RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 75843 ha za 06-78
datum vonnis: 27 februari 2008 (mlj)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. Y
en
2. X,
echtelieden,
beiden wonende te B,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verder te noemen: Y (enkelvoud),
procureur: mr. E.H. Hoeksma,
de naamloze vennootschap
DEXIA Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen: Dexia,
procureur: mr. J. Vestering.
In conventie en in reconventie:
1. Y heeft gevorderd conform de inleidende dagvaarding. Dexia heeft vervolgens een akte uitlating schorsing en Y een akte hervatting procedure in het geding gebracht. Nadien heeft Dexia een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie genomen. Y heeft vervolgens een conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering en vermindering van eis genomen en Dexia een conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie, tevens antwoordakte vermeerdering en vermindering van eis in conventie. Na een conclusie van dupliek in reconventie zijdens Y hebben partijen vonnis verzocht.
Waarvan kan worden uitgegaan
In conventie en in reconventie:
2. Y heeft in de periode september 1999/oktober 2000 rechtstreeks bij de naamloze vennootschap Labouchere N.V. (toen handelend onder de naam “Legio Lease”; rechtsvoorganger van Dexia), drie “Bank Labouchere-producten” afgenomen. Het betreft hier steeds aandelenleaseproducten, en wel de volgende:
- Overeenkomst 1: een op 23 september 1999 voor een periode van 120 maanden afgesloten overeenkomst Korting Kado met het nummer 59103550 (bijlage 4 bij de conclusie van eis in conventie). De totaal overeengekomen leasesom bedraagt
€ 10.056,31/Hfl. 22.1612,19. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopsom van € 4.489,51 aan Y aandelen Ahold, ING, Kon Olie en Unilever heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat aan het einde van de looptijd van 120 maanden een restant hoofdsom overblijft van € 4.444,13 welke hoofdsom wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden. Y heeft op dit product tot mei 2005 middels de overeengekomen maandelijkse termijnen van € 46,39 in totaal € 3.247,30 voldaan. Het betreft hier steeds betalingen met uitsluitend een rentecomponent. Deze overeenkomst is tussentijds beëindigd, waarop een eindafrekening is gevolgd: de restschuld op de Korting Kado bedraagt per
5 januari 2006 € 2.508,71, welk bedrag niet aan Dexia is voldaan.
Het sluiten van deze overeenkomst is ingeleid doordat Y heeft gereageerd op een mailing met brochure van de bank, door het ondertekenen en retourneren van het aan de brochure bevestigde aanvraagformulier. Na ontvangst van dat formulier heeft Dexia de overeenkomst (in tweevoud voor ondertekening), de bijbehorende fiscale opinie en een rekenvoorbeeld toegezonden.
- Overeenkomst 2: een op 9 mei 2000 afgesloten overeenkomst WinstVerDriedubbelaar met het nummer 74486814 (zie bijlage 6 bij de conclusie van eis in conventie). De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 4.690,44/Hfl. 10.336,37. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopbedrag van € 3.876,84 aan Y aandelen ABN AMRO, Ahold en ING heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat aan het einde van de looptijd van 36 maanden een restant hoofdsom overblijft van € 3.831,46, welke hoofdsom wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden. Op deze overeenkomst is door Y middels de maandelijkse betalingen voldaan € 1.402,44. Deze overeenkomst is na het verstrijken van de looptijd door partijen verlengd (zie bijlage 8 bij conclusie van eis in conventie). De verlengde overeenkomst is per 5 januari 2006 beëindigd. Daarbij bleek aldus een restschuld (bijlage 6 bij conclusie van antwoord in conventie) van Y aan Dexia te bestaan van € 899,60, welk bedrag niet door Y is voldaan aan Dexia.
Het sluiten van deze overeenkomst is ingeleid doordat Y telefonisch is benaderd door (het call-centrum van) de bank. Y toonde daarbij interesse voor dit product, waarop hem een brochure is toegezonden en met toestemming van Y enige tijd later opnieuw telefonisch contact met hem is opgenomen. In het tweede gesprek is het product toegelicht. Na een derde gesprek is op verzoek van Y toegezonden de overeenkomst (in tweevoud voor ondertekening), de bijbehorende fiscale opinie en een rekenvoorbeeld.
- Overeenkomst 3: een op 11 oktober 2000 afgesloten overeenkomst WinstVer10Dubbelaar met het nummer 76082724 (zie bijlage 9 bij de conclusie van eis in conventie). De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 6.068,30/Hfl. 13.372,77. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopbedrag van € 3.345,50 aan Y Legio WinstVer10Dubbelaar Certificaten, uitgegeven conform prospectus d.d. 19 september 2000 heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat aan het einde van de looptijd van 120 maanden een restant hoofdsom overblijft van € 3.300,12, welke hoofdsom wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden. Door Y zijn tot mei 2005 de maandelijkse termijnen op deze overeenkomst voldaan, te weten in totaal € 1.293,33. De overeenkomst is beëindigd op eveneens 5 januari 2006. Daarbij bleek aldus een restschuld van Y aan Dexia te bestaan van € 980,23 welk bedrag niet door Y is voldaan aan Dexia.
Het sluiten van deze overeenkomst is ingeleid doordat Y telefonisch heeft gereageerd op een mailing met brochure van de bank, door het ondertekenen en retourneren van het aan de brochure bevestigde aanvraagformulier. Na ontvangst van dat formulier heeft Dexia de overeenkomst (in tweevoud voor ondertekening), de bijbehorende fiscale opinie en een rekenvoorbeeld toegezonden.
3. Eerder waren door partijen al veel meer gelijksoortige overeenkomsten gesloten, die door Y niet in dit geding zijn betrokken. Het betreft hier effectenleaseovereenkomsten van:
- 27 april 1995 (contractnummer 50502592) met een looptijd van vijf jaren, waarna
€ 6.206,82 aan Y is uitgekeerd;
- 9 juli 1996 (contractnummer 70903928) met een looptijd van vijf jaren, waarna € 6.055,39 aan Y is uitgekeerd;
- 1 april 1997 (contractnummer 73000274) met een looptijd van vijf jaren en een verlenging met drie jaren waarop aan Y is uitbetaald € 934,97;
- 24 juni 1997 (contractnummer 69001698) met een looptijd van zeven jaren, waarna
€ 1.857,07 aan Y is uitgekeerd;
- 25 maart 1998 (contractnummer 74047358) met een looptijd van drie jaren aan het einde waarvan aan Y is uitgekeerd € 211,60.
4. Eerder, te weten bij brief van 11 februari 2003 heeft Y zich gemeld bij Dexia stellende dat zij/hij er achterkwam dat haar/zijn echtgeno(o)t(e) een of meer van bovengenoemde overeenkomsten had getekend, dat zij/hij ervoer bevoegd te zijn die overeenkomst(en) te vernietigen en dat resultaat middels die brief wenste te bereiken.
5. Tevens heeft Y door middel van de brieven van 15 april 2005 van alle overeenkomsten de nietigheid ingeroepen c.q. deze buitengerechtelijk ontbonden dan wel vernietigd, zich ter zake baserende op een niet in acht genomen zorgplicht althans op strijd met de bepalingen van de WCK respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 van die wet.
6. Y heeft een verklaring afgelegd zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven dat hij niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn.
De standpunten van partijen
7. Y vordert, de vermeerdering bij repliek inbegrepen:
I. Te verklaren voor recht dat de overeenkomsten
a. buitengerechtelijk vernietigd zijn althans die nietig zijn althans die te vernietigen, of
b. Dexia onrechtmatig jegens Y heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is.
II. Dexia deswege te veroordelen aan Y te voldoen tegen bewijs van kwijting:
€ 5.943,07 althans € 4.462,44 althans € 3.748,79.
III. Voornoemde bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van
van de deelbetalingen tot aan de dag der betaling althans vanaf de dag van verzuim
(29 december 2004) dan wel van de dagvaarding.
IV. Te verklaren voor recht dat de restschuld(en) zijn vervallen verklaard.
V. Dexia op verbeurte van een dwangsom bevelen het BKR op te dragen de A-notering
op naam van Y ongedaan te maken.
VI. Dexia te veroordelen in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad
verklaren.
8. Het verweer van Dexia luidt kort samengevat en voor zover nog van belang als volgt:
- Y is eenmaal telefonisch benaderd, maar is voor het overige nimmer rechtstreeks benaderd door Dexia, maar heeft steeds zelf gereageerd (op een mailing) en heeft in alle gevallen steeds na ontvangen documentatie in alle rust kunnen beslissen of hij de betreffende overeenkomst rechtstreeks met (de rechtsvoorganger van) Dexia wilde aangaan.
- Dexia bestrijdt de stelling dat hier huurkoop-overeenkomsten aan de orde zijn die het recht zou geven wegens ontbrekende toestemming van de partner tot het aangaan ervan vernietiging in te roepen.
- Evenmin acht Dexia de WCK van toepassing op aandelenleaseovereenkomsten in het algemeen en de onderhavige. Aan haar zorgplicht in algemene zin acht Dexia te hebben voldaan onder meer middels de steeds aan Y toegezonden documentatie, waaruit het nodige bleek respectievelijk de controle bij het BKR te Tiel omtrent diens (krediet-)positie en acht overigens -voor zover van belang- de
NR 99 ter zake niet van toepassing.
- Dexia ontkent ook overigens enige (vorm van) onrechtmatige daad jegens Y te hebben gepleegd en voor zover daarover anders zou moeten worden gedacht, naast eerdergenoemd dividend ook de andere voordelen voor Y uit de overeenkomst verdisconteerd moeten worden. Betreffende de gestelde schade wijst Dexia erop dat Y niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt.
Wettelijke rente kan Dexia eerst verschuldigd zijn ingaande de datum dat van verzuim harerzijds kan worden gesproken.
9. In reconventie vordert Dexia het na het aflopen van de overeenkomsten nog openstaande bedrag van in totaal € 4.388,54 (te weten het totaal van € 2.508,71, € 899,60 en € 980,23) met daarover de contractuele althans de wettelijke rente. Dit met veroordeling van Y in de kosten van dit geding. Een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
10. Dexia stelt daartoe dat Y voormeld totaalbedrag verschuldigd is geworden op basis van de betreffende in het geding gebrachte eindafrekeningen.
11. Y heeft geconcludeerd tot afwijzing van het in reconventie gevorderde onder aanvoering van hetgeen van de zijde van Y in conventie is aangevoerd. Het bedrag van de restschulden lost zich op in de door de rechtbank toe te passen formule. De vervallenverklaring van de restschulden is onderdeel van wat in conventie wordt gevorderd.
12. In een eerdere vergelijkbare zaken (te beginnen bij rechtbank Almelo
26 november 2003 LJN: AN 9138) heeft deze rechtbank herhaald uitgemaakt dat aandelenleaseovereenkomsten als de onderhavige niet als huurkoop in de zin van deze bepalingen zijn te kwalificeren en derhalve het toestemmingsvereiste van eiser sub 1 of eiseres sub 2 niet geldt.
Wet Consumenten Krediet (WCK)
13. De rechtbank handhaaft ook haar in eerdere uitspraken ingenomen standpunt dat de WCK op aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is.
14. De rechtbank constateert echter dat de WCK ten aanzien van deze aandelenleaseovereenkomsten toepassing mist. De overeenkomsten 1 t/m 3 zijn in een relatief beperkte periode op gelijksoortige wijze en tussen dezelfde partijen aangegaan en zijn naar het oordeel van de rechtbank om die reden als een samenstel te beschouwen, en wel tezamen met de daarvoor gesloten overeenkomsten. Y heeft immers sedert 1996 jaarlijks 1 of 2 van deze producten afgenomen op gelijksoortige wijze. Het totaal van de aldus sedert 1996 achtereenvolgens overeengekomen leasesommen overstijgt ruimschoots het tot 1 februari 2001 geldende beschermingsplafond van die wet van € 22.652,-. Het gaat in een dergelijke situatie niet om de overeenkomsten afzonderlijk te beschouwen voor de beoordeling of voormeld beschermingsplafond wordt overschreden. Het verweer van Dexia dat Y ten aanzien van deze drie overeenkomsten geen bescherming aan de WCK kan ontlenen, slaagt derhalve.
Zorgplicht/onrechtmatige daad/Dexia
15. Daarmee komt de rechtbank toe aan de aansprakelijkheid van Dexia.
16. Zoals hierboven reeds is vastgesteld, is het steeds Y zelf geweest die al dan niet op het spoor gezet door (de rechtsvoorganger van) Dexia, het initiatief heeft genomen om telefonisch rechtstreeks bij (de rechtsvoorganger van) Dexia informatie over deze drie aandelenleaseproducten op te vragen, waarop steeds de eveneens hierboven aangeduide schriftelijke informatie aan Y is gezonden. Vervolgens is het – kennelijk – steeds alleen Y geweest die de eveneens meegezonden concept-overeenkomsten heeft ingevuld/ondertekend en rechtstreeks aan (de rechtsvoorganger van) Dexia heeft
teruggezonden. Gesteld noch gebleken is dat van de zijde van Dexia anderszins moeite is gedaan om Y te bewegen tot het aangaan van deze drie aandelenleaseovereenkomsten. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat Y steeds in (redelijke) rust en niet onder druk van enige op provisie beluste tussenpersoon zelf tot het aangaan van deze overeenkomsten is gekomen.
17. De rechtbank is voorts van oordeel dat het aan Y steeds ter informatie toegezonden schriftelijk materiaal als geheel (inclusief deze overeenkomsten), niet als ondeugdelijk en misleidend kan worden betiteld. Daarin wordt onder meer voldoende duidelijk gemaakt dat steeds rente moet worden betaald en dat een hoofdsom resteert die moet worden afgelost uit de opbrengst van de te verkopen aandelen. Overigens is door Y ook niet gesteld dat het door hem steeds ontvangen informatiemateriaal op zich ondeugdelijk is. Immers beperkt Y zijn kritiek op die documentatie (in de conclusie van repliek in conventie onder “kern van de zaak”) tot het punt dat hij onvoldoende is gewezen op de risico’s die samenhangen met beleggen in aandelen; namelijk dat bij een waardedaling van de aandelen de restschuld niet geheel wordt voldaan en er dus bijbetaald moet worden.
18. De rechtbank is van oordeel dat deze kritiek onvoldoende hout snijdt. In de documentatie wordt steeds voldoende duidelijk gewezen op de mogelijkheid van een minder goede afloop. Zo wordt - zo is de rechtbank ambtshalve bekend uit andere gelijksoortige zaken - in de steeds meegezonden “Fiscale opinie” uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van niet aftrekbare koersverliezen bij verkoop van de aandelenportefeuille. Ook wordt in andere documentatie er op gewezen dat beleggingsresultaten uit het verleden geen garantie zijn voor de toekomst en dat de mogelijkheid bestaat dat de aandelen aan het einde van overeengekomen periode minder opbrengen dan de aankoopprijs, met - steeds - als niet mis te verstane consequentie dat dan het verschil tussen de verkoopopbrengst van de aandelen en de dan nog af te lossen hoofdsom moet worden bijbetaald. In het geval van verkopen “met verlies” kan eventueel worden gekozen voor verlenging van het leasecontract “in afwachting van betere tijden”, welke weg ook bij overeenkomst 2 door Y is bewandeld.
19. Overigens kan naar het oordeel van de rechtbank ernstig betwijfeld worden of Y ten tijde van het aangaan van deze drie overeenkomsten nog gewezen moest worden op het bestaan van de daarmee gepaard gaande risico’s. Immers had Y toen al langjarige ervaring met dit product en moet hem op basis van de jaarlijks ontvangen jaaroverzichten ruimschoots duidelijk zijn geweest hoe deze producten werkten, en wat daarvan de voordelen en de nadelen waren c.q. konden zijn.
20. Hier verdient voorts nog overweging dat de overeenkomst WinstVer10dubbelaar met het nummer 76082724 de uitmonstering hebben/lijken te hebben van een zogenaamde aandelenleaseovereenkomst, is zulks naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. De gelijkluidende overeenkomst bestaan immers uit (het lenen c.q. sparen ter waarde van) een “Legio WinstVer10Dubbelaar Certificaten, uitgegeven conform prospectus d.d.
19 september 2000”, waarvan een gezien op de einddatum gestegen koers, een navenante meerwaarde wordt uitgekeerd (c.q. bij gedaalde koers wordt verloren). De rechtbank kwalificeert dit als een kansovereenkomst gericht op mogelijke stijging van de waarde van dit certificaat, waaraan geen zelfstandig beleggingskarakter is toe te kennen.
21. De rechtbank oordeelt dan ook geen aanleiding aanwezig tot enig verder onderzoek naar de door Y desondanks gestelde onrechtmatige daad vanwege het niet in acht nemen van enige zorgplicht of het honoreren van enig bewijsaanbod van Y omtrent feitelijkheden in dat kader.
22. De (conventionele) vordering van Y zal worden afgewezen en hij zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
23. De overige geschilpunten van partijen behoeven geen beoordeling meer.
24. Tegen het door Dexia in reconventie gevorderde heeft Y behalve een verrekeningsverweer met het door hem in conventie gevorderde, geen verweer gevoerd zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
25. De rechtbank acht wettelijke rente over dit bedrag toewijsbaar, waartoe de rechtbank anders dan Dexia wel een ingebrekestelling noodzakelijk acht. Bij gebreke daaraan zal de dag van het instellen van de (reconventionele) vordering worden aangehouden.
Y zal in reconventie eveneens in de proceskosten worden veroordeeld.
I. Wijst af de vorderingen van Y tegen Dexia.
II. Veroordeelt Y in de kosten van deze procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 296,- aan verschotten en € 904,- aan salaris voor de procureur.
III. Verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Veroordeelt Y tot betaling aan Dexia van € 4.388,54 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 juli 2007 tot aan de dag van de voldoening.
V. Veroordeelt Y in de kosten van deze procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en € 452,-- aan salaris voor de procureur.
VI. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VII. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 27 februari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.