ECLI:NL:RBALM:2007:BA4563

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
243764
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ontbindingsverzoek bij ABN AMRO Bank N.V.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo op 3 mei 2007, stond de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen ABN AMRO Bank N.V. en een medewerker centraal. De Bank had de werknemer op 23 februari 2007 op staande voet ontslagen wegens vermeende overtredingen van de gedragsregels, waarbij de werknemer zonder toestemming mutaties op haar eigen bankrekening en die van haar kinderen had verricht. De Bank verzocht om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat er sprake was van dringende redenen en een verandering in omstandigheden. De werknemer, die sinds 1983 in dienst was, betwistte de dringende reden en stelde dat de maatregelen van de Bank buitenproportioneel waren.

De kantonrechter oordeelde dat de gronden die de Bank aanvoerde onvoldoende zwaarwichtig waren om het opzeggen van het vertrouwen in de werknemer te rechtvaardigen. De rechter stelde vast dat er geen financieel nadeel of imagoschade voor de Bank was ontstaan door de handelingen van de werknemer. Bovendien was de werknemer gedurende haar lange dienstverband positief beoordeeld en had zij nooit eerder klachten ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband mogelijk was en wees het verzoek van de Bank af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede
Zaaknummer : 243764 EJ VERZ 2316/07
Beschikking van de kantonrechter d.d. 3 mei 2007 in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam en mede kantoorhoudend te Enschede
verzoekster
hierna te noemen De Bank
gemachtigde: mr. E.D. Tanis
in dienst van De Bank
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verweerster
hierna te noemen: Verweerster
gemachtigde: mr. J.M. de Nooij
advocaat en procureur te Paterswolde
Gezien het op 11 april 2007 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de eventueel nog tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.
Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het verzoek op donderdag 26 april 2007.
Ter zitting verschenen verweerster en mw. … namens De Bank. Beiden werden vergezeld door hun gemachtigde, die de standpunten van partijen mondeling hebben toegelicht.
1. feiten
2.1 Bij de beoordeling van dit verzoekschrift wordt uitgegaan van de hierna opgesomde feiten. Deze worden als vaststaand beschouwd omdat zij door een van partijen zijn gesteld en door de andere partij onvoldoende of niet zijn betwist of zijn erkend.
2.2 Verweerster is op 1 november 1983 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) De Bank in de functie van administratief medewerkster gedurende 36 uur per week. Sedert september 2000 werkt verweerster parttime gedurende 18 uur per week tegen een bruto maandsalaris van laatstelijk € 988,75, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.3 Op de arbeidsovereenkomst is de ABN AMRO CAO, hierna ook: de cao, van toepassing. In de cao is een kopje “Gedragsregels eigen bankzaken” opgenomen, waarin onder meer wordt bepaald:
[… .] Om iedere schijn te vermijden, is het u daarom verboden uw eigen bankzaken te behandelen.
Voorbeelden:
• U mag niet zelf een eigen rekening openen of mutaties op uw eigen rekening in- of uitvoeren; [… .]
2.4 Verweerster heeft in een periode van zes maanden 13 keer mutaties op haar eigen bankrekening of die van haar kinderen verricht.
2.5 Op 23 februari 2007 is aan verweerster een brief overhandigd, waarin het navolgende wordt medegedeeld, voor zover hier van belang:
[… .] Hierdoor bevestigen wij het gesprek van 23 februari 2007 tussen u en de heer … [… .] en mevrouw …, vestigingsmanager, waarin wij u lieten weten dat wij ons genoodzaakt hebben gezien u op 23 februari 2007 op staande voet te ontslaan.
Dit ontslag is u gegeven op grond van een door ons ingesteld onderzoek en de door u op 20 februari 2007 afgelegde verklaring, waarvan u een kopie hebt ontvangen en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7:677 juncto 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
De dringende reden bestaat in het navolgende.
U heeft, telkens zonder dat u daartoe gerechtigd of gemachtigd was of anderszins daarvoor toestemming of opdracht had gekregen, in of omstreeks de periode mei 2006 tot januari 2007, 13 keer, althans meerdere keren, tijdens de uitoefening van uw functie als medewerker kas/balie opname(s), overboeking(en), stortingen gedaan op uw eigen bankrekening(en) en die van uw kinderen.
Wij achten de bovenomschreven u verweten handelwijze(n), ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, onaanvaardbaar. [… .]
2.6 Verweerster heeft zich bij schrijven van 23 februari 2007 verzet tegen het gegeven ontslag.
3. het verzoek
3.1 De Bank verzoekt de voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verweerster op grond van gewichtige redenen, primair op grond van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 jo. 678 BW en subsidiair op grond van verandering in omstandigheden.
De Bank legt primair aan haar verzoek de hiervoor opgenomen vaststaande feiten ten grondslag. De Bank stelt dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de bij haar geldende gedragsregels en bijlage 12.1 (gedragsregels) van de cao. Verweerster heeft geen plausibele verklaring gegeven voor haar gedrag. Verweerster heeft misbruik gemaakt van haar functie door gebruik te maken van haar kennis van interne systemen van De Bank. Door deze positie kan zij meer dan een “gewone cliënt” van De Bank, wat verweerster voordeel oplevert en hetgeen ontoelaatbaar is. De Bank moet er als financiële instelling op kunnen vertrouwen dat haar werknemers bij het omgaan met financiële middelen de door De Bank vastgestelde procedure in acht nemen. De handelwijze van verweerster levert naar het oordeel van De Bank een dringende reden op als bedoeld in de wet.
Subsidiair stelt De Bank dat, los van het oordeel of het gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure al dan niet overeind blijft, zij van oordeel is dat van een vruchtbare voortzetting van het dienstverband met verweerster geen sprake kan zijn. Zoals gezegd moet De Bank haar werknemers kunnen vertrouwen, dit vertrouwen in Verweerster is door haar handelwijze ernstig geschaad en niet uitgesloten kan worden dat verweerster in de toekomst niet opnieuw in de fout zal gaan. Dit gegeven levert een verandering in de omstandigheden op, welke van dien aard is, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Omdat de reden voor de (voorwaardelijke) ontbinding is veroorzaakt door verweerster en zij ernstig verwijtbaar is, is er geen reden aan verweerster ten laste van De Bank een vergoeding toe te kennen.
het verweer
3.2 Verweerster stelt in haar verweerschrift primair dat het verzoek van De Bank moet worden afgewezen, nu er geen enkele dringende reden dan wel verandering van omstandigheden is die maakt dat van De Bank niet langer gevergd zou kunnen worden de arbeidsovereenkomst met verweerster voort te zetten.
De door De Bank getroffen maatregelen zijn buitenproportioneel en staan in geen verhouding tot de handelwijze van verweerster met betrekking tot de overtreding van de gedragsregels. In de visie van verweerster had dan ook maximaal in de rede gelegen haar te berispen dan wel over te plaatsen overeenkomstig artikel 12.4 van de gedragsregels en sancties. De Bank is in haar belangenafweging geheel voorbij gegaan aan de omstandigheden van het geval. De Bank heeft geen rekening gehouden met haar langdurig dienstverband en met de consequenties die een ontslag op staande voet voor haar heeft. Verweerster stelt dat met mediation en/of een goed gesprek de vertrouwensband kan worden hersteld.
Subsidiair stelt verweerster dat ingeval van ontbinding haar een ontbindingsvergoeding toekomt ter grootte van € 25.628,40 bruto.
4. de beoordeling
4.1 Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met de opzegverboden genoemd in art. 7:685 lid 1 BW.
4.2 Voor een goed begrip moet worden vastgesteld dat De Bank zich rechtens op het standpunt stelt dat, middels een op 23 februari 2007 gegeven ontslag op staande voet een einde aan het tussen haar en verweerster bestaande dienstverband is gekomen. Het voorliggende verzoek is gebaseerd op de aanname dat er per heden nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat. Dit is slechts denkbaar indien in een bodemprocedure komt vast te staan dat er per 23 februari 2007 geen einde aan het dienstverband is gekomen. Dit oordeel is voorbehouden aan de bodemrechter. In een ontbindingsprocedure dient derhalve grote terughoudendheid worden betracht bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden. Feitenonderzoek is niet mogelijk en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep. De kantonrechter is van oordeel, zoals uit de beslissing in de kort geding procedure moge blijken, dat allerminst zeker is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat terecht tot ontslag op staande voet is overgegaan. Dat betekent dat in deze voorwaardelijke ontbindingsprocedure het verzoek niet op de primaire grond kan worden toegewezen.
4.3 In casu is sprake van een ruim drieëntwintig jaar durend dienstverband. Onweersproken is gesteld dat verweerster gedurende dat lange dienstverband door De Bank immer positief is beoordeeld en dat zij nimmer klachten heeft ontvangen omtrent haar functioneren. De Bank stelt dat zij het vertrouwen in verweerster volledig heeft verloren. Dit standpunt is uitsluitend gebaseerd op het feit dat verweerster gedurende een periode van zes maanden in strijd met de gedragsregels mutaties op haar eigen bankrekening heeft verricht. De kantonrechter stelt vast dat daaruit voor De Bank geen enkel financieel nadeel is voortgevloeid en dat zij ook geen imagoschade heeft geleden.
De Bank acht het voorts niet uitgesloten dat verweerster in de toekomst wederom in de fout zal gaan. Waarop dit laatste vermoeden is gebaseerd heeft De Bank niet onderbouwd althans aannemelijk kunnen maken. Niet aannemelijk is dat verweerster bewust de in het geding zijnde gedragsregel van De Bank heeft overtreden. Waar is dat zij van deze gedragsregel had kunnen en moeten weten, maar de ernst van haar onjuiste gedrag moet niet overdreven worden.
De kantonrechter acht het onwaarschijnlijk dat verweerster, na hetgeen haar thans is overkomen, de gedragsregels in de toekomst bij De Bank niet zal respecteren. De kantonrechter is van oordeel dat de gronden die De Bank aanvoert onvoldoende zwaarwichtig zijn om het opzeggen van het vertrouwen in verweerster te kunnen rechtvaardigen.
Een vruchtbare voortzetting van het dienstverband is naar de inschatting van de kantonrechter zeer wel mogelijk. Een en ander wordt bevestigd door de leidinggevende van verweerster, mw. …, die naar aanleiding van het vermoeden van verweerster dat achter het ontslag op staande voet iets anders schuil gaat dan de aangevoerde dringende reden, ter mondelinge behandeling heeft laten weten dat tot het ontslag op staande voet tussen haar en verweerster nimmer iets noemenswaardigs is voorgevallen en dat de verhoudingen op het werk normaal waren.
Uiteraard dient de terugkeer van verweerster op een professionele wijze te worden begeleid c.q. voorbereid. De kantonrechter acht een en ander aan een organisatie van de statuur van De Bank wel toevertrouwd.
4.4 Het vorenstaande leidt er toe dat het verzoek van De Bank zal worden afgewezen.
4.5 In de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, des dat iedere partij haar eigen kosten zal dragen.
5. de beslissing
5.1 Wijst het verzoek af.
5.2 Compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Enschede en op 3 mei 2007 in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vos, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.