ECLI:NL:RBALM:2007:BA3589

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85235 / KG ZA 07-95
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen Waterschap Regge en Dinkel en gedaagde over de uitvoering van een plan ter verbetering van de waterhuishouding

In deze zaak heeft het Waterschap Regge en Dinkel een kort geding aangespannen tegen een gedaagde in verband met een executiegeschil. Het Waterschap vorderde primair de staking van de executie, stellende dat zij volledig had voldaan aan een eerder vonnis van de rechtbank van 14 februari 2007. Subsidiair vorderde het Waterschap schorsing van de executie, omdat het vonnis volgens hen gebrekkig was en de eisen voor het opstellen en uitvoeren van een plan niet duidelijk waren. Meer subsidiair werd zekerheidstelling gevorderd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het Waterschap in een ivoren toren houding volhardt, waarbij zij hun eigen conclusies boven de inhoud van deskundigenrapporten en eerdere vonnissen plaatst. De rechtbank oordeelde dat het Waterschap niet had voldaan aan de verplichtingen uit het vonnis van 14 februari 2007, met name het opstellen van een adequaat plan ter verbetering van de waterhuishouding. Het door het Waterschap gepresenteerde plan werd als onvoldoende beoordeeld, omdat het niet voldeed aan de eisen die in het eerdere vonnis waren gesteld.

De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering tot staking van de executie afgewezen, omdat het doel van het eerdere vonnis nog niet was behaald. Ook de subsidiaire vordering tot schorsing van de executie werd afgewezen, omdat er geen juridische of feitelijke misslagen waren aangetoond. De vordering tot zekerheidstelling werd eveneens afgewezen, omdat de gedaagde voldoende verhaal bood. Het Waterschap werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 85235 / KG ZA 07-95
datum vonnis: 20 april 2007 (jm)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Waterschap Regge en Dinkel,
gevestigd te Almelo,
eiseres,
verder te noemen het Waterschap,
advocaat: mr. I. Luiken te Arnhem,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo,
tegen
gedaagde,
wonende te Borne,
gedaagde,
verder te noemen gedaagde,
advocaat: mr. J.M. van der Wulp te Middelharnis.
Het procesverloop
Het Waterschap heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 13 april 2007. Ter zitting zijn verschenen: namens het Waterschap de heer P.J.J. van Erp, projectmanager, vergezeld door mr. Luiken en gedaagde vergezeld door mr. Van der Wulp. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast. Bij vonnis van de rechtbank Almelo van
14 februari 2007, welk vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is het Waterschap veroordeeld (samengevat):
- tot het betalen van een geldsom;
- tot het betalen van de kosten die gemoeid zullen zijn met het verbeteren van de bodemstructuur, nader op te maken bij staat;
- tot het binnen vier weken na de datum van de uitspraak opmaken van een plan van aanpak ter verbetering van de waterhuishouding ter plaatse van het perceel van gedaagde aan de K.weg;
- om binnen twee maanden na de datum van de uitspraak van het vonnis, uitvoering te geven aan het plan van aanpak, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag met een maximum van € 100.000,-;
- in de kosten van de procedure.
Tegen dit vonnis heeft het Waterschap bij exploot van 5 april 2007 appel ingesteld. gedaagde heeft op 26 maart 2007 de grosse van het vonnis van de rechtbank van 14 februari 2007 aan het Waterschap laten betekenen. De geldsommen genoemd in het vonnis zijn nadien door het Waterschap aan gedaagde voldaan. Partijen verschillen van mening of het Waterschap ook haar resterende uit het vonnis voortvloeiende verplichtingen -meer specifiek: het opmaken en uitvoering geven aan een plan van aanpak ter verbetering van de waterhuishouding- is nagekomen. De in het vonnis daartoe gestelde termijn is inmiddels verstreken.
2. Het Waterschap stelt conform het vonnis van de rechtbank een plan van aanpak ter verbetering van de waterhuishouding op het perceel van gedaagde te hebben opgesteld en ook uitvoering te hebben gegeven aan dat plan. Dit wordt echter door gedaagde gemotiveerd betwist. gedaagde stelt dat het door het Waterschap opgestelde plan niet is een plan als bedoeld in eerder genoemd vonnis, zodat het Waterschap per 14 april 2007 dwangsommen verbeurt. Gedaagde voegt daar aan toe dat hij nog niet met de executie is begonnen.
Partijen zijn er niet in geslaagd overeenstemming te bereiken omtrent de eisen waaraan het plan en de uitvoering van het plan dienen te voldoen. Het Waterschap vordert primair staking van de executie nu zij volledig aan het vonnis van 14 februari 2007 heeft voldaan. Subsidiair vordert het Waterschap schorsing van de executie nu het vonnis van de rechtbank gebrekkig is, omdat de eisen waaraan het plan en de uitvoering van het plan dienen te voldoen hierin niet zijn uiteengezet. Meer subsidiair wordt zekerheidstelling gevorderd.
3. Gedaagde voert verweer. Voor zover van belang zal hierna op het verweer worden ingegaan.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Ter beoordeling staat de vraag of de executie van het vonnis van de rechtbank van 14 februari 2007, zo al begonnen, dient te worden gestaakt of geschorst. De veroordeling om “een plan” te maken is volgens het Waterschap echter te vaag en onbepaald, om welke reden het Waterschap appel heeft ingesteld. Het Waterschap stelt daarenboven door het plan op te stellen en uit te voeren aan het vonnis te hebben voldaan. Het doel van het vonnis is hierdoor bereikt en het vonnis is aldus materieelrechtelijk uitgewerkt. Op grond daarvan dient de executierechter te bevelen dat eventuele voorgenomen of verdere executie wordt gestaakt, aldus het Waterschap.
5. Op grond van voormeld vonnis dient het Waterschap een plan op te maken ter verbetering van de waterhuishouding op het perceel van gedaagde. Die omschrijving is inderdaad erg ruim, maar gelet op de context (de gewezen vonnissen en het deskundigenbericht) voldoende duidelijk. Aan het eindvonnis ging namelijk vooraf dat de rechtbank in haar vonnis van 13 september 2006 naar aanleiding van de verklaringen van getuigen en het rapport van de deskundige heeft overwogen dat vast staat dat wegens de bouw van woningen het Waterschap de waterhuishouding van het gebied van gedaagde heeft gewijzigd door onder andere de droogleggingsnorm naar boven bij te stellen en de afvoer van het overtallige water onder andere via de Vossenbeltleiding te laten lopen. De grondwaterstanden zijn hierdoor onaanvaardbaar hoog geworden. Door de hoge waterstand in de sloten, inclusief de overstromingen, die beide het gevolg zijn van langdurige neerslag en stagnerende afvoer van water door de wijziging van de waterhuishouding, kon het perceel van gedaagde gedurende forse periodes niet meer adequaat afwateren. Naar het oordeel van de rechtbank is het Waterschap sinds de eerste waarschuwing van gedaagde in 1998 jegens hem beneden haar zorg van een goed beheerder gebleven.
6. Het door het Waterschap opgestelde plan ter verbetering van de waterhuishouding constateert echter, in volkomen tegenspraak met het deskundigenbericht, dat alles, op een stukje van 0,06ha na, prima in orde is en houdt overigens in dat de verbetering van de waterhuishouding alleen kan geschieden door de detailafwatering van het perceel te verbeteren. Het Waterschap is bereid daarvoor de op het perceel aanwezige sloten eenmalig op te schonen, wat normaal gesproken niet de taak is van het Waterschap. Het Waterschap komt tot deze conclusie naar aanleiding van een eigen verricht onderzoek na 14 februari 2007, dus na datum van het eindvonnis. Uit dit onderzoek zou dienen te blijken dat de drooglegging van het Waterschap aan de daarvoor geldende normen voldoet. Het uitvoeren van aanvullende werkzaamheden ter verbetering van de waterhuishouding is naar de mening van het Waterschap niet nodig.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het waterschap volhardt in haar ivoren toren houding die er op neerkomt dat zij alles goed doet om de simpele reden dat zij zelf vaststelt dat zij alles goed doet en daarbij voorbijgaat aan de inhoud van deskundigenbericht en vonnissen. In plaats van te handelen naar de resultaten van het deskundigenonderzoek en de conclusies opgenomen in het vonnis van 13 september 2006 komt het Waterschap wederom met een eigen constatering/onderzoek waarvan de resultaten haaks staan op die van de door de rechtbank benoemde deskundige. Dat dit is te verklaren uit het tijdsverloop tussen de aanvang van de bodemprocedure in 2003 en het wijzen van het vonnis in 2007 kan de voorzieningenrechter niet volgen. Het rapport van de door de rechtbank in de bodemprocedure benoemde deskundige dateert immers van 31 januari 2006, is derhalve recent en dat vooral nu vast staat dat er sedert dat deskundigenonderzoek geen wijzigingen in de situatie zijn geweest. Bovendien laten recente foto’s van het betreffende perceel weinig verandering zien ten opzicht van de ‘watersituatie’ in 2003. In dat verband is het opmerkelijk dat, in een periode van grote droogte – naar eigen zeggen van het waterschap geldt er wegens die grote droogte momenteel een partieel beregeningsverbod –, de sloten rondom of op het perceel van gedaagde boordenvol water staan. Duidelijk moge zijn dat dit door het Waterschap verrichte nader onderzoek (?), waarvan de resultaten bovendien door gedaagde worden betwist, in dit geding van geen waarde kan zijn.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het plan van het Waterschap niet kan worden aangemerkt als een plan ter verbetering van de waterhuishouding als bedoeld in voormeld vonnis. De in het plan voorgestelde verbetering van de waterhuishouding is immers gelet op de uitspraak van 13 september 2006 geen verbetering van de waterhuishouding te noemen. De rechtbank heeft immers in dat vonnis aan de hand van het deskundigenbericht geoordeeld dat de wateroverlast niet mede wordt veroorzaakt door samenstelling van de bodem en de afwezigheid van greppels en sloten. Immers doordat gedurende een forse periode het water tot aan de slootrand stond en zelfs over het perceel vloeide is een goede afvoer van water van het perceel illusoir omdat op dat moment niet of nauwelijks verschil bestaat tussen het niveau van het water in het perceel en de nabijgelegen sloot. De samenstelling van de bodem en/of het al dan niet aanwezig zijn van greppels zijn dan niet meer ter zake doende (zie hiervoor rechtsoverweging 10). Het Waterschap stelt dat het plan er ligt en het niet aan de voorzieningenrechter is om in deze voorlopige voorzieningen procedure inhoudelijk op het plan in te gaan. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat ook zonder inhoudelijk nader op het plan in te gaan duidelijk is, hetgeen ook het Waterschap duidelijk had behoren te zijn, dat het onderhavige plan in ieder geval niet is een plan als bedoel in voormeld vonnis, nu dit plan inhoudelijk tegenstrijdig is met de bevindingen van de deskundige en de conclusie van de rechtbank naar aanleiding van het deskundigenrapport.
9. Nu het door het Waterschap opgestelde plan niet is een plan ter verbetering van de waterhuishouding van het perceel van gedaagde als bedoeld in genoemd vonnis dient geconcludeerd te worden dat het doel van het vonnis nog niet is behaald en genoemd vonnis materieelrechtelijk aldus nog niet is uitgewerkt. Voor een verbod tot executie (of staking daarvan) is derhalve geen reden. De primaire vordering dient te worden afgewezen.
10. Subsidiair vordert het Waterschap dat de executie wordt geschorst omdat de eisen waaraan het plan dient te voldoen niet in genoemd vonnis zijn uiteengezet en genoemd vonnis op dit punt gebrekkig is. De rechtbank overweegt hiertoe dat schorsing van de executie alleen mogelijk is indien gedaagde mede gelet op de belangen van het Waterschap geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitspraak in hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis van 14 februari 2007 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van het Waterschap een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
11. Gedaagde heeft zijn belang bij tenuitvoerlegging van het vonnis voldoende aannemelijk gemaakt. Van een juridische of feitelijke misslag, zoals het Waterschap stelt, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Na conclusie van antwoord heeft het Waterschap tegen de vordering van gedaagde, om het Waterschap te veroordelen tot het opmaken van een plan van aanpak ter verbetering van de waterhuishouding en ook uitvoering te geven daaraan, geen verweer meer gevoerd. Het Waterschap heeft in conclusie van antwoord ten verwere enkel gesteld dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan zodat geen noodzaak tot een dergelijk plan aanwezig is. Ook nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat het Waterschap in haar zorgplicht is tekortgeschoten heeft het Waterschap tegen dit deel van de vordering geen verweer meer gevoerd. Het toewijzen van een overigens niet (meer) betwiste vordering kan niet als een juridische of feitelijke misslag, althans niet een misslag in het vonnis, worden aangemerkt. De burgerlijke rechter is zelfs niet bevoegd om ambtshalve –overigens niet (meer) betwiste – vorderingen feitelijk nader uit te bouwen. Daarnaast blijkt in tegenstelling tot hetgeen het Waterschap stelt uit de door gedaagde in dit kort geding overgelegde processtukken voldoende wat de rechtbank heeft bedoeld met een plan ter verbetering van de waterhuishouding. Het onderhavige plan waarin het Waterschap zich op het standpunt stelt dat bijna alles op het gebied van de waterhuishouding piekfijn in orde is, voldoet hier in ieder geval niet aan. Van na het vonnis van 14 februari 2007 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten op grond waarvan klaarblijkelijk aan de zijde van het Waterschap een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard, is niet gesteld of gebleken. Nu door het Waterschap voor het overige geen gronden zijn aangevoerd dient ook de subsidiaire vordering te worden afgewezen.
12. Tenslotte vordert het Waterschap te bepalen dat de executie slechts tegen zekerheidstelling kan plaatsvinden. gedaagde heeft deze vordering gemotiveerd betwist door onder andere te stellen dat hij voldoende verhaal biedt, zodat het door hem eventueel ten onrechte geïncasseerde gemakkelijk kan worden terugbetaald. Omdat deze betwisting onweersproken is gebleven dient hiervan te worden uitgegaan, zodat ook deze vordering dient te worden afgewezen.
13. Het Waterschap zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt het Waterschap in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 251,00 aan verschotten en € 816,00 aan salaris van de raadsman.
III. Verklaart onderdeel II van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.