ECLI:NL:RBALM:2007:BA1348

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/721279-05
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Rikken
  • A. Caminada
  • J. Bordenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure tegen cafetaria wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit speelautomaten

In de ontnemingsprocedure die volgt op de veroordeling van een cafetaria, heeft de rechtbank Almelo op 20 maart 2007 uitspraak gedaan over de ontneming van inkomsten die het cafetaria heeft verdiend met speelautomaten. De rechtbank oordeelt dat het cafetaria € 9.418,50 aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet afdragen aan de Staat der Nederlanden. De zaak betreft het parketnummer 08/721279-05 en is behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het verweer van de raadsman van het cafetaria besproken, dat stelt dat er in de periode van oktober 2002 tot en met mei 2003 geen speelautomaten aanwezig zouden zijn geweest. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er gedurende deze periode ongebruikelijke pintransacties hebben plaatsgevonden, die wijzen op de aanwezigheid van speelautomaten. Dit blijkt uit aanvullend proces-verbaal van de politie Twente, waaruit blijkt dat er grote bedragen zijn gepind in het cafetaria.

De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de vordering moet worden toegewezen. De rechtbank heeft daarbij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op wettige bewijsmiddelen. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat belastingvraagstukken aan de belastingdienst moeten worden overgelaten, zoals ook blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het cafetaria vastgesteld op € 9.418,50, dat moet worden betaald aan de Staat der Nederlanden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Bosch.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/721279-05
Beslissing ex art. 36e Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken:
Gezien de "ontnemingsvordering" van de officier van justitie te Almelo, in de strafzaak met voormeld parketnummer tegen:
V.O.F. Cafetaria [naam]
gevestigd te [adres]
hierna: de V.O.F.,
vertegenwoordigd door:
[naam],
geboren te [plaats] op [datum] 1960,
wonende te [adres]
strekkende tot het opleggen aan voornoemde Cafetaria [naam] van de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in die vordering omschreven;
Gezien de stukken die de officier van justitie aan de rechtbank heeft doen toekomen, op welke de vordering berust, te weten het strafdossier met voormeld parketnummer en een "ontnemingsdossier";
Gelet op het op de voet van artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering gehouden onderzoek ter openbare terechtzitting van 5 maart 2007, alwaar voormelde vordering is behandeld en waarbij zijn gehoord: de officier van justitie en voornoemde [naam], bijgestaan door de raadsman, mr. L.J. Speijdel;
O V E R W E G E N D E:
De rechtbank is naar aanleiding van voormelde vordering en het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat voormelde maatregel moet worden opgelegd, en de schatting van de omvang van dat in geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel is door de rechtbank slechts ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen (aan te hechten en als hier ingelast te beschouwen) ten aanzien van de V.O.F.;
Ten aanzien van het verweer van de raadsman omtrent de geheven belasting en nog te heffen belasting overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om af te wijken van de lijn die de Hoge Raad heeft gekozen op dit punt (zie HR 17 februari 1998, NJ 1998, 499). In dit arrest wordt ook verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de wijziging van artikel 36e Wetboek van Strafrecht en hieruit blijkt dat het ook de bedoeling van de wetgever is geweest om belastingvraagstukken aan de belastingdienst te houden en inmenging van rechtbank en openbaar ministerie op dit punt te voorkomen (Kamerstukken II 1989-1990, 21 504, nr. 3, blz. 79 t/m 82).
Over het verweer van de raadsman ten aanzien van de periode oktober 2002 tot en met mei 2003 waarin geen speelautomaten aanwezig zouden zijn geweest in de cafetaria overweegt de rechtbank als volgt. Uit een aanvullend proces-verbaal met bijlagen van de politie Twente, opgesteld naar aanleiding van vragen van
mr. Speijdel, blijkt dat er gedurende bovenstaande periode grote bedragen zijn gepind in cafetaria [naam]. De rechtbank is van oordeel dat uit deze aanvullende stukken blijkt dat er gedurende deze periode ongebruikelijke pintransacties hebben plaatsgevonden die normaliter niet of slechts zelden in een cafetaria zouden plaatsvinden. Deze pintransacties, die onder meer blijken uit de afschriften van de heer [derde] en de uitdraai van Interpay, wijzen er op dat gedurende de ter discussie staande periode de activiteiten met speelautomaten niet hebben stilgelegen.
De rechtbank acht voor wat betreft de jaren 2003 en 2004 het wederrechtelijk verkregen voordeel lager dan door de officier van justitie is gevorderd. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor deze jaren is immers het aan gokkers uitgekeerde geld niet meegerekend. De rechtbank schat dit bedrag op 25 % van de gevorderde bedragen voor 2003 en 2004, waardoor de vordering voor deze jaren met aftrek van dit percentage zullen worden toegekend.
Gelet op de artikelen 24d en 36e Wetboek van Strafrecht en de artikelen 511b, 511d, 511e en 511f van het Wetboek van Strafvordering;
R E C H T D O E N D E :
Schat het door Cafetaria [naam], voornoemd, wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 9.418,50.
Verplicht Cafetaria [naam], voornoemd, tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot € 9.418,50.
Aldus beslist door mr. Rikken, voorzitter, mrs. Caminada en Bordenga, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bosch, griffier, en in het openbaar uitgesproken
op 20 maart 2007.