RECHTBANK ALMELO
STRAFVONNIS
(verkort schriftelijk vonnis PR)
Parketnummer: 08/801601-07
Uitspraak 8 februari 2008
De politierechter in de Rechtbank te Almelo, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1961,
wonende te [plaats],
terechtstaande terzake dat:
hij op of omstreeks 23 september 2007,
te Madrid (Spanje) en/of 's-Gravenhage en/of Rijssen-Holten en/of (elders) in
Nederland,
W.J. Bos, Minister van Financiën, heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor
gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar
voor de verlening van diensten ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk een e-mail geplaatst op de website www.pvda.nl bestaande uit de
woorden: "Vraag: NIET geachte W. Bos..., mocht je ooit bij mij in 't dorp
komen..., en je loopt over 't zebrapad.... zal ik je niet ontzien!!!! Ik vind
je vuile, gore, linkse teringcommunist... en ik hoop dat je hetzelfde overkomt
als Dhr. Pim Fortuyn... sodemieter per direct op met je bullshit!!!", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden ter kennis zijn
gekomen van voornoemde Bos;
(parketnr. 801601/07)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op hetgeen ter verdediging door de raadsvrouw ten behoeve van verdachte in het midden is gebracht en gelet op hetgeen verdachte zelf heeft aangevoerd;
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid bepleit van het openbaar ministerie. Zij heeft dit pleidooi ondersteund met twee vragen, te weten of aan het klachtvereiste van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht is voldaan en of een klacht via een volmacht kan geschieden.
De politierechter stelt vast dat de vervolging geschiedt terzake van het strafbare feit bedoeld in artikel 285 (“bedreiging”) en niet 285b, eerste lid, (“belaging”, “stalking”) van het Wetboek van Strafrecht. Het in het tweede lid van artikel 285b bedoelde klachtvereiste heeft geen enkele betrekking op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Met betrekking tot het in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedrag geldt geen klachtvereiste, zodat de ter onderbouwing van het pleidooi aangevoerde vragen irrelevant zijn en het antwoord daarop in het midden kan blijven. De aangevoerde vragen leiden derhalve niet tot de conclusie dat de officier van justitie niet ontvankelijk is.
Ambtshalve overweegt de politierechter in dit verband nog dat in deze zaak aangifte is gedaan doordat een persoon zich, voorzien van een duidelijk speciaal daarvoor bedoelde schriftelijke machtiging, ondertekend door de Minister van Financiën W.J. Bos, voor het doen van aangifte heeft gemeld bij een opsporingsambtenaar die vervolgens de aangifte op schrift heeft gesteld. In artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering is te lezen dat de wetgever deze manier van aangifte doen nadrukkelijk heeft opengesteld.
Uit de aangifte, de daarbij overhandigde machtiging en enige andere documenten en uit het daarop gevolgde politieonderzoek is komen vast te staan dat inderdaad een email is verzonden vanuit Spanje naar een computer van de Partij van de Arbeid in Nederland. De tekst daarvan is die zoals die in de telastelegging voorkomt en verdachte erkent die te hebben verzonden.
Verdachte zegt dat hij die mail, dronken na het bijwonen van een voetbalwedstrijd, heeft verzonden uit frustratie (als ondernemer over voorgenomen regeringsbeleid) naar aanleiding van een krantenbericht dat hij las tijdens zijn vakantie in Spanje. Zijn doel was niet meer dan het uiten van frustratie en hij gaf ook ter zitting nog eens aan dat het zeker nooit zijn bedoeling was geweest om de heer Bos persoonlijk iets gewelddadigs aan te doen. Hij betreurt dan ook dat zijn email, zoals W.J. Bos in de machtiging tot het doen van aangifte vermeldt, heeft geleid tot het gevoel bij de heer Bos dat hij wordt bedreigd (zij het zonder dat hij zich in zijn werkzaamheden belemmerd voelt).
Verdachtes raadsvrouwe heeft naar voren gebracht dat de gebezigde woorden geen strafbare bedreiging behelzen.
Zij acht daarbij de intenties van verdachte relevant, die niet bedreigend waren maar gekwalificeerd moeten worden als “het luchten van zijn hart tijdens vakantie in Spanje”.
Ook het feit dat de mail gericht was aan een site van de PvdA acht zij relevant: de afkomst zou daardoor traceerbaar zijn. Er is dan niets stiekems meer aan.
De algemene woordkeuze, die strikt genomen niet bedreigend is maar slechts verwensend en beledigend van karakter is, zou maken dat er geen redelijke vrees kan zijn ontstaan bij de heer Bos in een zin die relevant is gelet op de door de raadvrouw aangehaalde jurisprudentie.
Ook mag volgens de raadsvrouw “van een vooraanstaande parlementariër verwacht worden dat hij tegen een stootje kan”.
De politierechter overweegt als volgt.
Zoals uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt, is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, voorzover hier van belang, vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar mishandeld zou kunnen worden. De politierechter verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de op www.rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken van 18 januari 2005 en 11 december 20007 onder de LJN-nummers AR7062 respectievelijk BB7701.
Een uitlating die op zich zelf genomen niet een bedreiging met zware mishandeling of met een misdrijf tegen het leven gericht oplevert kan niettemin onder omstandigheden die strekking wel krijgen. Die omstandigheden dienen in het algemeen wel in nauw en direct verband te staan met de bedreiging.
De in de telastelegging voorkomende frase dat verdachte W.J. Bos niet zal ontzien als deze bij verdachte in het dorp over het zebrapad loopt, is op zichzelf genomen reeds een uiting van levensbedreigend karakter. De erop volgende frase geeft vervolgens op niet mis te begrijpen wijze de bij de afzender levende afkeer van W.J. Bos en zijn door verdachte als communistisch gekwalificeerde ideeëngoed weer. De derde frase heeft in elk geval ontegenzeggelijk een verband met sterven door een moord met een politiek karakter.
Toegegeven moet worden dat verdachtes mail een tekstueel weinig coherente aaneenschakeling van opmerkingen geworden is. Het feit dat de uiting per email niet direct aan W.J. Bos is verstuurd maar aan het partijbureau van de PvdA, maakt dat weliswaar nog een tussenstap nodig is voordat de mail W.J. Bos bereikt, maar gelet op het onderling verband tussen de minister en die partij mocht verdachte er wel vanuit gaan dat zijn mail de minister zou kunnen bereiken. De politierechter merkt voorts op dat verdachte (blijkens de bij de aangifte bijgevoegde originele mail) zijn voorletter, achternaam, woonplaats en eigen emailadres waarheidsgetrouw heeft ingevuld op de site van de PvdA alvorens hij zijn opmerkingen plaatste, en dat wekt de indruk dat verdachte in elk geval niet de intentie had om in anonimiteit zijn uitingen te doen. De juistheid van die afzendervermelding is in elk geval W.J. Bos niet bekend geweest ten tijde van de ontvangst.
De raadsvrouw kan dus worden toegegeven dat de mail een wat vreemde indruk wekt. Vreemd gedrag is echter niet voorbehouden aan door drank ongeremd geworden ondernemers op vakantie, maar komt ook voor bij “gevaarlijke gekken”, personen met een stoornis die hun onvrede op gewelddadige wijze menen te moeten uiten, en waarbij soms het anoniem blijven bepaald niet geambieerd wordt, omdat juist een bepaalde aandacht voor hun persoon wordt nagestreefd. Dat verdachte zijn afzender zijn naam en woonplaats (naar later bleek naar waarheid) vermeldde of via enig speurwerk traceerbaar is, is daarom voor de opsporing wel plezierig, maar zegt niets over de vraag of de bedreiging meer of minder serieus te nemen is.
Ook kan de raadsvrouw worden gevolgd in haar opmerking dat de persoon van de geadresseerde van belang is voor de beoordeling van de vraag of het ontstaan van vrees redelijk is. Haar stelling dat vooraanstaande politici tegen een stootje moeten kunnen is helaas letterlijk wel waar, maar in zijn algemeenheid onwaar als zij bedoelt te zeggen dat men hen meer mag bedreigen dan een ander, of als zij bedoelt dat zij zich minder snel bedreigd mogen voelen dan een ander. In deze zaak betreft het een politicus die minister is en vooraanstaand binnen de gelederen van de Partij van de Arbeid. Ter beoordeling staat of ten aanzien van iemand met deze aspecten in het bijzonder gezegd kan worden dat de email de bedoelde redelijke vrees doet ontstaan.
In het tijdsgewricht waarin in Nederland een politicus vanwege zijn politieke positie vermoord is, sommige politici niet meer voldoende hebben aan hun “normale” beveiliging, en politici, in het bijzonder ministers vanwege het door hen publiekelijk uitgedragen en in de praktijk gebrachte gedachtengoed, met zekere regelmaat geconfronteerd worden met allerlei uitingen van op hun gerichte beschimping en geweld, variërend van mensen die hen uitschelden en bespugen tot mensen die hen zelfs met een mes benaderen, is het naar het oordeel van de politierechter zo dat een persoon als W.J. Bos juist door zijn positie als minister, zijn positie als politicus en zijn positie in de Partij van de Arbeid, inderdaad door het onder ogen krijgen van deze mail de redelijke vrees kon krijgen dat hem het leven zou worden ontnomen. Een vooraanstaand politicus is derhalve eerder dan velen die dat niet zijn, bedreigd wanneer hij een dergelijke mail ontvangt van een hem onbekende afzender.
De conclusie is dat de politierechter door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging is gekomen en wettig bewezen acht dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 23 september 2007,
te Madrid (Spanje) en in Nederland, W.J. Bos, Minister van Financiën, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte
opzettelijk een e-mail geplaatst op de website www.pvda.nl bestaande uit de
woorden: "Vraag: NIET geachte W. Bos..., mocht je ooit bij mij in 't dorp
komen..., en je loopt over 't zebrapad.... zal ik je niet ontzien!!!! Ik vind
je vuile, gore, linkse teringcommunist... en ik hoop dat je hetzelfde overkomt
als Dhr. Pim Fortuyn... sodemieter per direct op met je bullshit!!!", welke woorden ter kennis zijn gekomen van voornoemde Bos.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen verdachte meer is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De politierechter overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft naar zijn zeggen onder invloed van alcohol uiting gegeven aan zijn frustratie over een beleidsvoornemen van de minister van Financiën. Dat zijn onderneming van dat voornemen schade zou leiden en al vaker minder profijtelijk is geworden door overheidsbeleid, zoals verdachte ter verklaring van zijn frustratie ter zitting naar voren heeft gebracht, doet naar het oordeel van de politierechter aan de ernst van het feit niets af. Politici hebben net als ieder ander het recht gevrijwaard te blijven van strafbare bedreigingen. De toegenomen verruwing van de maatschappij, onder meer tot uitdrukking komend in de in aantal en ernst toegenomen uitingen van geweld richting politici is zorgenbarend. Geen enkel democratisch land kan zonder politici. Het met enige regelmaat ondervinden van geweld of de dreiging ermee is op de lange termijn zonder twijfel van invloed op de bereidheid van mensen om zich het publieke belang door het aanvaarden van een publieke ambt aan te trekken.
De toepassing van het strafrecht heeft in het bijzonder de functie van het bevestigen van de regels zoals ze er zijn, in dit geval de regel dat de bedreiging met een misdrijf tegen het leven, niet acceptabel is. Aan verdachte moet daarom, ofschoon hij ter zitting spijt betuigd heeft van zijn daad, een passende straf worden opgelegd.
De politierechter is van oordeel dat aan verdachte beter een geldboete kan worden opgelegd dan de door de officier van justitie gevorderde werkstraf van 40 uren, die gelet op het soort bedrijf dat verdachte heeft, wellicht ook moeilijk is te realiseren. De politierechter heeft daarbij ook gelet op het feit dat verdachte niet eerder terzake soortgelijke feiten met justitie in aanraking kwam, en op het feit dat hij kennelijk zeer gevoelig is voor financiële tegenslag, waardoor het opleggen van een geldboete in het bijzonder wel geïndiceerd is. Het spreekt overigens ten voordele van verdachte bij de straftoemeting dat hij zijn bedreiging niet anoniem heeft gedaan en dat hij ter zitting oprecht lijkt te zijn geweest toen hij aangaf het verkeerde van zijn handelen in te zien.
De na te noemen straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging.
Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt hem te dier zake tot een geldboete van € 750, bij onvolledig betalen en onvolledig verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr F.C. Berg politierechter, in tegenwoordigheid van M.G.B.M. Bouwens-Lesscher, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2008 door de politierechter in de Rechtbank voornoemd.