ECLI:NL:RBALM:2008:BD0944

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/700398-07
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Stoové
  • A. Caminada
  • J. van Wees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag op stiefvader en moeder met psychische stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 6 mei 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn stiefvader en poging tot doodslag op zijn moeder. De feiten vonden plaats op 29 augustus 2007 op een camping in Nutter, gemeente Dinkelland. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zijn stiefvader opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem meermalen met een mes in het lichaam te steken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd zijn moeder te doden door haar eveneens met een mes te steken, maar deze poging is niet voltooid. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van moord, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte handelde na 'kalm beraad en rustig overleg'. De gedragsdeskundigen concludeerden dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat leidde tot het ontslag van rechtsvervolging. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging op, gezien het gevaar dat de verdachte voor anderen oplevert door zijn psychische stoornis. De rechtbank volgde de adviezen van de gedragsdeskundigen en oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, maar dat behandeling noodzakelijk was om de kans op recidive te verminderen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/700398-07
STRAFVONNIS
Uitspraak: 6/5/2008.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring Arnhem Zuid te Arnhem,
terechtstaande - na aanpassing omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting overeenkomstig het bepaalde in artikel 314a Wetboek van Strafvordering - ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 29 augustus 2007 te Nutter, gemeente Dinkelland, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2007 te Nutter, gemeente Dinkelland, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het ten laste gelegde:
Verdachte wordt verweten dat hij op de avond van 29 augustus 2007 in de gemeente Dinkelland zijn (stief)vader [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd en heeft getracht zijn moeder [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven. Deze gedragingen zijn primair aan hem ten laste gelegd als “moord”, zoals nader omschreven in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en zijnde de gekwalificeerde specialis van het subsidiair ten laste gelegde en nader in artikel 287 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf “doodslag”.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van moord en poging tot moord; de raadsvrouw heeft geconcludeerd tot vrijspraak daarvan en tot bewezenverklaring van doodslag, respectievelijk poging tot doodslag.
Vast staat dat het slachtoffer [slachtoffer 1] door een groot aantal messteken in hoofd en lichaam, gepaard gaande met massaal bloedverlies, door functieverlies van organen en zuurstofgebrek op weefselniveau als gevolg van onvoldoende bloedcirculatie van het leven is beroofd. Vast staat eveneens dat het slachtoffer [slachtoffer 2] meerdere messteken onder andere in de rug, bovenarm en borst, heeft bekomen.
Gelet op de verklaringen van laatstgenoemd slachtoffer en de getuige [getuige] staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de messteken zijn toegebracht door de verdachte.
Door de officier van justitie is ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, gesteld dat verdachte na zich van een steekwapen/mes te hebben voorzien, vanaf de computerplek in het chalet, zich heeft begeven naar de bank waarop zijn ouders tv zaten te kijken, zich met het mes over zijn moeder heeft gebogen en vervolgens meermalen daarmee op haar heeft ingestoken. Door de officier van justitie is voorts gesteld dat de tijd die was gelegen tussen het pakken van het mes en het steken van zijn moeder voldoende is geweest voor verdachte om zijn wil te kunnen bepalen. Uit dit tijdsverloop, in combinatie met de uiterlijke schijn van zijn gedragingen, blijkt het voorgenomen opzet van verdachte op de dood van zijn moeder, voorbedachte rade derhalve. De officier van justitie concludeert derhalve dat verdachte heeft gepoogd zijn moeder te vermoorden.
Door de officier van justitie is voorts gesteld, dat alles erop wijst dat de wil van verdachte niet alleen was gericht op de dood van zijn moeder, maar uiteindelijk ook op de dood van zijn vader, nadat deze tussenbeide was gekomen. Uit de gedragingen tegen zijn vader -het steken met een mes, ook als het slachtoffer al weerloos op de grond ligt- blijkt namelijk het willens en wetens finale handelen van verdachte; het resultaat dat hij wilde bereiken was de dood van de ander. Ook het enorme aantal geconstateerde steekletsels bij het slachtoffer [slachtoffer 1] duidt overduidelijk op waar die avond het handelen van verdachte tegen zijn vader en zijn moeder op was gericht.
Ook ten aanzien van de vader concludeert de officier van justitie derhalve tot moord.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn stellingen.
Bij moord, oftewel doodslag met voorbedachten rade, dient sprake te zijn van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken, voorafgaand aan de uitvoering, dit in tegenstelling tot het handelen vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarvan sprake is bij doodslag.
Ondanks het feit, dat blijkens ontwikkelingen in de rechtspraak het met “voorbedachte rade” handelen zich in bepaalde gevallen in extreem korte tijd kan afspelen, is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet, althans onvoldoende is komen vast te staan dat in casu gedurende de door de officier van justitie gestelde betrekkelijk korte tijd, bij verdachte sprake is geweest van het nemen van een besluit om zijn moeder en stiefvader doelbewust van het leven te beroven en - in het verdere tijdsverloop na het nemen van zodanig besluit en de uitvoering daarvan - van enig nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
De rechtbank acht op grond van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot de in - en later ook buiten - het chalet plaatsvindende confrontatie met zijn ouders is gebleken, aannemelijk dat verdachte op een gegeven moment in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, blijkens conclusie van de hierna nader te noemen gedragsdeskundige Gresnigt mogelijk gevoed door een psychotische toestand onder invloed van religieuze en paranoïde waandenkbeelden, naar de messen heeft gegrepen en daarmee vervolgens zijn moeder en (stief)vader heeft gestoken.
Nu de rechtbank derhalve van oordeel is dat verdachte niet heeft gehandeld na “kalm beraad en rustig overleg”, zoals door de wet is vereist om tot bewezenverklaring van moord te komen, dient hij daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen - die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen - waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 augustus 2007 te Nutter, gemeente Dinkelland, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 29 augustus 2007 te Nutter, gemeente Dinkelland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] meermalen met een mes, in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het ten laste gelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 het misdrijf:
"Doodslag",
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 2 het misdrijf:
"Poging tot doodslag",
strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
De strafbaarheid van de verdachte en de redengeving van de op te leggen maatregel:
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat de ten laste gelegde feiten, te weten moord en poging tot moord bewezen kunnen worden verklaard en dat verdachte wegens ontoerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van die feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De raadsvrouw van verdachte heeft geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging op grond van ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte voor de ten laste gelegde feiten.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen maatregel het volgende:
Ten aanzien van de verdachte is door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog-psychotherapeut en door H.E.M. van Beek, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben beide gedragsdeskundigen een rapport opgemaakt, respectievelijk gedateerd 25 november 2007 en 27 november 2007.
Deze rapporten houden, zakelijk weergegeven, onder meer in:
Voor wat betreft de gedragsdeskundige Gresnigt:
Diagnostisch hebben we te maken met een gemiddeld intelligente, ik-zwakke, psychotisch kwetsbare man, die psychotisch kan decompenseren wanneer de druk toeneemt, dan wel mede onder invloed van middelen, al dan niet in combinatie met gevaarlijk acting-out gedrag. In descriptieve zin is er sprake van een waanstoornis van het achtervolgingstype.
Alles wijst erop dat betrokkene in een psychotische toestand onder invloed van religieuze en paranoïde waandenkbeelden tot het ten laste is gekomen.
Bij betrokkene is primair sprake van een ziekelijke stoornis in termen van een waanstoornis van het achtervolgingstype. Mogelijk is er tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde betrokkene in een psychotische toestand. Indien bewezen, kan worden gesteld dat betrokkene als gevolg van zijn waanstoornis van het achtervolgingstype ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Vanuit de risicotaxatie zijn de zogenaamde historische risicofactoren zoals zijn justitiële verleden, zijn waanstoornis, zijn middelengebruik, zeker in combinatie met een psychotische stoornis, zijn marginale sociaal-maatschappelijke inbedding indicatief voor een kans op recidive. Ook scoort betrokkene op de zogenaamde klinische items van de risicotaxatie. Deze items verhogen de kans dat zijn psychotische stoornis zal kunnen leiden tot recidive. Uit onderzoek blijkt dat mensen met sterk ontwikkelde waandenkbeelden, zoals ook onderzochte die kent, een grotere kans hebben om te recidiveren in geweldsdelicten. In het verlengde hiervan is het erg zorgelijk dat de waanstoornis zich bij betrokkene relatief snel heeft ontwikkeld en, voor de omgeving, geheel onverwachts heeft geleid tot zeer ernstig gewelddadig gedrag met dodelijke afloop. Zorgelijk is voorts dat zijn psychotische symptomatologie ten tijde van het onderzoek nog steeds actief aanwezig is, ondanks de medicatie en dat hij nog geen afstand heeft kunnen nemen van de waangedachte dat zijn moeder slechte bedoelingen met hem voor had en dat zij zijn agressie en gedrag zelf heeft veroorzaakt.
Betrokkene wijst een behandeling niet af. Afgewacht zal echter moeten worden in hoeverre hij zich verbindt aan behandeling, mede omdat zijn probleem- en zelfinzicht vooralsnog, mede als gevolg van het huidige psychotische toestandsbeeld gebrekkig is te noemen. Alleen al het leren omgaan met een psychotische stoornis zal een intensief proces zijn voor betrokkene. Al met al wordt het recidiverisico voor geweldsdelicten met gevaar voor personen op korte en middellange termijn als hoog ingeschat.
Vanuit gedragsdeskundig oogpunt is een klinische forensisch-psychiatrische behandeling in een gesloten setting geïndiceerd om de kans op recidive te verminderen Gezien de ernst van zijn psychotische stoornis, het gebrekkige zelfinzicht, zijn marginale sociaal-maatschappelijke inbedding en de verstrekkende gevolgen van het ten laste gelegde, valt niet te verwachten dat een behandeling binnen een jaar zal kunnen worden afgerond. Om de kans op recidive in ernstige geweldsdelicten met gevaar voor personen te verminderen, wordt geadviseerd om de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Voor wat betreft de gedragsdeskundige Van Beek:
Uit het psychiatrisch onderzoek komt betrokkene naar voren als een 25-jarige man die lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een waanstoornis van het achtervolgingstype. Aangezien betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde door zijn waanstoornis totaal niet over zijn vrije wil kon beschikken, wordt hij ontoerekeningsvatbaar geacht voor het ten laste gelegde, voor zover bewezen.
Zonder psychiatrische behandeling is de kans op een recidief van het ten laste gelegde groot. Uit onderzoek is ook bekend dat patiënten met sterk ontwikkelde wanen zoals betrokkene die heeft, een grotere kans hebben een geweldsdelict te plegen dan patiënten met een chronisch ongedifferentieerde psychose. Een intensieve klinisch-psychiatrische behandeling in een gesloten setting is zeer zeker geïndiceerd. Aangezien betrokkene een groot gevaar is voor personen en de verwachting is dat deze behandeling niet binnen een jaar kan worden afgerond, wordt terbeschikkingstelling met verpleging geadviseerd.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met voormelde conclusies en neemt deze over.
Nu de bewezen verklaarde feiten de verdachte als gevolg van het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een waanstoornis van het achtervolgingstype, niet kunnen worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de in voormelde rapportages vermelde eensluidende adviezen van genoemde gedragsdeskundigen. De rechtbank verenigt zich met die adviezen en zij zal, nu bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de algemene veiligheid van personen dit eist, aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank overweegt voorts dat de inbeslaggenomen, op de aan dit vonnis te hechten lijst van inbeslaggenomen goederen onder nummers 1, 2, 14, 15 en 16 vermelde messen, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu met betrekking tot die voorwerpen de hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn begaan, respectievelijk die voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan - in handen van verdachte - in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De na te melden maatregelen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem ter zake van de hiervoor bewezen verklaarde feiten van alle rechtsvervolging.
Gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 1, 2, 14, 15 en 16 vermelde voorwerpen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de teruggave van de op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 3 t/m 7 vermelde voorwerpen aan [slachtoffer 2].
Gelast de teruggave van de op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 8 t/m 13 vermelde voorwerpen aan de verdachte.
Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Caminada en Van Wees, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 mei 2008, zijnde de voorzitter voornoemd, wegens uitstedigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.