ECLI:NL:RBALM:2007:BA6807

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 1419 WW44 W1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening reguliere bouwvergunning en welstandsaspecten

In deze zaak staat de vraag centraal of de gemeente Borne terecht een reguliere bouwvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder voor het vergroten van een woning. Eiser, wonende te [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, waarbij hij stelt dat de Welstandsnota niet correct is toegepast. De rechtbank heeft de procedure gevolgd die is gestart met een aanvraag voor een bouwvergunning op 20 april 2004, die later is geschorst door de Raad van State. Eiser heeft meerdere verzoeken ingediend, waaronder een verzoek om een bouwstop, dat door de voorzieningenrechter is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een bouwplan heeft ingediend dat voorziet in de uitbreiding van de bestaande woning, maar dat de gemeente niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het welstandsadvies van 18 mei 2006 is gevolgd, ondanks dat het niet voldeed aan de criteria van de Welstandsnota. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en vernietigt het besluit van 21 november 2006. De gemeente Borne wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 3,50 worden vastgesteld, en het griffierecht van € 141,- moet ook worden vergoed. Eiser heeft binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 06 / 1419 WW44 W1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borne,
Verweerder.
Derde-partij: [vergunninghouder], vergunninghouder.
Gemachtigde: mr. D. Pool, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 21 november 2006, kenmerk 06uit05908.
2. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2004 (bouwvergunningbesluit 1) heeft verweerder, op een daartoe strekkende aanvraag van vergunninghouder vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het bouwperceel). Het hiertegen gerichte bezwaarschrift is bij besluit van 21 september 2004 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 14 november 2005 (procedurenummer 04/1066) is het beroep tegen het besluit van 21 september 2004 gegrond verklaard voor zover in bezwaar een foutief wettelijk kader is gehanteerd. De beslissing op bezwaar is in zoverre vernietigd. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft bij uitspraak van 6 april 2006 voornoemde uitspraak van de rechtbank vernietigd, alsnog de gehele beslissing op bezwaar van 21 september 2004 vernietigd en bouwvergunningbesluit 1 geschorst tot 6 weken na de dag waarop de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
Bij besluit van 14 juli 2006 heeft verweerder, op een daartoe strekkend verzoek van vergunninghouder, de op 20 april 2004 verleende bouwvergunning ingetrokken.
Bij aanvraag van 16 mei 2006, ingekomen bij verweerder op diezelfde datum, heeft vergunninghouder verweerder verzocht hem een reguliere vergunning te verlenen voor het vergroten van de woning op het bouwperceel. Bij besluit van 5 juni 2006, toegezonden aan vergunninghouder op 8 juni 2006 (het primaire besluit), heeft verweerder vergunninghouder conform de aanvraag een reguliere bouwvergunning verleend. Eiser heeft bij brief van 16 juni 2006, aangevuld op 21 juni 2006 en 14 juli 2006, bezwaar gemaakt tegen dit besluit van verweerder en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, inhoudende schorsing van het primaire besluit. Bij uitspraak van 20 juli 2006 (procedurenummer 06/384) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser afgewezen.
Eiser heeft verweerder voorts op 28 juni 2006 verzocht een bouwstop op te leggen. Volgens eiser strekt de schorsing van bouwvergunningbesluit 1 door de Voorzitter van de AbRS op 6 april 2006 zich ook uit tot bouwvergunningbesluit 2, waardoor gebouwd wordt zonder bouwvergunning.
Eiser heeft op 30 juni 2006 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder wordt opgedragen de bouwwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 6 juli 2006 (procedurenummer 06/805) geoordeeld dat de redelijke termijn om op het verzoek van eiser van 28 juni 2006 te beslissen, op 30 juni 2006 nog niet verstreken was. Een vergelijking van de twee bouwplannen, gevolgd door besluitvorming ter zake, vergt volgens de voorzieningenrechter meer tijd. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juli 2006 (procedurenummer 06/858) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van 12 juli 2006, inhoudende het opdragen aan verweerder om een besluit te nemen ter zake de gevraagde bouwstop, niet-ontvankelijk is. Verweerder heeft op 14 juli 2006 alsnog een reëel besluit op het verzoek tot het opleggen van een bouwstop genomen.
Bij uitspraak van 1 augustus 2006 (procedurenummer 06/895) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser afgewezen en geoordeeld dat verweerder zich terecht niet bevoegd heeft geacht tot het opleggen van een bouwstop.
Verweerder heeft vervolgens op 21 november 2006 het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de Commissie Advisering Bezwaarschriften, ongegrond verklaard. Eiser heeft op 7 december 2006 beroep ingesteld. Het verweerschrift van verweerder is op 22 januari 2007 ingekomen ter griffie van deze rechtbank.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 21 mei 2007. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Teesink. [vergunninghouder] is eveneens verschenen.
3. Overwegingen
Kern van het geschil is de vraag of verweerder vergunninghouder terecht een reguliere bouwvergunning heeft verleend.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft hiertoe in beroep het volgende aangevoerd:
- indien verweerder de Welstandsnota en de daarin voorgeschreven bouwmassa gevolgd had, had de aanbouw van de woning van vergunninghouder minder ver achter de achtergevel mogen komen. De loze ruimte tussen de beide panden had dan niet bestaan, waardoor vanaf de voorgevel gezien 1 bouwmassa was ontstaan;
- hij maakt het welstandsrapport tot zijn eigen rapport;
- aangezien de bestemmingsplanvoorschriften geen ruimte laten voor discussie over de vraag of sprake is van een bijgebouw of een aanbouw aan een hoofdgebouw, moet in dit kader meer betekenis gehecht worden aan de Welstandsnota. Verweerder kon niet ongemotiveerd afwijken van de Welstandsnota.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat het bouwplan van vergunninghouder voorziet in de uitbreiding van de bestaande woning, het hoofdgebouw. Dit vloeit voort uit de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2006 (200510048/1) en de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 juli 2006 (06/834).
Verweerder heeft nadrukkelijk betoogd dat de gronden van eiser, voor zover deze zien op het welstandsaspect, buiten de omvang van het onderhavige geding vallen. Volgens verweerder zijn dit nieuwe gronden, die eerst na de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zijn aangevoerd. Deze gronden kunnen niet worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van het primaire bezwaarschrift, zo stelt verweerder.
De rechtbank stelt voorop dat voor een dergelijke strikte interpretatie geen grondslag in de wet bestaat. Gelet op artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de heroverweging van het primaire besluit te geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden die bestaan ten tijde van de heroverweging. Er is geen enkele regel die zich verzet tegen het aandragen van nieuwe gronden in de bezwaarfase tot het moment van de heroverweging. Daar komt bij dat in onderhavige zaak het welstandsaspect steeds aan de orde is geweest. De rechtbank wijst hiertoe onder meer op het verweerschrift van verweerder van 8 september 2006 ten behoeve van de zitting van de bezwaarschriftencommissie. Verweerder noemt de door eiser aangevoerde bezwaren met betrekking tot de Welstandsnota expliciet en reageert daar vervolgens ook op. De gronden van eiser met betrekking tot de Welstandsnota en het advies van 18 mei 2006 maken derhalve integraal onderdeel uit van de beoordeling in deze procedure.
Blijkens de stukken is ten behoeve van de aanvraag om verlening van een bouwvergunning van 23 december 2002 op 18 maart 2004 een gemotiveerd welstandsadvies uitgebracht. Voor onderhavige bouwaanvraag is op 18 mei 2006 een summier gemotiveerd welstandsadvies uitgebracht. In dit advies wordt alleen opgemerkt, dat het toegevoegde bouwblok zelfstandig is vormgegeven, maar past bij de architectuur van de bestaande woning. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat op 24 juni 2004 de Welstandsnota is vastgesteld. De welstandscriteria die in de Welstandsnota zijn vastgelegd, vormen een aanscherping ten opzichte van de in het verleden gehanteerde criteria. Ten tijde van de indiening van het eerste bouwplan en het welstandsadvies van 18 maart 2004 bestond er nog geen Welstandsnota en hoefde slechts te worden getoetst aan de redelijke eisen van welstand, aldus verweerder.
Eiser is van mening dat verweerder het advies van de welstandscommissie van 18 mei 2006, zonder daartoe een nadere motivering op te nemen, niet had mogen volgen. Volgens eiser voldoet het bouwplan niet aan de in hoofdstuk H4.2 van de Welstandsnota opgenomen criteria, waaronder de bouwmassa, de oriëntatie van de bebouwing, de kapvorm, de afstand tot de voorgevelrooilijn en het materiaal. Er is volgens eiser ten onrechte een positief welstandsadvies afgegeven.
Met betrekking tot de vraag of verweerder het welstandsadvies van 18 mei 2006 had mogen volgen stelt de rechtbank voorop dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, een eigen verantwoordelijkheid ter zake heeft. Weliswaar komt aan het advies van de welstandscommissie in rechte groot gewicht toe, doch de wettelijke beslissingsbevoegdheid berust bij verweerder, die zich steeds een eigen oordeel over de welstandsaspecten van een bouwplan moet vormen.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat met het vaststellen van de Welstandsnota op 24 juni 2004 een aanscherping van de in het verleden gehanteerde criteria heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft desgevraagd erkend dat het onderhavige bouwplan niet (geheel) voldoet aan de criteria zoals neergelegd in die Welstandsnota. Verweerder heeft desondanks besloten het welstandsadvies van 18 mei 2006 over te nemen. De rechtbank merkt op, dat het welstandsadvies van 18 mei 2006 weliswaar verwijst naar het juiste welstandsgebied in de Welstandsnota (H4.2), doch geen verklaring geeft voor het niet voldoen aan enkele criteria van die nota, zoals door eiser is aangegeven.
Verweerder had, nu het advies van de welstandscommissie strijdig is met de Welstandsnota, dienen te motiveren waarom hij dit advies desondanks volgt. Dit volgt uit het bepaalde in paragraaf 9.2.2. van de Welstandsnota. Deze paragraaf geeft verweerder immers expliciet instrumenten om in een situatie als deze te handelen. Niet in geschil is dat verweerder daar geen gebruik van heeft gemaakt: een motivering ontbreekt in het bestreden besluit. Weliswaar heeft verweerder ter zitting alsnog een nadere toelichting gegeven, doch dit is onvoldoende om te concluderen dat verweerder alsnog aan zijn verplichtingen ter zake heeft voldaan.
Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat hij, gelet op de rechtszekerheid jegens vergunninghouder, niet heeft willen afwijken van het advies van 18 maart 2004 inzake het oude bouwplan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee miskent dat hij ook rekening dient te houden met de rechtszekerheid ten opzichte van de belanghebbenden, zoals eiser. Het oude bouwplan en het daarbij horende welstandsadvies maken geen onderdeel uit van onderhavige procedure. Ter toetsing liggen voor het huidige bouwplan en, voor zover hier van belang, het welstandsadvies van 18 mei 2006. Eiser mag er, als belanghebbende, vanuit gaan dat deze aanvraag om een bouwvergunning, daterend van na de inwerkingtreding van de Welstandsnota, conform die nieuwe criteria wordt behandeld en beoordeeld.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Het bestreden besluit komt gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep (retour [woonplaats] - Almelo).
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 november 2006, kenmerk 06uit05908;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak hieromtrent is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 3,50 (reiskosten retour [woonplaats] - Almelo), door de gemeente Borne te vergoeden aan eiser;
- verstaat dat de gemeente Borne aan eiser het griffierecht ad € 141,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J.H. Keuzenkamp, in tegenwoordigheid van H.B. Slot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2007
Afschrift verzonden op
CK