ECLI:NL:RBALM:2008:BG2069

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/700287-06
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Stoové
  • A. Teekman
  • J. Taalman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de rechtbank Almelo op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met mededaders in de periode van 17 juni 2006 tot en met 31 augustus 2007 heeft gepoogd om een persoon, genaamd [BETROKKENE], te bewegen om een ander, [SLACHTOFFER], dood te schieten. De verdachte en haar mededaders hebben [BETROKKENE] beloofd dat hij hiervoor € 25.000,- en/of 250 gram cocaïne zou ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededaders [BETROKKENE] meerdere keren hebben benaderd en hem hebben gevraagd om [SLACHTOFFER] uit de weg te ruimen. Daarnaast is de verdachte op 4 augustus 2006 opzettelijk in het bezit geweest van ongeveer 10 gram cocaïne, wat in strijd is met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verklaringen van [BETROKKENE] en [SLACHTOFFER] beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor de poging tot moord, maar dat de verklaringen van [BETROKKENE] op enkele punten inconsistent zijn. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de verklaring van [BETROKKENE] niet betrouwbaar is. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De vordering van de benadeelde partij, [SLACHTOFFER], tot schadevergoeding is afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat hij door het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden.

De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne en munitie bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/700287-06
STRAFVONNIS
Uitspraak: 21 oktober 2008
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[VERDACHTE 3],
geboren te [GEBOORTEPLAATS] op [1967],
wonende te [WOONPLAATS],
terechtstaande terzake dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006
tot en met 29 januari 2007, te Almelo en/of te Oldenzaal en/althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft gepoogd om een persoon, genaamd [BETROKKENE], door giften en/of beloften en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te bewegen om een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], "uit de weg te ruimen", althans dood te schieten, althans om het leven te brengen,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens)
voornoemde [BETROKKENE] benaderd en/of contact met die [BETROKKENE] gezocht en/of gelegd
en/of onderhouden en/of (telkens) die [BETROKKENE] (zakelijk weergegeven)
-om zijn telefoonnummer gevraagd en/of hem ([BETROKKENE]) het telefoonnummer van
verdachte en/of haar mededader(s) gegeven en/of
-gevraagd om die [SLACHTOFFER] uit de weg te ruimen en/of
-verteld dat hij ([BETROKKENE]) daarvoor 25.000,- euro en 250 gram coke kon krijgen en/of
-gevraagd of verdachte en/of haar mededader(s) op hem ([BETROKKENE]) kon(den) rekenen
en/of gevraagd of die [BETROKKENE] nog over haar/hun vraag/voorstel had nagedacht
en/of
-verteld dat verdachte en/of haar mededader(s) een wapen zou(den) regelen en
dat die [BETROKKENE] gewoon naar Oldenzaal moest komen en moest schieten en weer weg
moest gaan en/of dat verdachte en/of haar mededader(s) de rest zou(den)
regelen en/of
-gebeld en hem gevraagd naar de woning van verdachte en/of haar mededader(s)
in Oldenzaal te komen en/of aldaar met die [BETROKKENE] gesproken en/of
-verteld in welke woning die [SLACHTOFFER] woonde en/of de woning van die [SLACHTOFFER] aangewezen (toen verdachte en/of haar mededader(s) met die [BETROKKENE] langs de woning van die [SLACHTOFFER] is/zijn gereden) en/of
-(telefonisch) meegedeeld dat hij ([BETROKKENE]) nog even moest wachten en/of dat hij
zou horen hoe lang hij nog moest wachten en/of dat verdachte en/of haar
mededader(s) die [BETROKKENE] zou(den) bellen als die [BETROKKENE] op 'het feest' zou
moeten komen en/of zodra zij die [BETROKKENE] nodig zou(den) hebben;
2.
zij op of omstreeks 4 augustus 2006, te Oldenzaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2008;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/ of schrijffouten voorkomen zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, -die in gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 17 juni 2006 tot en met 31 augustus 2007, te Almelo en te Oldenzaal telkens tezamen en in vereniging met anderen heeft gepoogd om een persoon, genaamd [BETROKKENE], door beloften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], dood te schieten,
immers hebben verdachte en haar mededaders toen voornoemde [BETROKKENE] benaderd en contact met die Z. gezocht en gelegd en onderhouden en die [BETROKKENE], zakelijk weergegeven:
-het telefoonnummer van verdachte en/of haar mededader gegeven en
-gevraagd om die [SLACHTOFFER] uit de weg te ruimen en/of
-verteld dat hij, [BETROKKENE], daarvoor € 25.000,- en 250 gram coke kon krijgen en/of
-gevraagd of verdachte en haar mededaders op hem, [BETROKKENE], konden rekenen
en gevraagd of die [BETROKKENE] nog over hun voorstel had nagedacht en
-verteld dat verdachte en/of haar mededaders een wapen zouden regelen.
2.
zij op 4 augustus 2006, te Oldenzaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat indien de rechtbank waarde hecht aan de verklaring van [SLACHTOFFER], er geen sprake meer kan zijn van een mislukte uitlokking, maar van een daadwerkelijke mislukte poging tot moord. Zij wijst er in dit verband op dat artikel 46a Wetboek van Strafrecht ziet op gedragingen die er niet toe leiden dat het tot een begin van uitvoering komt van het misdrijf waarop die gedragingen zijn gericht, in casu moord.
De rechtbank overweegt dat [SLACHTOFFER] verklaart dat [BETROKKENE] met anderen in een auto bij zijn woning is verschenen en dat [BETROKKENE] [SLACHTOFFER] heeft gevraagd om met hen mee te gaan. Nadat [SLACHTOFFER] heeft gezegd dat hij niet meegaat, rijdt de auto weer weg. De rechtbank is van oordeel dat het bovenstaande onvoldoende feitelijkheden bevat om er vanuit te kunnen gaan dat [BETROKKENE] reeds bij voornoemde gelegenheid een begin van uitvoering had gemaakt met het doden van [SLACHTOFFER], c.q. die gedragingen te kwalificeren als een (mislukte) poging om [SLACHTOFFER] van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van [SLACHTOFFER]wel kan worden afgeleid dat [BETROKKENE] daadwerkelijk door verdachte en haar mededaders is bewogen tot het begaan van een misdrijf als bedoeld in artikel 46a Wetboek van Strafrecht, maar in de voorbereidingsfase is blijven steken.
De raadsvrouw voert tevens het verweer dat de verklaring van [BETROKKENE] niet betrouwbaar is en daarom niet tot bewijs kan dienen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is ook de rechtbank gebleken dat de verklaringen van [BETROKKENE] op enkele punten niet consistent zijn. [BETROKKENE] verklaart immers niet consistent waar het gaat om:
- de komst van Z. bij de woning van [SLACHTOFFER];
- de hoogte van de beloning;
- de bekendheid met het adres van [SLACHTOFFER];
- wanneer hij W. voor het laatst heeft gezien.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [BETROKKENE] op een gegeven moment heeft ingezien en heeft willen voorkomen dat hij zelf als dader in de zaak zou worden aangemerkt en dat hij daarom selectief is geweest met zijn informatie, wat heeft geresulteerd in op enkele feitelijkheden niet consistente verklaringen. Daarmee kunnen naar het oordeel van de rechtbank tevens de tegenstrijdigheden in de verklaring van [SLACHTOFFER] en [BETROKKENE] worden uitgelegd. De rechtbank hecht evenwel waarde aan de verklaringen van [BETROKKENE] dat hij in het huis van bewaring door [VERDACHTE 2]. is benaderd en gevraagd om [SLACHTOFFER] van het leven te beroven en dat hij daarvoor een vergoeding zou krijgen. De inhoud van de verklaringen wordt ondersteund door de inhoud van de tapgesprekken. Vast staat dat [BETROKKENE] in genoemde periodes met [VERDACHTE 2]. gedetineerd heeft gezeten. Daar komt bij dat de verklaringen van verdachte en haar mededaders over de inhoud van de tapgesprekken niet geloofwaardig zijn. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [VERDACHTE 2]. Z. opdracht heeft gegeven om gedurende de pro-forma zitting de familie van [VERDACHTE 2]. te beschermen, zonder daarvoor enige beloning te ontvangen. Uit de tapgesprekken blijkt dat in bedreigende situaties [VERDACHTE 1]. de beschermingsrol op zich neemt en niet [BETROKKENE]. Bovendien acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat [VERDACHTE 2] [BETROKKENE], waarmee hij niet op goede voet leeft, zoals verdachte en haar mededaders hebben verklaard, degene die hem het meest dierbaar is laat beschermen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 het misdrijf:
"medeplegen van poging om een ander door beloften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen een moord te begaan",
strafbaar gesteld bij artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 2 het misdrijf:
"opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod",
strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 3 van de Opiumwet.
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een haar strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake het sub 1 en 2 telastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar onvoorwaardelijk, met afwijzing van de civiele vordering van [SLACHTOFFER]
en met onttrekking aan het verkeer van het beslag.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Verdachte heeft samen met haar mededaders een persoon genaamd [BETROKKENE] benaderd en gevraagd om een persoon genaamd [SLACHTOFFER], uit de weg te ruimen. Hierbij heeft verdachte samen met haar mededaders [BETROKKENE] een geldbedrag van € 25.000,- en/of cocaïne beloofd. Verdachte en haar mededaders hebben met [BETROKKENE] afgesproken dat zij voor het wapen zouden zorgen en dat zij met hem contact op zouden nemen wanneer het feit zou worden gepleegd door [BETROKKENE].Gelet op de ernst van de feiten en ter norminprenting en normhandhaving, is naar het oordeel van de rechtbank, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur thans de meest passende straf.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: cocaïne in plastic doosje en munitie, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang en deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan zij wordt verdacht, zijn aangetroffen.
Civiele vordering
De rechtbank overweegt dat [SLACHTOFFER], ter zake van feit 1, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 350,-, aan immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze, door verdachte betwiste, vordering van de benadeelde partij ongegrond, aangezien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
De na te melden straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 36d, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het sub 1 en 2 telastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 vermelde goederen, te weten cocaïne in plastic doosje en munitie.
Wijst de vordering van de benadeelde partij: [SLACHTOFFER], af.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mr. Teekman en mr. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Marsman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 oktober 2008.