. Immers niet kan worden vastgesteld dat verweerster haar werkzaamheden niet naar behoren uitvoerde en in het midden blijft aan wie van partijen de verstoring van de arbeidsrelatie te wijten is. Bij het toepassen van de aanbevelingen van de kring van kantonrechters in procedures ex artikel 7: 685 BW betekent één en ander dat in beginsel een correctiefactor 1 moet worden gehanteerd. Op zich, zo begrijpt de kantonrechter, is Halt het daarmee eens, maar zij maakt wel een punt van het aantal dienstjaren. Hierover het volgende:
Vast staat dat verweerster met ingang van 1 januari 2005 haar ambtenarenstatus verloor en dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst is gaan werken. Het verlies van de ambtenarenstatus zal voor- en nadelen voor verweerster hebben meegebracht. Niet is gesteld noch is anderszins gebleken dat het werk van verweerster na 1 januari 2005 inhoudelijk is veranderd. Het is daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de jaren dat verweerster als ambtenaar voor het Bureau Halt werkte niet vol zouden mogen meetellen op een wijze als in de vorenbedoelde aanbevelingen van de kring van kantonrechters is aangegeven. (Halt is wat betreft het aantal dienstjaren niet consequent. In haar inleidend verzoekschrift betrekt zij uitvoerig incidenten die zich in 2004 zouden hebben voorgedaan. Waarom wel kwesties ophalen in een periode toen verweerster nog ambtenaar was en niet die ambtenaarperiode betrekken bij het vaststellen van een vergoeding? Het arbeidsverleden van verweerster bij de gemeente Enschede speelt ook nu nog een rol. Illustratief daarvoor is de brief van 21 november 2005, waarin Halt opdracht krijgt een toelage aan verweerster toe te kennen.) De kantonrechter is van oordeel dat gelet op het aantal dienstjaren van verweerster bij de gemeente Enschede en Halt, haar salaris, haar leeftijd en de overige omstandigheden van het geval, het billijk is haar een vergoeding toe te kennen van € 48.000,00 bruto. Dit bedrag zal door Halt kunnen worden voldaan in twee termijnen van telkens € 24.000,00 bruto. De eerste termijn vervalt 1 april 2007 en de tweede op 1 juni 2007.
4.3 Aan Halt zal tot 20 februari 2007 de gelegenheid worden gegeven haar verzoekschrift in te trekken. Indien zij daartoe overgaat zal zij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Indien het niet tot een intrekking komt zijn voldoende termen aanwezig de proceskosten te compenseren.
Beslissing:
Stelt Halt in de gelegenheid haar verzoek in te trekken door dit uiterlijk
20 februari 2007 schriftelijk aan de griffier van de rechtbank Almelo, sector
kanton, locatie Enschede te berichten.
Veroordeelt in het geval het verzoekschrift wordt ingetrokken Halt in de kosten van de procedure, aan de zijde van verweerster gevallen en tot op heden begroot op
€ 400,00 voor salaris gemachtigde.
Indien het niet tot een intrekking komt:
a. Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 maart 2007;
b. Kent aan verweerster ten laste van Halt een vergoeding toe van
€ 48.000,00 bruto, te voldoen in twee termijnen van telkens € 24.000,00, waarbij de eerste termijn vervalt op 1 april 2007 en de tweede op 1 juni 2007.
c. Compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Enschede door mr. M.H. van Rhijn, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007 in aanwezigheid van de griffier.