ECLI:NL:RBALM:2008:BD3218

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93680 / KG ZA 08-113
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Inden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Eternit voor schade door asbestblootstelling bij eiseres met maligne mesothelioom

In deze zaak vordert eiseres, die lijdt aan maligne mesothelioom, schadevergoeding van Eternit Fabrieken B.V. wegens blootstelling aan asbestafval dat door Eternit is gebruikt als weg- en bodemverharding rond haar boerderij. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een causaal verband bestaat tussen de blootstelling aan asbest en de ziekte van eiseres. Eternit heeft de aansprakelijkheid betwist en een beroep gedaan op verjaring, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit beroep in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De voorzieningenrechter stelt vast dat Eternit onrechtmatig heeft gehandeld door asbestproducten in het verkeer te brengen zonder adequate waarschuwingen over de gezondheidsrisico's. De rechter oordeelt dat de ziekte van eiseres hoofdzakelijk is veroorzaakt door blootstelling aan asbest van Eternit, en dat de vordering van eiseres voldoende aannemelijk is. Daarom wordt Eternit veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 35.000,00, alsmede in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 4 juni 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 93680 / KG ZA 08-113
datum vonnis: 4 juni 2008 (af)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [Woonplaats],
eiseres,
verder te noemen [Eiseres],
procureur: mr. R. Kroon,
advocaat: mr. R.F. Ruers te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eternit Fabrieken B.V.,
gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente,
gedaagde,
verder te noemen Eternit,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo,
advocaat: mr. J.W. Bruidegom te Rotterdam.
Het procesverloop
[Eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 23 mei 2008. Ter zitting zijn verschenen: de heer [Echtgenoot Eiseres], echtgenoot van [Eiseres], en mevrouw [Eiseres], zuster van [Eiseres] vergezeld door mr. Ruers en namens Eternit mr. Bruidegom.
De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
a. Bij [Eiseres], geboren op [Geboortedatum], is in mei 2007 de diagnose maligne mesothelioom gesteld.
b. [Eiseres] heeft vanaf haar geboorte tot aan haar verhuizing in 1975 in de woning aan de [Adres] gewoond, welk adres later is hernoemd tot [Adres].
c. Rond deze woning, onder andere op de wegen en het erf, is afval van Eternit gebruikt als bodem- en wegverharding.
De vordering
2. [Eiseres] vordert om Eternit bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [Eiseres], bij wijze van voorschot op de schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, te betalen een bedrag van € 35.000,00, met veroordeling van Eternit in de kosten van het geding.
[Eiseres] stelt dat van deze ziekte slechts één oorzaak bekend is, namelijk de blootstelling aan asbest. [Eiseres] heeft te maken gehad met blootstelling aan asbest, welk asbest afkomstig was van Eternit. Het gaat het om de volgende bronnen van blootstelling van [Eiseres] aan asbeststof:
- Over de periode 1953-1975 blootstelling aan asbeststof afkomstig van het Eternitafval uitgegeven door Eternit tot 1973, dat is gebruikt als erf- en wegverharding rond de boerderij op het perceel [Adres], waar [Eiseres] woonde.
- Voorts is er sprake geweest van blootstelling aan asbest afkomstig van asbestvilten of –dekens. Deze zijn gebruikt als isolatiemateriaal in de garage en als afscheiding tussen de deel en de hooizolder boven de deel.
- Daarnaast waren er rond de boerderij asbestcementgolfplaten, welke zijn gebruikt als dakbedekking voor de garage, het fazantenhok en de schuur.
Voor deze vormen van blootstelling aan asbeststof, direct of indirect afkomstig van producten of afval van Eternit, heeft [Eiseres] Eternit aansprakelijk gesteld. Eternit heeft de aansprakelijkheid niet erkend. [Eiseres] stelt dat met grote mate van waarschijnlijkheid mag worden aangenomen dat in een eventuele bodemprocedure geoordeeld zal worden dat Eternit jegens haar aansprakelijk is en gehouden is die schade te vergoeden.
3. Eternit voert verweer tegen de vordering van [Eiseres]. Voor zover van belang zal hieronder op dat verweer nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vordering van [Eiseres] betreft een geldvordering in kort geding. Voor beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding zal onderzocht moeten worden of het bestaan van de vordering van [Eiseres] op Eternit voldoende aannemelijk is en of daarnaast sprake is van feiten en of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Tegen toewijzing van een vordering in kort geding bestaat minder bezwaar naarmate de vordering meer vaststaat en het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling minder aanwezig is. Het bestaan van enig restitutierisico is door Eternit niet gesteld en bovendien niet gebleken. Gelet op het hierna overwogene over de aannemelijkheid van de vordering, acht de rechtbank het spoedeisende belang dat [Eiseres] heeft bij een beslissing op korte termijn voldoende aanwezig.
Verjaring
5. De voorzieningenrechter zal beginnen het meest verstrekkende verweer van Eternit, dat de vordering van [Eiseres] is verjaard, te bespreken. Naar de huidige regels voor een rechtsvordering tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige daad is de vordering van [Eiseres] verjaard. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat gelet op alle feiten en omstandigheden een beroep op die verjaring in strijd is met de redelijkheid en billijkheid omdat toepassing van de wettelijke verjaringstermijn in casu rechtens onaanvaardbaar zou zijn. De voorzieningenrechter heeft hierbij de door de Hoge Raad in zijn arrest van 28 april 2000 (Hese/ De Schelde NJ 2000, 430) genoemde gezichtspunten in zijn oordeel betrokken:
(a) of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en - mede in verband daarmede - of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde;
(b) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat;
(c) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
(d) in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
(e) of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
(f) of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
(g) of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.
De onderhavige casus voldoet behoudens onderdeel f aan de hierboven genoemde punten. Het verweer van Eternit dat [Eiseres] reeds een uitkering op basis van de TNS-regeling heeft verkregen (welk verweer volgens Eternit ziet op gezichtpunt b), treft geen doel,
nu deze uitkering zal dienen te worden terugbetaald indien Eternit zal worden veroordeeld in vergoeding van de schade van [Eiseres]. Dat Eternit geen rekening zou hebben kunnen houden met eventuele vorderingen (gezichtpunt d), volgt de voorzieningenrechter evenmin, nu zoals hieronder zal worden geoordeeld, sprake is van onrechtmatig handelen van Eternit door zonder waarschuwingen of aanwijzingen asbestproducten in het verkeer te brengen terwijl zij wist dat dit risico’s met zich meebracht. Ten aanzien van gezichtspunt e ziet de voorzieningenrechter niet in waarom Eternit zich niet afdoende zou hebben kunnen verweren, nu de voorzieningenrechter hieronder zal oordelen dat het onrechtmatig handelen enkel ziet op het asbestafval en Eternit zich tegen het verwijt op dit punt uitvoerig heeft verweerd. Wat betreft onderdeel f is de voorzieningenrechter van oordeel dat het buiten toepassing laten van de verjaringstermijn voor Eternit geen onevenredig nadeel oplevert nu indien wel binnen de gestelde termijn de vordering zou zijn ingediend de aansprakelijkheid ook niet door een verzekering zou zijn gedekt omdat Eternit haar aansprakelijkheid niet heeft verzekerd.
6. Nu gezien bovenstaande overwegingen het beroep op de verjaring faalt, is aan de orde of Eternit jegens [Eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en aldus schadeplichtig is jegens hem.
Causaliteit
7. Eternit heeft de stelling van [Eiseres] dat van de ziekte mesothelioom slechts één oorzaak bekend is, te weten de blootstelling aan asbest, betwist. Eternit heeft verder betwist dat er enig causaal verband bestaat tussen de oorzaak van de ziekte en de aan de vordering ten grondslag gelegde blootstellingen aan van Eternit afkomstige asbest in welke vorm dan ook. Eternit stelt dat als er al blootstelling is geweest aan asbest, deze blootstelling zeer laag is geweest.
8. Aan Eternit moet worden toegegeven dat niet vast staat dat [Eiseres] ziek is geworden door de voormelde asbeststof afkomstig van het asbestafval van Eternit. Er waren en zijn vele toepassingen van asbest die tot blootstelling van [Eiseres] aan asbeststof kunnen hebben geleid en iedere blootstelling kan haar ziekte hebben veroorzaakt. De bewijsnood bij [Eiseres] over de daadwerkelijke causaliteit kan Eternit echter vooralsnog niet baten, gelet op het navolgende.
9. Vast staat dat Eternit, voor zover thans relevant, asbest in het verkeer heeft gebracht in de vorm van asbestafval. Gelet op de inmiddels bekend veronderstelde publicaties en de recente jurisprudentie over dit onderwerp (vgl. Hoge Raad 25 november 2005 inzake Horsting/Eternit, Gerechtshof Arnhem 27 februari 2007 inzake Jansman/Eternit, Gerechtshof Arnhem 5 juni 2007 inzake erven Jansen/Eternit, voorzieningenrechter rechtbank Groningen 15 juni 2007 inzake Hageman/Eternit, voorzieningenrechter rechtbank Maastricht 16 april 2007 inzake Arfman/Nefalit, voorzieningenrechter rechtbank Rotterdam 1 augustus 2006 inzake Okker/Eternit) dient, nu hieromtrent in deze procedure geen nieuwe feiten zijn gesteld, ook in deze procedure geconcludeerd te worden dat blootstelling aan asbest in ieder geval als veruit de belangrijkste oorzaak van mesothelioom heeft te gelden, een conclusie die met het artikel van de medisch adviseur van Eternit niet in tegenspraak is. In dit kader merkt de voorzieningenrechter nog op dat sinds 1969 in Nederland algemeen erkend is, dat asbeststof de ziekte mesothelioom kan veroorzaken. Slechts een geringe blootstelling aan asbest kan de ziekte veroorzaken. [Eiseres] lijdt aan de ziekte mesothelioom, welke ziekte in 80 tot 85 % van de gevallen door blootstelling aan asbest wordt veroorzaakt. In 15 tot 20% van de mesothelioom gevallen kan geen oorzaak worden gevonden, behoudens de zeldzame gevallen van therapeutische bestraling. Bovendien overweegt de voorzieningenrechter dat, als een schade een gevolg kan zijn van meerdere gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vast staat dat de schade door tenminste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, de verplichting om de schade te vergoeden dan op ieder van deze personen rust, tenzij hij bewijst dat dit niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is. Eternit dient aldus te bewijzen dat de ziekte die bij [Eiseres] is geconstateerd niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor zij aansprakelijk is. Dat geldt ook voor de stelling van Eternit dat niet vast staat dat [Eiseres] ziek is geworden door asbeststof dat afkomstig is uit haar producten. Eternit heeft niet gesteld in een bodemprocedure tot dat bewijs in staat te zijn. Deze rechtsregel is thans neergelegd in artikel 6:99 BW, maar was ook in de hier relevante periode geldend recht (HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 535).
10. Door Eternit is overigens niets concreets aangevoerd waaruit kan volgen dat enige andere oorzaak tot de ziekte bij [Eiseres] heeft geleid. Evenmin zijn door Eternit concrete feiten aangevoerd waaruit kan volgen dat [Eiseres] ziek is geworden van asbest dat niet van Eternit afkomstig is. De mate van blootstelling is in casu irrelevant, nu vast staat dat bij [Eiseres] de ziekte mesothelioom is geconstateerd, blootstelling aan asbest veruit de belangrijkste oorzaak van deze ziekte is en Eternit niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte bij [Eiseres] is veroorzaakt door een andere stof dan asbest dan wel door asbest dat niet van Eternit afkomstig is.
11. Voor het onderhavige kort geding betekent dit dat de kans dat de gezondheidsschade van [Eiseres] is veroorzaakt door blootstelling aan asbest afkomstig van Eternit, zodanig groot is dat daarmee het causaal verband voldoende vaststaat.
Onrechtmatigheid
12. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of Eternit aansprakelijk is voor de schade die [Eiseres] lijdt als gevolg van de blootstelling aan asbest. Met andere woorden heeft Eternit onrechtmatig gehandeld jegens [Eiseres]. Als onrechtmatige daad moet in casu worden aangemerkt het doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, waarbij de zorgvuldigheidsnorm geldt die beschermt tegen al te gevaarlijke situaties waaruit schade aan personen of zaken kan voortvloeien.
13. De rechtmatigheid van het handelen van Eternit moet worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten tijde van de aan Eternit verweten gedragingen of nalatigheden. In dat verband dient te worden opgemerkt dat vanaf het moment waarop binnen de maatschappelijke kring waartoe Eternit behoort, bekend moest worden geacht dat aan het werken met asbest gevaren voor de gezondheid zijn verbonden, een verhoogde zorgvuldigheidsnorm had te gelden met het oog op de belangen van degene die zich bevinden in de directe nabijheid van een plaats waar met asbest wordt gewerkt.
Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten, welke veiligheidsmaatregelen vanaf dat moment van Eternit konden worden verwacht. In dat verband zijn mede van belang de mate van zekerheid dat het werken met asbest gezondheidsrisico’s meebracht en de aard en ernst van die risico’s
(HR 25 november 2005 inzake Horsting/Eternit).
14. Gelet op de inhoud van de verklaringen van met name J.M. [Eiseres]-Nijland en B.L.J. Wolters acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat op de boerderij aan de [Adres] tot 1973 bedrijfsafval van Eternit is gestort voor erf- en wegverharding en dat asbestgolfplaten zijn bewerkt en verwerkt en gebruikt. Tevens acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat asbestkleden zijn gebruikt.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [Eiseres] heeft nagelaten te stellen wanneer de te verwijten gedragingen van Eternit ten aanzien van de asbestcementgolfplaten en de asbestvilten hebben plaatsgevonden, zodat niet is na te gaan of het ter beschikking stellen van deze producten is gedaan in de periode dat Eternit op de hoogte moet worden geacht te zijn geweest van het risico van deze asbestproducten. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor echter reeds heeft geoordeeld, acht de voorzieningenrechter het, met name gelet op de verklaringen van […] en […], voldoende aannemelijk dat bedrijfsafval van Eternit tot 1973 is gebruikt als erf- en wegverharding. Ten aanzien van deze gedragingen oordeelt de voorzieningenrechter dat Eternit onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [Eiseres] door zonder deugdelijke waarschuwing of aanwijzing over het gebruik en het daaraan verbonden gevaar van asbest in de periode 1955-1973 asbestcementafval in het verkeer te brengen. De voorzieningenrechter motiveert zijn standpunt voorts als volgt.
16. De stelling van Eternit dat de verweten gedragingen vallen in de periode dat zij niet op de hoogte was van de gezondheidsrisico’s van het gebruik van asbest door de gebruikers en op grond daarvan ook niet onrechtmatig kan hebben gehandeld door niet te waarschuwen voor deze risico’s, kan de voorzieningenrechter gelet op de inmiddels verschenen jurisprudentie over dit onderwerp niet volgen. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak inzake Horsting/Eternit de stelling van het Gerechtshof te Arnhem dat Eternit onrechtmatig jegens Horsting heeft gehandeld door bij de uitgifte van haar producten niet te waarschuwen voor de haar bekende gezondheidsrisico’s die aan asbeststof zijn verbonden, niet onbegrijpelijk geoordeeld. Het Hof heeft daarbij overwogen dat al uit de memorie van toelichting bij het ontwerp uit 1949 van de Silicosewet het gevaar van verspreiding van asbesthoudende stof bij het vervaardigen en het verzagen van asbestplaten blijkt. Eternit is een internationaal opererend bedrijf en in 1970-1971 was in elk geval onder deskundigen bekend dat vrijkomend asbest mesothelioom zou kunnen veroorzaken.
De directeur van Eternit moet deze wetenschap al voor 1971 feitelijk hebben gehad, aldus het gerechtshof. De voorzieningenrechter neemt hier de overweging van het gerechtshof, waar niet tegen is geappelleerd, over, nu door Eternit geen feiten zijn aangevoerd die de voorzieningenrechter tot een ander oordeel nopen.
17. Het standpunt van Eternit dat het haar niet bekend was en ook niet kon zijn dat in bedoelde periode het normale gebruik van asbest ook voor degene die zich bevinden in de directe nabijheid van een plaats waar met asbest wordt gewerkt zou kunnen leiden tot de ziekte mesothelioom kan de voorzieningenrechter eveneens niet volgen. Hetzelfde geldt voor het standpunt van Eternit dat over de exacte relatie tussen (de verschillende typen en toepassingen van) asbest en de verschillende gezondheidsrisico’s (in wetenschappelijke kringen) nog veel onduidelijkheid bestond. Het Gerechtshof te Arnhem heeft in haar arrest van 27 februari 2007 (Jansman tegen Eternit, rolnummer 2006/597) reeds geoordeeld dat op grond van de in dat arrest weergegeven ontwikkeling van het wetenschappelijk discours voorshands de conclusie getrokken kan worden dat in 1967 in kringen van wetenschap het besef was doorgedrongen:
a. dat asbestblootstelling de ziekte mesothelioom kan veroorzaken;
b. dat dit gevaar bestond voor degenen die beroepsmatig met asbest in aanraking kwamen in asbestmijnen en asbestfabrieken, maar ook voor de zogenoemde thuisbesmetting en;
c. dat er serieuze aanwijzingen bestonden voor de verdenking dat asbest ernstige gezondheidsrisico’s inhield voor grotere groepen, die slechts zijdelings en op een meer incidentele basis aan asbest werden blootgesteld.
Ook deze uitspraak van het Gerechtshof Arnhem is thans onherroepelijk. Gelijk het Gerechtshof in bovengenoemde uitspraak heeft overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat Eternit bekend kon worden geacht met het verband tussen beroepsmatige blootstelling (occupational exposure) en thuisblootstelling (domestic exposure) aan asbest en mesothelioom enerzijds en het bestaan van serieuze gezondheidsrisico’s van asbest voor grotere groepen anderzijds. Gelet op wat in 1967 wèl bekend was over het gebruik van asbest en de gezondheidsrisico’s had het op de weg van Eternit gelegen om maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat derden slachtoffer konden worden van het feit dat voor een meer preciezere vaststelling van de aard en de omvang van die risico’s nader onderzoek nodig was.
Schade
18. Dat [Eiseres] schade heeft geleden wordt door Eternit niet betwist. De gestelde omvang van de schade wordt evenmin door Eternit betwist. Uit het hierboven overwogene volgt dat Eternit jegens [Eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de dientengevolge opgetreden schade. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat [Eiseres] materiele en immateriële schade heeft geleden en oordeelt een voorschot van € 35.000,00
op een nog nader vast te stellen schadevergoeding alleszins aanvaardbaar.
19. Eternit zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt Eternit om bij wijze van voorschot op de schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiseres] te betalen een bedrag ad € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro).
II. Veroordeelt Eternit in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Eiseres] begroot op € 855,44 aan verschotten en € 816,- aan salaris van de procureur.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Inden, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2008, in tegenwoordigheid van mr. Flos, griffier.