ECLI:NL:RBALM:2007:BA0043

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/770739-06
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Teekman
  • A. Bloebaum
  • J. Scholten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte na tragische aanrijding met fietser door ongelukkige omstandigheden

Op 1 juli 2006 vond in Enter een aanrijding plaats tussen een auto, bestuurd door de verdachte, en een fietser met een fietsaanhanger. De fietser overleed als gevolg van de aanrijding. De rechtbank Almelo oordeelde dat de aanrijding het resultaat was van een combinatie van ongelukkige factoren, waarbij de verdachte geen strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank overwoog dat er geen bewijs was dat de verdachte te hard had gereden en dat zij niet de gelegenheid had gehad om haar rijgedrag aan te passen aan de omstandigheden, zoals de laagstaande zon die het zicht belemmerde. De rechtbank nam de verklaring van de verdachte als uitgangspunt, waarin zij aangaf dat zij voor de bocht 60 km/uur reed en gas terugnam in de bocht. Dit werd niet als onvoorzichtig of onoplettend beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de vervuiling van de voorruit niet voldoende was om aanmerkelijke onvoorzichtigheid aan te tonen. De rechtbank stelde vast dat er geen causaal verband was tussen de vervuilde voorruit en het ongeval. De rechtbank benadrukte dat het louter plaatsvinden van de aanrijding niet voldoende was om de verdachte een strafrechtelijk verwijt te maken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit, in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/770739-06
STRAFVONNIS
Uitspraak: 6 maart 2007
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1981,
wonende te [plaats, adres]
terechtstaande terzake dat:
1.
zij op of omstreeks 1 juli 2006 te Enter, gemeente Wierden
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft zij, verdachte, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, met dat door haar bestuurde motorrijtuig over de weg, de
Witmoesdijk, gereden terwijl op dat moment het zicht ter plaatse (ernstig)
werd belemmerd ten gevolge van de laagstaande zon en/of heeft zij,
verdachte, haar snelheid onvoldoende aangepast aan die situatie ter plaatse
en/of heeft zij, verdachte, haar snelheid niet zodanig aangepast dat zij het
door haar bestuurde motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand
waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of heeft zij,
verdachte, (daarbij) onvoldoende maatregelen getroffen om te bewerkstelligen
dat het zicht vanuit het door haar bestuurde motorrijtuig te allen tijde
optimaal was, althans kon zijn, en/of heeft zij, verdachte, dat motorrijtuig
bestuurd terwijl de voorruit (ernstig) was vervuild en/of terwijl de
ruitensproei-installatie van dat motorrijtuig niet naar behoren functioneerde
en/of is zij, verdachte, (vervolgens) met dat door haar bestuurde motorrijtuig
tegen een op die weg rijdende fiets en/of fietser en/of een door die fietser
voortbewogen fietsaanhanger gereden en/of gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, althans zwaar
lichamelijk letsel bekwam;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 1 juli 2006 te Enter, gemeente Wierden
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende op de weg, de Witmoesdijk, heeft gereden terwijl op dat
moment het zicht ter plaatse (ernstig) werd belemmerd ten gevolge van de
laagstaande zon en/of haar snelheid onvoldoende heeft aangepast aan die
situatie ter plaatse en/of haar snelheid niet zodanig heeft aangepast dat zij
het door haar bestuurde motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de
afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(daarbij) onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te bewerkstelligen dat
het zicht vanuit het door haar bestuurde motorrijtuig te allen tijde optimaal
was, althans kon zijn, en/of dat motorrijtuig heeft bestuurd terwijl de
voorruit (ernstig) was vervuild en/of terwijl de ruitensproei-installatie van
dat motorrijtuig niet naar behoren functioneerde en/of (vervolgens) met dat
door haar bestuurde motorrijtuig tegen een op die weg rijdende fiets en/of
fietser en/of een door die fietser voortbewogen fietsaanhanger is gereden
en/of gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte te hard heeft gereden. De rechtbank neemt, bij gebrek aan ander bewijs, de verklaring van de verdachte waaruit blijkt dat verdachte voor de bocht 60 km/uur heeft gereden en in de bocht gas heeft teruggenomen als uitgangspunt. Deze verklaring acht de rechtbank ook begrijpelijk gezien de bocht en de helling voor het viaduct. Naar de mening van de rechtbank is deze snelheid niet als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend aan te merken.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte niet de tijd en gelegenheid heeft gehad om haar rijgedrag te corrigeren. Verdachte werd voor een korte periode verblind door de laagstaande zon en er is niet komen vast te staan dat verdachte hieraan haar rijgedrag kon aanpassen voordat zij in botsing raakte met het slachtoffer. De rechtbank neemt hierbij de verklaringen van het ambulancepersoneel in overweging, waaruit valt af te leiden dat tussen het inrijden van de bocht en de plek van het ongeval slechts een korte afstand en tijdsbestek zit. Dat de ambulance wel tijdig tot stilstand is gekomen mag naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat verdachte ook tijdig had kunnen remmen of stoppen, omdat de omstandigheden bij het arriveren van de ambulance anders waren dan ten tijde van het ongeval, de chauffeur van de ambulance kwam immers op ander tijdstip met een ander voertuig aan op de plaats van het ongeval.
Vervolgens acht de rechtbank de vervuiling van de voorruit niet van dien aard dat er onomstotelijk is komen vast te staan dat deze vervuiling heeft geleid tot een aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Onduidelijk is gebleven hoe de vervuiling er uit heeft gezien op het moment van de botsing en in hoeverre deze vervuiling het zicht heeft verslechterd. Voorts is niet gebleken van een causaal verband tussen de vervuilde voorruit gecombineerd met de niet-werkende sproei-installatie en het ongeval.
Al het bovenstaande leidt tot de conclusie dat er geen feitelijkheden kunnen worden vastgesteld die leiden tot de schuld van verdachte aan het ongeval, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Hieruit volgt dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden betrekking hebbend op de snelheid, de mogelijkheden tot correctie van de snelheid, de vervuiling van de ruit en de niet werkende sproei-installatie niet kunnen worden bewezen. Voor deze feitelijkheden gelden dezelfde overwegingen als voor die feitelijkheden onder het primair tenlastegelegde.
Hierdoor staat enkel vast dat er sprake is geweest van een laagstaande zon die het zicht belemmerde en het rijden tegen de fietser met aanhanger. Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze beide feitelijkheden in onderlinge samenhang niet tot de in de tenlastelegging genoemde conclusie dat er gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt. Immers kunnen het rijden als bestuurder van een motorrijtuig op een weg terwijl onverwacht het zicht ter plaatse wordt belemmerd ten gevolge van de laagstaande zon en met dat motorrijtuig tegen een op die weg rijdende fietser rijden, niet worden aangemerkt als gedragingen waardoor verdachte gevaar op die weg heeft veroorzaakt. Het louter plaats hebben van een aanrijding, waar verdachte bij betrokken is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank niet een feitelijke gedraging, die verdachte is te verwijten. De rechtbank is derhalve van mening dat het plaatshebben van het ongeval niet een concretisering is van de in de tenlastelegging genoemde gevaarzetting.
Door het wegstrepen van de feitelijk weergegeven gevaarlijke gedragingen uit de tenlastelegging als gevolg van onvoldoende bewijs tot vaststelling van deze feitelijkheden, komt het in de tenlastelegging genoemde gevaar in de lucht te hangen. Als gevolg hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit, hetgeen geheel in lijn is met de jurisprudentie van de Hoge Raad (vergelijk HR 8 december 1964, VR 1965, 31).
Ten overvloede, maar wel gepast gezien de in deze zaak spelende emoties, merkt de rechtbank op dat een samenspel van ongelukkige factoren heeft geleid tot de aanrijding, welke zeer tragische gevolgen met zich mee heeft gebracht. De rechtbank vindt evenwel – zoals hiervoor aangegeven – niet dat de verdachte daarvoor een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Teekman, voorzitter, mr. Bloebaum en mr. Scholten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bosch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 maart 2007.