ECLI:NL:RBALM:2007:BB4632

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88384 / KG ZA 07-230
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Schreuder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Eternit voor asbestgerelateerde schade aan K

In deze zaak vorderde F, als erfgename van K, een voorschot op schadevergoeding van Eternit wegens onrechtmatig handelen met betrekking tot asbest. K was overleden aan mesothelioom, een ziekte die wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest. De voorzieningenrechter oordeelde dat Eternit onrechtmatig had gehandeld door geen adequate waarschuwingen te geven over de gevaren van asbest in de periode 1961-1969. De rechter stelde vast dat Eternit aansprakelijk was voor de schade die K had geleden door blootstelling aan asbest afkomstig van hun producten. F vorderde een voorschot van € 50.000,-, maar de rechter kende een voorschot van € 36.000,- toe, bestaande uit € 11.000,- materieel en € 25.000,- immaterieel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de kans dat de gezondheidsschade van K was veroorzaakt door asbest van Eternit groot genoeg was om het causaal verband vast te stellen. De rechter benadrukte dat Eternit een verhoogde zorgvuldigheidsnorm had te hanteren, gezien de risico's van asbest voor omstanders. De uitspraak bevestigde dat de aansprakelijkheid van Eternit niet kon worden ontkend op basis van de stelling dat zij niet op de hoogte was van de gezondheidsrisico's van asbest in de relevante periode. De voorzieningenrechter veroordeelde Eternit tot betaling van het voorschot en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 88384 / KG ZA 07-230
datum vonnis: 2 oktober 2007 (jm)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
Petra Johanna Maria F,
tevens in haar hoedanigheid van erfgename van mevrouw Maria Hendrika K,
wonende te Enter, gemeente Wierden,
eiseres,
verder te noemen F,
procureur: mr. R. Kroon,
advocaat: mr. R.F. Ruers te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eternit Fabrieken B.V.,
gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente,
gedaagde,
verder te noemen Eternit,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo,
advocaat: mr. J.W. Bruidegom te Rotterdam.
Het procesverloop
F heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 20 september 2007. Ter zitting zijn verschenen: mevrouw F vergezeld door mr. Ruers en namens Eternit mr. Bruidegom.
De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is, na aanhouding, bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast. F is de dochter van wijlen mevrouw M.H.K. In deze procedure treedt F voor zichzelf op en tevens in haar hoedanigheid van erfgename van wijlen mevrouw K (hierna K), waarbij zij tevens optreedt als gevolmachtigde van haar mede-erfgenamen, te weten de heer
M. H. J. F en mevrouw S. A. M. F, beiden wonende te Wierden. K is op 24 juni 2007 overleden aan de gevolgen van de asbestziekte mesothelioom, zijnde long- of buikvlieskanker.
2. F stelt dat van deze ziekte slechts één oorzaak bekend is, namelijk de blootstelling aan asbest. K heeft te maken gehad met blootstelling aan asbest, welk asbest afkomstig was van Eternit. Het gaat het om de volgende periodes en bronnen van blootstelling van K aan asbeststof:
- Over de periode 1971-1982 blootstelling aan asbeststof afkomstig van het Eternietafval uitgegeven door Eternit tot 1973, dat in de periode 1971-1982 gebruikt is als erfverharding van het erf rond de boerderij op het perceel XXXweg 7a te Enter, waar de echtgenoot van K, de heer H. F woonde en werkte.
In 1977 is een deel van de asbesthoudende erfverharding verwijderd, dan wel met asfalt afgedekt. Het andere deel daarvan is in 1982 afgedekt met klinkers.
- Over de periode 1989-1990 blootstelling aan asbest afkomstig van asbestplaten die als afscheidingswanden in de varkensschuren op de boerderij van K zijn gebruikt.
- Begin jaren 80 blootstelling aan asbest bij het bewerken en verwerken van asbestgolfplaten die gebruikt zijn als dakbeschotplaten in de woning van K.
- Begin jaren 80 blootstelling aan asbest afkomstig van asbestgolfplaten die gebruikt zijn voor de schuur van K.
- Blootstelling aan asbest afkomstig van een zogenaamd asbestkleed, ook een afvalproduct uit de fabriek van Eternit. Twee asbestkleden zijn gebruikt voor de ingang van de hooischuren aan de BBBweg en de XXXweg.
Voor deze vormen van blootstelling aan asbeststof direct of indirect afkomstig van producten of afval van Eternit heeft K Eternit aansprakelijk gesteld. Eternit heeft de aansprakelijkheid niet erkend. Hoewel K inmiddels is overleden, hebben de erven een voldoende spoedeisend belang in deze zaak, onder meer omdat de erven inmiddels een materiele schade hebben geleden van € 15.000,-. F stelt dat met grote mate van waarschijnlijkheid mag worden aangenomen dat in een eventuele bodemprocedure geoordeeld zal worden dat Eternit jegens haar aansprakelijk is en gehouden is die schade te vergoeden. F vordert dan ook een voorschot op deze schadevergoeding van € 50.000,-, met veroordeling van Eternit in de kosten van deze procedure.
3. Eternit voert verweer tegen de vordering van F. Voor zover van belang zal hieronder op dat verweer nader worden ingegaan.
4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vordering van F betreft een geldvordering in kort geding. Voor beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding zal onderzocht moeten worden of het bestaan van de vordering van F op Eternit voldoende aannemelijk is en of daarnaast sprake is van feiten en of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Tegen toewijzing van een vordering in kort geding bestaat minder bezwaar naarmate de vordering meer vaststaat en het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling minder aanwezig is. Het bestaan van enig restitutierisico is door Eternit niet gesteld en bovendien niet gebleken. Gelet op het hierna overwogene over de aannemelijkheid van de vordering en gelet op het emotionele aspect dat de procedure voor F en de overige erven met zich meebrengt, acht de rechtbank het spoedeisende belang dat F heeft bij een beslissing op korte termijn voldoende aanwezig.
Onrechtmatigheid
5. De rechtmatigheid van het handelen van Eternit moet worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten tijde van de aan Eternit verweten gedragingen of nalatigheden. In dat verband dient te worden opgemerkt dat vanaf het moment waarop binnen de maatschappelijke kring waartoe Eternit behoort, bekend moest worden geacht dat aan het werken met asbest gevaren voor de gezondheid zijn verbonden, een verhoogde zorgvuldigheidsnorm had te gelden met het oog op de belangen van degene die zich bevinden in de directe nabijheid van een plaats waar met asbest wordt gewerkt.
Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten, welke veiligheidsmaatregelen vanaf dat moment van Eternit konden worden verwacht. In dat verband zijn mede van belang de mate van zekerheid dat het werken met asbest gezondheidsrisico’s meebracht en de aard en ernst van die risico’s
(HR 25 november 2005 inzake Horsting/Eternit).
6. Gelet op de inhoud van de verklaringen van Johan F, Jan F,
Frans E, Gerard E en Albert P acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat op de boerderij aan de XXXweg 7a te Enter bedrijfsafval van Eternit is gebruikt voor erfverharding en dat asbestgolfplaten zijn bewerkt en verwerkt en gebruikt als afscheidingswanden in de varkensschuren en als dakbeschot in de woning. Tevens acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de asbestkleden zijn gebruikt voor de ingang van de hooischuren. Niet valt uit te sluiten dat de kleden geen asbeststof bevatten.
Dat volgt uit de door Eternit overgelegde verklaring van de heer H.J. van ’t Haaff, die stelt dat enige vervuiling door asbestcementvezels aanwezig zou kunnen zijn in de kleden.
Vast staat dat de heer H. F op de boerderij van zijn ouders aan de XXXweg 7a te Enter woonde en werkte. K is in 1975 gehuwd met de heer H. F.
Voldoende aannemelijk is dat K ook al enige tijd vóór 1975, gesteld wordt vanaf 1971, op het perceel aan de XXXweg kwam.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Eternit onrechtmatig heeft gehandeld tegenover K door zonder deugdelijke waarschuwing of aanwijzing over het gebruik en het daaraan verbonden gevaar van asbest, asbesthoudende producten en in de periode 1961-1969 asbestcementafval (daaronder ook begrepen de asbestkleden) in het verkeer te brengen. De voorzieningenrechter motiveert haar standpunt als volgt.
8. De stelling van Eternit dat zij in de periode 1961-1969 niet op de hoogte was van de gezondheidsrisico’s van het gebruik van asbest door de gebruikers en op grond daarvan ook niet onrechtmatig kan hebben gehandeld door niet te waarschuwen voor deze risico’s, kan de voorzieningenrechter gelet op de inmiddels verschenen jurisprudentie over dit onderwerp niet volgen. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak inzake Horsting/Eternit de stelling van het Gerechtshof te Arnhem dat Eternit onrechtmatig jegens Horsting heeft gehandeld door bij de uitgifte van haar producten niet te waarschuwen voor de haar bekende gezondheidsrisico’s die aan asbeststof zijn verbonden, niet onbegrijpelijk geoordeeld. Het Hof heeft daarbij overwogen dat al uit de memorie van toelichting bij het ontwerp uit 1949 van de Silicosewet het gevaar van verspreiding van asbesthoudende stof bij het vervaardigen en het verzagen van asbestplaten blijkt. Eternit is een internationaal opererend bedrijf en in 1970-1971 was in elk geval onder deskundigen bekend dat vrijkomend asbest mesothelioom zou kunnen veroorzaken.
De directeur van Eternit moet deze wetenschap al voor 1971 feitelijk hebben gehad, aldus het gerechtshof. De voorzieningenrechter neemt hier de overweging van het gerechtshof, waar niet tegen is geappelleerd, over, nu door Eternit geen feiten zijn aangevoerd die de voorzieningenrechter tot een ander oordeel nopen.
9. Het standpunt van Eternit dat het haar niet bekend was en ook niet kon zijn dat in bedoelde periode het normale gebruik van asbest ook voor degene die zich bevinden in de directe nabijheid van een plaats waar met asbest wordt gewerkt zou kunnen leiden tot de ziekte mesothelioom kan de voorzieningenrechter eveneens niet volgen. Hetzelfde geldt voor het standpunt van Eternit dat over de exacte relatie tussen (de verschillende typen en toepassingen van) asbest en de verschillende gezondheidsrisico’s (in wetenschappelijke kringen) nog veel onduidelijkheid bestond. Het Gerechtshof te Arnhem heeft in haar arrest van 27 februari 2007 (Jansman tegen Eternit, rolnummer 2006/597) reeds geoordeeld dat op grond van de in dat arrest weergegeven ontwikkeling van het wetenschappelijk discours voorshands de conclusie getrokken kan worden dat in 1967 in kringen van wetenschap het besef was doorgedrongen:
a. dat asbestblootstelling de ziekte mesothelioom kan veroorzaken;
b. dat dit gevaar bestond voor degenen die beroepsmatig met asbest in aanraking kwamen in asbestmijnen en asbestfabrieken, maar ook voor de zogenoemde thuisbesmetting en;
c. dat er serieuze aanwijzingen bestonden voor de verdenking dat asbest ernstige gezondheidsrisico’s inhield voor grotere groepen, die slechts zijdelings en op een meer incidentele basis aan asbest werden blootgesteld.
Ook deze uitspraak van het Gerechtshof Arnhem is thans onherroepelijk. Gelijk het gerechtshof in bovengenoemde uitspraak heeft overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat Eternit bekend kon worden geacht met het verband tussen beroepsmatige blootstelling (occupational exposure) en thuisblootstelling (domestic exposure) aan asbest en mesothelioom enerzijds en het bestaan van serieuze gezondheidsrisico’s van asbest voor grotere groepen anderzijds. Gelet op wat in 1967 wèl bekend was over het gebruik van asbest en de gezondheidsrisico’s had het op de weg van Eternit gelegen om maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat derden slachtoffer konden worden van het feit dat voor een meer preciezere vaststelling van de aard en de omvang van die risico’s nader onderzoek nodig was. Gelet bovendien op de publicatie van ir. A.R. Kolff van Oosterwijk in ‘De Ingenieur’ van 3 april 1970 waarin onder meer verslag wordt gedaan van een beraadslaging en waarbij Dr. Stumphius geen uitzondering of een voorbehoud maakt voor witte asbest, wordt voorshands geconcludeerd dat de toenmalige directeur van Eternit, die bij de beraadslaging aanwezig was, in elk geval in 1969 bekend moest zijn geweest met de gezondheidsrisico’s van asbest, ook witte asbest, ook bij niet beroepsmatig gebruik daarvan en de noodzaak tot voorlichting daarover. Zijn wetenschap wordt voorshands aan Eternit toegekend.
10. De stelling van Eternit dat zij vanaf 1979 niet onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht door haar asbestproducten vanaf 1979 te labellen met het waarschuwingslabel dat als productie 12 door haar in het geding is gebracht doet aan bovenstaand oordeel niets af. De gestelde waarschuwing op het waarschuwinglabel waar Eternit op doelt, acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende om de onrechtmatigheid van Eternit (volledig) weg te nemen. In het label wordt enkel gesproken over “gezondheidsrisico’s”, welke dat zijn wordt niet vermeld. De informatie op het label is daarmee te algemeen en onvoldoende informerend dan wel onvoldoende waarschuwend om daarmee de aansprakelijkheid van Eternit (volledig) weg te nemen. Zoals hierboven ook reeds is overwogen, geldt voor Eternit een verhoogde zorgvuldigheidsnorm met het oog op de belangen van degenen die zich bevinden in de directe nabijheid van een plaats waar met asbest wordt gewerkt. Met de uitgifte van de labels op de producten wordt die groep die niet zelf het asbest verwerkt, maar zich wel in de directe nabijheid daarvan bevindt, (zoals Horsting en in casu K die het erf schoonvegen waar de platen zijn verzaagd) niet voor de gevaren gewaarschuwd. Nu uit de tekst op het label de ernst van de gevolgen van blootstelling aan asbest stof niet dan wel onvoldoende blijkt, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de gebruikers van het product de hier bedoelde groep voor de gevaren van de blootstelling aan asbeststof, na het lezen van de tekst op het label, zijn gaan waarschuwen. Voor de periode van blootstelling aan asbest is dan ook niet enkel de periode van belang waarin Eternit het asbesthoudende afval heeft uitgegeven, de gestelde 1961-1969 periode, maar ook de periode waarin het asbestafval als erf verharding is gebruikt, in casu de gestelde 1971-1982 periode. Niet uitgesloten kan immers worden dat blootstelling aan asbest in die periode heeft plaatsgevonden.
Causaal verband
11. Eternit heeft de stelling van F dat van de ziekte mesothelioom slechts één oorzaak bekend is, te weten de blootstelling aan asbest, betwist. Eternit heeft verder betwist dat er enig causaal verband bestaat tussen de oorzaak van de ziekte en de aan de vordering ten grondslag gelegde blootstellingen aan van Eternit afkomstige asbest in welke vorm dan ook. Eternit stelt dat als er al blootstelling is geweest aan asbest, deze blootstelling zeer laag is geweest. Verder betwist Eternit dat K bij de werkzaamheden aan de varkensschuren, het dakbeschot of de schuur van de woning betrokken is geweest.
Ook wordt betwist dat K na werkzaamheden aan het dakbeschot zou hebben opgeruimd.
12. Vast staat dat Eternit asbest in het verkeer heeft gebracht in de vorm van asbestproducten (asbestcementplaten) en in de vorm asbestafval. Gelet op de inmiddels bekend veronderstelde publicaties en de recente jurisprudentie over dit onderwerp
(vgl. Hoge Raad 25 november 2005 inzake Horsting/Eternit, Gerechtshof Arnhem
27 februari 2007 inzake Jansman/Eternit, Gerechtshof Arnhem 5 juni 2007 inzake erven Jansen/Eternit, voorzieningenrechter rechtbank Groningen 15 juni 2007 inzake Hageman/Eternit, voorzieningenrechter rechtbank Maastricht 16 april 2007 inzake Arfman/Nefalit, voorzieningenrechter rechtbank Rotterdam 1 augustus 2006 inzake Okker/Eternit) dient, nu hieromtrent in deze procedure geen nieuwe feiten zijn gesteld, ook in deze procedure geconcludeerd te worden dat blootstelling aan asbest in ieder geval als veruit de belangrijkste oorzaak van mesothelioom heeft te gelden, een conclusie die met het artikel van de medisch adviseur van Eternit niet in tegenspraak is.
13. Door Eternit is niets concreets aangevoerd waaruit kan volgen dat enige andere oorzaak tot de ziekte bij K heeft geleid. Evenmin zijn door Eternit concrete feiten aangevoerd waaruit kan volgen dat K ziek is geworden van asbest dat niet van Eternit afkomstig is. De mate van blootstelling is in casu irrelevant, nu vast staat dat bij K de ziekte mesothelioom is geconstateerd, blootstelling aan asbest veruit de belangrijkste oorzaak van deze ziekte is en Eternit niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte bij K is veroorzaakt door een andere stof dan asbest dan wel door asbest dat niet van Eternit afkomstig is. De stelling van Eternit dat de gestelde blootstelling aan asbest afkomstig van Eternit niet de ziekte mesothelioom bij K kan hebben veroorzaakt gelet op de gemiddelde latentietijd van de ziekte van 40 jaar, is onvoldoende om het causaal verband te ontzenuwen. De door Eternit gestelde latentietijd is slechts een gemiddelde, langere en kortere latentieperioden komen voor.
14. Aan Eternit moet worden toegegeven dat niet vast staat dat K ziek is geworden door de voormelde asbeststof afkomstig van de asbestproducten of asbestafval van Eternit. Er waren en zijn vele toepassingen van asbest die tot blootstelling aan asbeststof van K kunnen hebben geleid en iedere blootstelling kan haar ziekte hebben veroorzaakt. De bewijsnood bij K over de daadwerkelijke causaliteit kan Eternit echter vooralsnog niet baten. Als een schade een gevolg kan zijn van meerdere gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vast staat dat de schade door tenminste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat dit niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is. Eternit dient aldus te bewijzen dat de ziekte die bij K is geconstateerd niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor zij aansprakelijk is. Dat geldt ook voor de stelling van Eternit dat niet vast staat dat K ziek is geworden door asbeststof dat afkomstig is uit haar producten. Eternit heeft niet gesteld in een bodemprocedure tot dat bewijs in staat te zijn. Deze rechtsregel is thans neergelegd in artikel 6: 99 BW maar was ook in de periode 1970-1971 geldend recht (HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 535). Voor het onderhavige kort geding betekent dit dat de kans dat de gezondheidsschade van K is veroorzaakt door blootstelling aan asbest afkomstig van Eternit, zodanig groot is dat daarmee het causaal verband voldoende vaststaat.
Schade
15. Dat F schade heeft geleden wordt door Eternit niet betwist. De gestelde omvang van de schade wordt, op een bedrag ad € 11.000,- aan materiele schade na, door Eternit betwist. Nu Eternit de overige materiele schadeposten betwist is zonder nadere bewijslevering hiervoor, waarvoor dit kort geding zich niet leent, die schade niet vast te stellen. Uit het hierboven overwogene volgt dat Eternit jegens K onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de dientengevolge opgetreden schade.
De voorzieningenrechter acht het voorshands voldoende aannemelijk dat K materiele en immateriële schade heeft geleden en oordeelt een voorschot van € 36.000,-
(€ 11.000 materieel en € 25.000 immaterieel) op een nog nader vast te stellen schadevergoeding alleszins aanvaardbaar.
16. Eternit zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. veroordeelt Eternit om bij wijze van voorschot op de schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis aan F te betalen een bedrag ad € 36.000,- (zesendertigduizend euro).
II. Veroordeelt Eternit in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van F begroot op € 1.184,31 aan verschotten en € 816,- aan salaris van de procureur.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Schreuder, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2007, in tegenwoordigheid van mr. Marsman, griffier.