RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/711085-07
datum vonnis: 19 november 2008
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte 2],
geboren 1976 in [geboorteplaats],
[woonadres],
nu verblijvende in de P.I.V. in Zwolle.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 september, 30 oktober en 6 en 7 november 2008. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. M.A.P.J.J. Lousberg en van hetgeen door de [verdachte 2] en haar raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
De biologische vader van het slachtoffer was op de zittingen van 6 en 7 november 2008 aanwezig. Hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Wel is de inhoud van zijn schriftelijke slachtofferverklaring op de zitting meegedeeld.
De tenlastelegging is op de terechtzitting van 6 november 2008 gewijzigd.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte 2] in feit 1 primair wordt verweten dat zij al dan niet samen met een ander het slachtoffer [slachtoffer] heeft vermoord. Subsidiair heeft de officier van justitie (medeplegen van) doodslag ten laste gelegd, meer subsidiair (medeplegen van) zware mishandeling met voorbedachten rade met de dood tot gevolg, nog meer subsidiair (medeplegen van) zware mishandeling met de dood tot gevolg en meest subsidiair medeplichtigheid aan de moord dan wel de doodslag op het slachtoffer.
In feit 2 wordt [verdachte 2] verweten dat zij al dan niet samen met een ander het slachtoffer [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, waardoor het slachtoffer is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte 2] dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt en/of door elkaar geschud en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam gestoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam geslagen en/of
gestoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
zij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt en/of door elkaar geschud en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam gestoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam geslagen en/of gestoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
zij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden), heeft toegebracht, door met haar mededader(s), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, vast te pakken
en/of door elkaar te schudden en/of te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of trappen en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam te slaan en/of te stoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer],
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
zij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder
meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden), heeft toegebracht, door met haar mededader(s), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, vast te pakken en/of door elkaar te schudden en/of te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of trappen en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam te slaan en/of te
stoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer],
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEEST SUBSIDIAIR, ter zake dat
[verdachte 1] op of omstreeks 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 10 december tot en met 17 december 2007 te Enschede, en/althans (elders) in Nederland,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, althans opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden) aan [slachtoffer] heeft toegebracht ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
immers heeft [verdachte 1] voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt en/of door elkaar geschud en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam gestoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam geslagen en/of gestoten, en/althans (en in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 december 2007, althans in de periode van 10 december tot en met 17 december 2007 te Enschede, en/althans (elders) te Nederland, medeplichtig is geweest door daartoe opzettelijk gelegenheid te geven, door :
- [slachtoffer] alleen achter te laten bij [verdachte 1] terwijl zij wist, althans redelijkerwijs kon weten dat [verdachte 1] [slachtoffer] al eerder had mishandeld (onder andere omdat zij, verdachte, sinds dat zij een relatie met [verdachte 1] had meermalen op het lichaam van [slachtoffer] blauwe plekken en/of een blauwe oorschelp en/of een of meerdere bulten, in elk geval letsels of tekenen daarvan had geconstateerd, zonder dat daarvoor een duidelijke verklaring was);
- na te laten om in te grijpen, ter voorkoming/verhindering dat een of meerdere
van voornoemde handeling(en) en/of gedraging(en) door [verdachte 1] zou(den)
plaatsvinden,en/of/althans toe te laten, althans niet (door woorden en/of daden) te voorkomen, dat [verdachte 1] voornoemd(e) handeling(en) en/of gedraging(en) en/althans misdrijf pleegde en/of kon plegen en/of kon blijven plegen,
- en/althans zich niet, in elk geval: onvoldoende, van voornoemde gedraging(en) en/of handeling(en) door voornoemde [verdachte 1] te distantiëren;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 17 december 2007 in de gemeente Enschede en/althans (elders in Nederland) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen (telkens) opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 13 juli 2006) tot wiens onderhoud en/of verpleging en/of verzorging zij, verdachte, (als ouder van [slachtoffer]) en/of een of meer van haar, verdachtes, mededader(s) krachtens de wet verplicht was/waren, in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk:
- met (veel) kracht op het lichaam van die [slachtoffer] gedrukt/geduwd en/althans
-al dan niet anderszins- (veel) kracht op het hoofd en/of lichaam van die
[slachtoffer] uitgeoefend, en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) tegen het hoofd en/of lichaam geslagen en/of gestompt
en/of getrapt en/of geschopt, en/of
- die [slachtoffer] hardhandig/stevig bij het hoofd en/of lichaam vast gepakt/gehouden
en/of (vervolgens) (een) schuddende beweging(en) gemaakt met die [slachtoffer] en/of
die [slachtoffer] (meermalen) stevig door elkaar geschud, en/of
- (telkens) toegelaten dat een of meer van de hiervoor omschreven handeling(en)
en/of (een) andere gewelddadige handeling(en), (tegen welke handeling(en) die [slachtoffer] zich niet kon verweren) plaatsvond(en), en/of heeft zij, verdachte, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs kon weten dat [verdachte 1] [slachtoffer] al eerder had mishandeld (onder andere omdat zij, verdachte, sinds dat zij een relatie met [verdachte 1] had meermalen op het lichaam van [slachtoffer] blauwe plekken en/of een blauwe oorschelp en/of een of meerdere bulten, in elk geval letsels of tekenen daarvan had geconstateerd, zonder dat daarvoor een duidelijke verklaring was), [slachtoffer] alleen achtergelaten bij deze [verdachte 1], en/of heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (vervolgens) -toen die [slachtoffer] (uiterlijke) tekenen/verschijnselen van letsel vertoonde en/of (ernstig) letsel had opgelopen en/althans zij, verdachte en/of haar mededader(s) redelijkerwijs kon(den) vermoeden dat die [slachtoffer] in een (zeer) zorgelijke en/of slechte lichamelijke toestand verkeerde en/althans (ernstig) ziek was - die [slachtoffer] aan zijn lot overgelaten en/of nagelaten tijdig (adequate) medische hulp en/of verzorging in te schakelen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte 2] voor feit 1 meest subsidiair en voor feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die [verdachte 2] in voorlopige hechtenis heeft gezeten, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf verbindt de officier van justitie als bijzondere voorwaarde het toezicht door de reclassering.
4.1 Het verweer van de verdediging
De raadsman van [verdachte 2] heeft aangevoerd dat de dagvaarding op twee punten nietig is. Het meest subsidiair onder 1 tenlastegelegde (de medeplichtigheid) zou innerlijk tegenstrijdig zijn. Het onder 2 tenlastegelegde is volgens de raadsman onvoldoende feitelijk omschreven, innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk.
4.2 Het oordeel van de rechtbank over feit 1 meest subsidiair
Het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde houdt, kort weergegeven, in dat [verdachte 2] aan [verdachte 1] de gelegenheid zou hebben geboden [slachtoffer] te doden of zwaar te mishandelen. De wijze waarop [verdachte 2] gelegenheid heeft geboden is daarbij nader omschreven. Volgens de raadsman houdt deze omschrijving echter geen medeplichtigheid in, maar medeplegen. De raadsman doelt dan op de omstandigheid dat [verdachte 2] niet heeft ingegrepen, de mishandeling heeft toegelaten en zich niet voldoende van [verdachte 1] heeft gedistantieerd. Medeplichtigheid kan volgens de raadsman niet samengaan met medeplegen, zodat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. De rechtbank ziet echter niet in dat de genoemde omstandigheden alleen op medeplegen kunnen duiden, laat staan dat dit tot nietigheid van de dagvaarding moet leiden. Een persoon kan immers medeplichtig zijn aan een misdrijf, wanneer deze persoon in strijd met een op hem rustende rechtsplicht opzettelijk nalaat te beletten dat het misdrijf wordt begaan. Dit wordt ook wel passieve medeplichtigheid genoemd. De door de raadsman genoemde omstandigheden kunnen passen bij deze vorm van medeplichtigheid. Een innerlijke tegenstrijdigheid van de tenlastelegging bestaat op dit punt dus niet.
4.3 Het oordeel van de rechtbank over feit 2
Het feit dat onder 2 is tenlastegelegd houdt, samengevat, in dat [verdachte 2] [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of achtergelaten. De raadsman stelt dat deze termen onvoldoende feitelijke betekenis hebben. Tegelijk ontbreekt volgens de raadsman in de tenlastelegging een nadere aanduiding van de gebeurtenissen. De rechtbank kan de raadsman daarin niet volgen. In de tenlastelegging is immers, kort gezegd, omschreven dat [slachtoffer] werd mishandeld en/of dat hij verkeerde in een slechte lichamelijke toestand en/of dat [slachtoffer] in die omstandigheden is achtergelaten bij [verdachte 1], aan zijn lot is overgelaten en dat niet op tijd hulp voor [slachtoffer] is ingeschakeld. Dit is een voldoende feitelijke omschrijving van het brengen of laten in een hulpeloze toestand. Het beroep van de raadsman op een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2006 (LJN AY3593) gaat niet op. In dat arrest ging het immers om een apart onderdeel van de tenlastelegging waarin een nadere feitelijke omschrijving ontbrak die hier wel is gegeven.
De tenlastelegging van het feit onder 2 is volgens de raadsman van [verdachte 2] ook om een tweede reden onvoldoende feitelijk. De tenlastelegging bevat namelijk geen omschrijving van het gevaar dat voor [slachtoffer] dreigde doordat hij in de hulpeloze toestand was gebracht of gelaten. De rechtbank verwerpt dit betoog. De eis van een dergelijke omschrijving is in de wet of de jurisprudentie niet terug te vinden.
Ten slotte heeft de raadsman er op gewezen dat de tenlastelegging zowel stelt dat [verdachte 2] [slachtoffer] heeft mishandeld als dat zij heeft toegestaan dat die mishandeling plaatsvond. Dat is volgens de raadsman innerlijk tegenstrijdig. Daardoor is volgens hem de tenlastelegging ook onbegrijpelijk, omdat niet duidelijk is wie de mishandeling heeft gepleegd die [verdachte 2] zou hebben toegelaten. De rechtbank kan zich ook met dit verweer niet verenigen. Het is denkbaar dat twee verdachten één slachtoffer mishandelen en dat tegelijkertijd één van de verdachten daarmee ook toelaat dat de andere verdachte de mishandeling uitvoert en/of daarna het slachtoffer in een hulpeloze toestand (achter)laat. De rechtbank is het met de verdediging eens dat de tenlastelegging moeilijk te doorgronden is en geen schoonheidsprijs verdient, maar acht die tenlastelegging niet onbegrijpelijk.
De rechtbank heeft derhalve vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. Verder is zij bevoegd tot kennisneming van deze zaak, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De rechtbank geeft hieronder de standpunten van de officier van justitie en de raadsman weer voor zover deze betrekking hebben op:
- de oorzaak van de dood;
- het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden;
- de dader of daders.
5.1.1 De oorzaak van de dood
De officier van justitie vermeldt als doodsoorzaak meermalen heftig botsend (mechanisch) geweld, stomppenetrerend. Meermalen, omdat er minstens twee geweldsinwerkingen zijn geweest, gezien de verschillende verscheuringen op verschillende plekken op het lichaam van [slachtoffer], te weten de onder- en bovenbuik. Ieder geweldsmoment (verscheuring) op zich was veroorzakend voor de dood. Het letsel kan niet zijn ontstaan door wat gebruikelijk onder reanimatie wordt verstaan. Er is geweld uitgeoefend op de weke lichaamsdelen, te weten buik en schaamstreek.
De raadsman heeft betoogd dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van heftig botsend geweld op de buik. Er zijn verwondingen in de buik aangetroffen met ouder letsel (ten minste 5 dagen oud, waarschijnlijk tussen de 1 a 2 weken) en acuter letsel (enkele uren). De raadsman verwijst nog naar de verklaring van de deskundige Maes, afgelegd bij de rechter-commissaris op 3 september 2008, waarin zij verklaart dat het oude letsel voor het intreden van de dood niet van betekenis is geweest.
5.1.2 Het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden
Bij het beantwoorden van de vraag wanneer [slachtoffer] is overleden en wanneer het fatale letsel moet zijn toegebracht heeft de officier van justitie gebruik gemaakt van een aantal forensische bevindingen betrekking hebbend op het lichaam van [slachtoffer]. De betekenis van die bevindingen, ook in tijd genomen, leidt volgens de officier van justitie in combinatie met tactische informatie tot het terugrekenen naar bepaalde tijdstippen.
Hierbij zijn dan volgens de officier de volgende vragen van belang:
- was [slachtoffer] al overleden op het moment dat de ambulance arriveert;
- was [slachtoffer] al overleden ten tijde van de reanimatie door verdachten;
- kan [slachtoffer] op een eerder moment zijn overleden?
De officier van justitie komt tot de volgende conclusies:
- [slachtoffer] is niet overleden ten gevolge van de door verdachten uitgevoerde reanimatie. [slachtoffer] was toen al overleden;
- [slachtoffer] kan zijn overleden rond 11.00 uur, maar ook rond 11.30 uur;
- het stervensproces heeft zeer waarschijnlijk niet meer dan tussen de 4 en 6 uur geduurd, een stervensproces van enkele uren is aannemelijk; een kortere duur dan enkele uren is niet uitgesloten.
De raadsman voert in zijn pleitnota hieromtrent het volgende aan. Als vertrekpunt bij de berekening van de postmortale verschijnselen dient de lijkstijfheid te worden genomen. De ambulancemedewerker Hinderdael zag om 11.41 uur dat de linkerarm van [slachtoffer] omhoog stond. De kinderarts Jonge Poerink vermeldt dat het linkerarmpje van [slachtoffer] om 12.11 uur iets omhoog stond en dat de armpjes niet zo stijf waren als de beentjes. Gelet op het feit dat de deskundige Botter stelt dat de postmortale periode gesteld kan worden op "minstens circa 1 uur", maar dat die ook korter kan zijn geweest dan 1 uur en hij niet kan uitsluiten dat er pas na twee uren lijkstijfheid is opgetreden, komt de raadsman tot de volgende conclusie.
De raadsman concludeert dat als tijdstip van overlijden op zijn vroegst van 11.11 uur moet worden uitgegaan, maar dat zou ook (veel) later geweest kunnen zijn.
De officier van justitie komt wat betreft feit 1 tot de conclusie dat het fatale letsel, gezien de forensische bewijsconstructie, rond of zeer kort na 10.00 uur is toegebracht, dus bijna geheel in de periode dat [verdachte 2] weg was om boodschappen te doen. [verdachte 1] heeft voor die periode geen alibi. Derden als dader zijn uit te sluiten. Op essentiële punten legt [verdachte 1] tegenstrijdige of leugenachtige verklaringen af of is zijn gedrag te relateren aan dadergedrag. Vanaf de periode dat [verdachte 1] een relatie heeft met [verdachte 2] wordt veel letsel, met name in de vorm van blauwe plekken gezien. Anderen plaatsen kanttekeningen bij de manier waarop [verdachte 1] met [slachtoffer] omgaat en uiteindelijk vertelt [verdachte 2] ook over de verhouding tussen [verdachte 1] en [slachtoffer], die steeds minder werd. Hij zou ook jaloers zijn geweest als [slachtoffer] veel aandacht vroeg aan [verdachte 2]. [verdachte 1] kon gek worden van het gehuil van [slachtoffer]. Hij had ook een motief om geweld tegen [slachtoffer] uit te oefenen. De officier van justitie acht [verdachte 1] verantwoordelijk voor de doodslag op [slachtoffer].
De officier van justitie concludeert dat niet bewezen kan worden dat [verdachte 2] kan worden aangemerkt als (al dan niet passief) pleegster van de fatale letsels bij [slachtoffer], of medepleegster daarvan. [verdachte 2] moet worden vrijgesproken van het plegen of medeplegen van moord, doodslag en het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet met voorbedachten rade, de dood ten gevolge hebbend.
De officier van justitie stelt dat [verdachte 2], met het achterlaten van een kind, onder deze omstandigheden bij iemand van wie je het vermoeden hebt dat hij het mishandelt en/of kan gaan mishandelen, de gelegenheid schept voor het plegen van een mishandeling. [verdachte 2] is hier volgens de officier verwijtbaar passief gebleven en zij had niet het reële, aanmerkelijke risico moeten nemen dat [slachtoffer] een mishandeling zou kunnen oplopen, maar zij had hem hiertegen moeten beschermen. [verdachte 2] is in de ogen van de officier van justitie derhalve passief medeplichtig aan de doodslag, gepleegd door [verdachte 1].
De raadsman stelt dat, als wordt aangenomen dat [slachtoffer] om circa 11.15 uur is overleden, geconcludeerd moet worden dat het fatale letsel in de ochtend van 17 december 2007 is toegebracht. De raadsman heeft hierbij de volgende drie scenario’s geschetst.
- Scenario A
Verdachten bevonden zich in elkaars waarnemingsveld samen met [slachtoffer], maar ook dan zal vrijspraak moeten volgen. Uit het dossier komen geen aanwijzingen naar voren voor een voor medeplegen noodzakelijke nauwe en bewuste samenwerking of van een gewelddadige situatie waarvan [verdachte 2] zich kon en behoorde te distantiëren. De raadsman verwijst in dat kader nog naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2005 in de zogenaamde Nomads-zaak.
- Scenario B
[verdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte 2] [slachtoffer] rond 06.00 uur uit bed heeft gehaald en mee naar beneden heeft genomen. [verdachte 2] geeft aan dat dit veel eerder is gebeurd, maar geeft aan dat zij niet op de klok heeft gekeken. Het letsel zou dan voordat [verdachte 2] [slachtoffer] uit bed haalde zijn toegebracht. [slachtoffer] had in zijn bed overgegeven. De bevindingen van de deskundigen sluiten niet uit dat het letsel voor 06.00 uur is toegebracht. Het is dus mogelijk dat [verdachte 2] of [verdachte 1] het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, terwijl de ander beneden lag te slapen en wellicht niets heeft hoeven merken.
- Scenario C
Gelet op de aanmerkelijke verschillen in de uitspraken van de deskundigen omtrent het minimale tijdsverloop tussen het toebrengen van het letsel en het overlijden en het feit dat zij hebben aangegeven dat om tal van redenen moeilijk betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over dit tijdsverloop, kan niet worden uitgesloten dat het fatale letsel is toegebracht tussen 09.55 uur en 10.25 uur, op het moment dat [verdachte 2] naar de supermarkt was.
De raadsman concludeert dat, nu geenszins kan worden uitgesloten dat het fatale letsel in afwezigheid van [verdachte 2] is toegebracht, vrijspraak moet volgen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat verdachten ten tijde van het toebrengen van het fatale letsel samen in de woning waren, moet vrijspraak volgen. Uit het dossier komen geen aanwijzingen naar voren voor medeplegen, terwijl evenmin blijkt door wie en onder welke omstandigheden het fatale letsel is toegebracht.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat [verdachte 2] alle signalen van [slachtoffer] teveel op hun beloop heeft gelaten en genegeerd en de adviezen van haar familie willens en wetens in de wind heeft geslagen. Daarmee heeft zij [slachtoffer] als “hulpeloze” in een toestand van concreet gevaar voor de gezondheid gelaten. Op 17 december 2007 heeft zij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand gebracht.
De officier van justitie concludeert tot een bewezenverklaring van feit 2, met vrijspraak van het tenlastegelegde gevolg dat [slachtoffer] hieraan zou zijn overleden.
De raadsman daarentegen stelt dat bewezen zou moeten worden dat er sprake was van een concreet gevaar, dat [verdachte 2] dit gevaar kende of behoorde te kennen en dat zij stil heeft gezeten in plaats van in actie te komen. Van de situatie bij de ontdekking dat [slachtoffer] helemaal slap was op 17 december 2007 om 11.30 uur kan gezegd worden dat, meteen toen kenbaar was dat "er iets mis was", verdachten 112 hebben gebeld en zijn gaan reanimeren. Voor dit moment wist [verdachte 2] dat [slachtoffer] ziek was, maar had [verdachte 1] haar gezegd de dokter te hebben gebeld. Op deze mededeling mocht zij vertrouwen.
De raadsman concludeert tot vrijspraak.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient om tot een beoordeling van de zaak te komen de volgende vragen te beantwoorden:
1. Als gevolg waarvan is [slachtoffer] overleden?
2. Op welk tijdstip is de dood ingetreden?
3. Op welk tijdstip is het letsel toegebracht?
4. Wie is er voor de dood aansprakelijk en kunnen de onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair tenlastegelegde feiten bewezenverklaard worden?
5. Kan het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde feit (medeplichtigheid aan dood) bewezenverklaard worden?
6. Kan het onder 2 tenlastegelegde feit bewezenverklaard worden?
5.2.1 Als gevolg waarvan is [slachtoffer] overleden?
Op 18 december 2008 heeft patholoog A. Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer]. De resultaten van dit onderzoek heeft Maes vastgelegd in een deskundigenrapport van 24 januari 2008 .
Uit dit rapport volgt dat [slachtoffer] ernstige letsels in zijn buik had. In de bovenbuik was de ophangband van de dunne darm op twee plaatsen recent afgescheurd. In de onderbuik werd een grote scheur in het buikvlies geconstateerd. Door dit letsel had [slachtoffer] veel bloed verloren. Dit bloed is teruggevonden in de buikholte en in de weke delen die zich in de buik bevinden. Elders heeft Maes het bloedverlies geschat op 400 milliliter op een totale hoeveelheid circulerend bloed van 920 milliliter. Volgens haar wordt het overlijden zonder meer verklaard door dit massale bloedverlies en de orgaanfunctiestoornissen die daarvan het gevolg zijn.
Over de oorzaak van het fatale letsel laat het sectierapport van Maes zich ook uit. De interne bloedingen zijn het gevolg van zeer heftig, botsend geweld. Dit geweld moet ten minste één keer op de bovenbuik en ten minste één keer op de onderbuik van [slachtoffer] zijn toegepast. Het is zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] dit letsel aan zichzelf heeft toegebracht. Evenmin past het letsel bij vallen.
Naast de dodelijke verwondingen, had [slachtoffer] nog ander letsel. Vlak voor zijn dood heeft hij ten minste één bloeduitstorting op het hoofd opgelopen . Verder had hij veel blauwe plekken op zijn lichaam die hooguit één tot enkele dagen oud waren. Maes heeft ten minste vijftien van deze plekken geteld op het hoofd, zowel onder de haren als op het gezicht. Ook op het oor, de buik, de benen, de schaamheuvel en op de eikel van de penis bevonden zich bloeduitstortingen. Ten slotte zijn bij de sectie ook sporen aangetroffen van letsel dat vijf dagen tot één à twee weken oud was. Deze sporen bevonden zich in de ophangband van de dunne darm en in de eikel van de penis. Al deze letsels zijn volgens Maes het gevolg van botsend geweld, zoals slaan, stompen en knijpen. Alleen de blauwe plekken op het achterhoofd en op de knieën zouden kunnen zijn ontstaan door vallen.
De rechtbank concludeert daarom dat [slachtoffer] het slachtoffer is geworden van structurele kindermishandeling. Dat de mishandeling van [slachtoffer] niet beperkt is gebleven tot één keer, volgt overigens niet alleen uit de medische informatie. In de laatste maanden van [slachtoffer]’s leven hebben verschillende getuigen opvallend veel blauwe plekken bij hem gezien . Bij sommige getuigen is daardoor ook de verdenking van mishandeling ontstaan, bijvoorbeeld bij een kennis van de biologische vader van [slachtoffer], en bij de ouders van de nieuwe partner van [vader slachtoffer]. Bij de mishandelingen is [slachtoffer] regelmatig op het hoofd geslagen, in zijn oor en in zijn penis geknepen en op twee verschillende momenten op zijn buik geslagen of getrapt. De laatste keer gebeurde dit zo hard dat [slachtoffer] zwaar inwendig letsel opliep, waarna hij langzaam is doodgebloed.
5.2.2 Op welk tijdstip is de dood ingetreden?
Voor de bepaling van het moment waarop de dood is ingetreden is het volgende van belang.
- Om 11.36 uur belt [verdachte 1] met 112 met de mededeling dat hij een kind heeft dat waarschijnlijk niet meer ademhaalt . Om 11.38 uur komt de melding binnen bij de ambulance en volgens de verpleegkundigen van de ambulance arriveren zij ongeveer 5 minuten later (de rechtbank neemt aan ongeveer 11.43 uur) bij verdachten in de woning. Op dat moment is de politie bezig met reanimeren en nemen de verpleegkundigen de reanimatie over.
- Verpleegkundigen J.F.F. Polman en B. Hinderdael merken op dat de huidskleur van het kind op dat moment bleek en vaal is, de ogen – met name het linkeroog – al zijn ingedroogd, de pupillen reageren niet meer op licht en donker en de linkeronderarm van het kind staat in een hoek van 45 graden omhoog, hetgeen er op duidde dat de lijkstijfheid al was ingetreden .
- Om 12.11 uur nemen kinderarts A.B. Jonge Poerink en haar assistent W.K. van Putten de reanimatie in het ziekenhuis over. Zij bemerken dat de ogen enigszins vertroebeld zijn, er zit een vlies over het hoornvlies en de pupillen zijn verstijfd. Verder valt op dat de armen en beide benen van het kind koud en stijf aanvoelen en dat het linkerarmpje iets omhoog staat, hetgeen op lijkstijfheid zou duiden. Om 12.19 uur wordt besloten de reanimatie te stoppen omdat het kind zou zijn overleden .
- De deskundige Botter heeft in zijn rapporten , bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard over de duur van het intreden van lijkstijfheid. Hij verklaart daarover dat lijkstijfheid in beginsel ongeveer één uur na het overlijden intreedt, maar dat hij niet kan uitsluiten dat het in dit geval twee uur is geweest. Botter is echter van mening dat de lijkstijfheid in dit concrete geval waarschijnlijker een kwartier eerder dan een kwartier later zal zijn ingetreden, omdat de verpleegkundigen de beademingsbuis nog relatief gemakkelijk konden inbrengen.
- Over de bleekheid van de huid en het indrogen van de ogen zegt Botter dat dit verschijnselen zijn die zeer vroeg na het intreden van de dood zichtbaar zijn.
Op grond van deze uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de dood in ieder geval moet zijn ingetreden tussen 9.45 uur en 11.30 uur. De rechtbank heeft dan rekening gehouden met de variabelen ofwel vanaf het moment dat de verpleegkundigen de lijkstijfheid vaststellen (ongeveer 11.45 uur), ofwel vanaf het moment dat de kinderarts dat doet (tussen 12.11 en 12.19 uur) als ook met de variabele dat de hier aangetroffen mate van lijkstijfheid kan zijn ingetreden tussen 45 minuten en 2 uur na de dood.
5.2.3 Op welk tijdstip is het letsel toegebracht?
- De patholoog Maes heeft in haar rapporten, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting, uitgelegd dat op basis van haar onderzoek het letsel maximaal vier tot zes uur voor het intreden van de dood kan zijn toegebracht aan [slachtoffer]. Na vier of zes uur worden in het lichaam ontstekingscellen aangetroffen in de wond. Deze ontstekingscellen zijn niet aangetroffen. Het verschil tussen vier of zes uur heeft te maken met de verschillende stromingen in de wetenschap op dit punt. In de ene theorie is dat dit na vier uur het geval, de andere theorie zegt na zes uur.
- Ter terechtzitting is (kinder)chirurg en trauma-arts Madern gehoord. Hij heeft verklaard dat het lastig is om precies aan te geven hoeveel tijd er heeft gezeten tussen het toebrengen van het letsel en het intreden van de dood. Dit heeft te maken met het feit dat het hier vermoedelijk niet om een gezond kind ging, maar om een veelvuldig mishandeld kind. Het is hierdoor mogelijk dat het kind in de laatste weken voor zijn dood al een hoeveelheid bloed had verloren en was uitgedroogd door braken en diaree. Daarnaast is niet bekend of de beide fatale letsels vrijwel tegelijk zijn toegebracht ofwel enige tijd na elkaar. In het eerste geval treedt verbloeding sneller op dan in het tweede. Madern stelt verder dat de aard van het letsel meebrengt dat er langere tijd nodig is voor verbloeding. Dit is geen letsel waarbij het slachtoffer in een half uur doodbloedt. Bij de verwonding zijn kleinere adertjes beschadigd die langzaam bloeden en ook af en toe even stoppen met bloeden. Wanneer Madern als uitgangspunt neemt een reeds verzwakt kind bij wie de beide fatale letsels kort na elkaar zijn toegebracht, acht hij het waarschijnlijk dat het letsel vier tot zes uur voor het overlijden is toegebracht. Bij een gezond kind zou de verbloeding langer kunnen duren. Op de vraag of het letsel ook een uur voor het overlijden kan zijn toegebracht, antwoordt Madern dat hij nooit iets kan uitsluiten, maar dat hij het hoogst onwaarschijnlijk vindt. Ook twee à drie uur voor het overlijden acht Madern veel minder waarschijnlijk.
Op grond van deze deskundigenoordelen komt de rechtbank tot de conclusie dat het letsel zeer waarschijnlijk is toegebracht vier tot zes uur voor het intreden van de dood. Aangezien de rechtbank niet kan uitsluiten op basis van de verklaring van Madern dat het letsel wat korter dan de vier tot zes uur voor het intreden van de dood is toegebracht, bouwt de rechtbank een marge in en houdt rekening met een mogelijke periode van twee tot zes uur. De mogelijkheid dat het letsel minder dan twee uur voor het intreden van de dood is toegebracht, acht de rechtbank, gelet op de verklaring van Madern – anders dan de officier van justitie – zo onaannemelijk dat die terzijde kan worden geschoven.
Het voorgaande, in combinatie met de hiervoor getrokken conclusie over het tijdstip van intreden van de dood, brengt de rechtbank tot de eindconclusie dat het letsel moet zijn toegebracht op 17 december tussen in ieder geval 3.45 uur en 9.30 uur.
De rechtbank acht het echter het meest waarschijnlijk dat het letsel is toegebracht tussen 4.45 en 6.45 uur. Immers de rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de door de verplegers van de ambulance geconstateerde lijkstijfheid, dus de rechtbank neemt als tijdstip van het constateren van de lijkstijfheid 11.45 uur. Verder gaat de rechtbank uit van een gemiddelde postmortale periode tot aan het constateren van de lijkstijfheid van één uur. Botter heeft aangegeven dat het mogelijk iets korter kan zijn nu de kaak ten tijde van het inbrengen van de beademingsbuis nog niet was verstijfd, maar daar staat tegenover dat hij niet uitsluit dat reanimatiehandelingen door de ouders, zoals mond op mond beademing die lijkstijfheid van de kaak mogelijk hebben vertraagd.
Echter zelfs als de rechtbank uit zou gaan van de andere door de rechtbank minder waarschijnlijk, maar niet uitgesloten opties, staat voort de rechtbank vast dat het letsel in ieder geval moet zijn toegebracht vóór 9.30 uur.
5.2.4 Wie is voor de dood aansprakelijk en kunnen de onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair tenlastegelegde feiten bewezenverklaard worden?
De conclusies onder 5.2.2 en 5.2.3 leiden tot het oordeel dat zowel [verdachte 1] als [verdachte 2], die beiden hebben verklaard dat zij in de nacht van 16 op 17 december in de woning waren, ten tijde van het toebrengen van het fatale letsel in de woning aanwezig moeten zijn geweest en dat het letsel niet kan zijn toegebracht toen [verdachte 2] tussen 9.55 uur en 10.25 uur boodschappen ging doen.
De rechtbank deelt dus niet de conclusie van de officier van justitie die stelt dat het letsel moet zijn toegebracht na 10.15 uur toen [verdachte 2] boodschappen deed, welke conclusie hij baseert op de verklaring van Madern dat het letsel in dat laatste uur voor het intreden van de dood kan zijn toegebracht.
De rechtbank overweegt daartoe in aanvulling op het voorgaande nog het volgende. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank afleiden dat het letsel nog niet was toegebracht toen [verdachte 2] de woning verliet. De enkele omstandigheid dat [verdachte 1] verklaart dat [slachtoffer] toen nog in de box heeft gestaan om televisie te kijken, acht de rechtbank onvoldoende. Nog daargelaten dat beide verdachten zo wisselend en inconsistent verklaren dat de rechtbank hun verklaringen geen van beide betrouwbaar acht, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van Madern op dit punt helder en overtuigend is. Madern acht de kans dat het letsel is toegebracht in het laatste uur voor de dood immers hoogst onwaarschijnlijk. Hij schat de tijd die nodig is om te verbloeden op (minimaal) 4 tot 6 uur. De verklaring van de onbetrouwbaar geoordeelde [verdachte 1] is op dit punt dan ook in strijd met de (deskundige) opvatting van Madern. De omstandigheid dat de deskundige Bilo ter terechtzitting heeft gezegd dat het letsel kan zijn toegebracht binnen de marge van een half uur tot 4 à 6 uur, maakt dit niet anders. De deskundigen Maes, Bilo en Botter hebben immers steeds aangegeven dat dit onderwerp niet tot hun deskundigheid behoorde en geopperd die vraag voor te leggen aan een trauma-arts/kinderchirurg, waarna de rechtbank Madern als deskundige heeft gehoord.
De rechtbank is ervan overtuigd dat [slachtoffer] structureel werd mishandeld en dat hij is komen te overlijden als gevolg van aan hem toegebracht buikletsel. Dit letsel moet zijn ontstaan door zeer heftig en botsend geweld, bijvoorbeeld schoppen of stompen.
De rechtbank is er ook van overtuigd dat dit letsel moet zijn toegebracht terwijl beide verdachten in de woning aanwezig waren. Gelet op de omstandigheid dat er volgens de verdachten die nacht en ochtend geen bezoek is geweest en de deuren op slot zaten, terwijl er ook geen braaksporen zijn aangetroffen en de verdachten niet verklaren dat zij iets of iemand hebben gehoord, acht de rechtbank de mogelijkheid dat een ander dan deze twee verdachten het letsel heeft toegebracht niet aannemelijk.
Wat zich die nacht of vroege ochtend in de woning heeft afgespeeld en door welke handelingen van welke verdachten [slachtoffer] is overleden kan de rechtbank niet vaststellen.
Verdachten hebben daarover niet verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verdachten over alle overige aspecten van deze zaak inconsistent en tegenstrijdig hebben verklaard. Dat levert echter geen bewijs op voor de vaststelling van daderschap: de rechtbank kan niet reconstrueren of een van hen of zij beiden het fatale letsel aan [slachtoffer] hebben toegebracht. Het is evenmin vast te stellen wie van de twee verdachten [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan zijn dood heeft mishandeld en of de ander daarvan wist.
Er is wel een aantal, ook door de raadsman of officier van justitie genoemde, opvallende zaken, zoals de leugen over het raadplegen van de dokter, de leugen dat [slachtoffer] om 10.15 uur nog in de box stond, de afspraak die de verdachten maakten in het ziekenhuis kort na het overlijden van [slachtoffer] over het spreken van de waarheid en het feit dat diverse getuigen verklaren dat [slachtoffer] blauwe plekken had. Maar al deze omstandigheden zijn niet redengevend voor de betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer].
Het is goed mogelijk dat verdachten allebei [slachtoffer] mishandelden in de periode voorafgaand aan zijn dood en dat zij ook samen het fatale letsel hebben toegebracht, dan wel dat één van hen het deed en de ander dat wel wist. De rechtbank kan echter niet op grond van wettige bewijsmiddelen uitsluiten dat slechts één van de twee verdachten [slachtoffer] mishandelde zonder dat de ander dat wist en dat die ander sliep op het moment van het toebrengen van het fatale letsel. Madern heeft immers ter terechtzitting aangegeven dat het niet onwaarschijnlijk is dat een kind dat veelvuldig wordt mishandeld niet meer huilt en gilt bij een mishandeling, maar zich juist terugtrekt. Bovendien stellen de verdachten dat de deur naar boven en de deur van de slaapkamer van [slachtoffer] dicht waren en dat in dat geval in de woonkamer niet zoveel geluid doordringt. De rechtbank heeft in het dossier niets aangetroffen dat dit gegeven tegenspreekt. Ook de buren hebben die nacht geen geluiden gehoord.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachten allebei moeten worden vrijgesproken van moord, doodslag en zware mishandeling de dood tengevolge hebbend. De rechtbank realiseert zich dat dit vonnis in de samenleving in het algemeen en bij de nabestaanden van [slachtoffer] in het bijzonder, verontwaardiging en onbegrip kan oproepen. De vraag wie verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] wordt immers niet beantwoord en de dader of daders niet bestraft. Ook de rechtbank vindt dat een onbevredigende uitkomst. De gewelddadige dood van een klein kind is een afschuwelijk feit dat vraagt om opheldering. De aanleiding en motieven van de stelselmatige mishandelingen die tot die dood hebben geleid zijn echter niet duidelijk geworden. Wie van de twee het fatale letsel heeft toegebracht blijft onbekend. Voor iedereen die bij deze zaak betrokken is, vormt dat een slecht te verteren uitkomst, temeer omdat het moeilijk te geloven is dat deze verdachten de ware toedracht niet zouden kennen.
De rechtbank heeft uitgelegd waarom een andere uitspraak dan deze vrijspraken niet mogelijk was. Zij voegt daaraan nog toe dat een veroordeling van beide verdachten, die als enigen op het tijdstip van het toebrengen van het fatale letsel bij [slachtoffer] waren, om zo de werkelijke dader te straffen, als risico met zich meebrengt dat een onschuldig persoon wordt veroordeeld. Dat risico is een grens die niet overschreden mag worden.
5.2.5. Kan het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde feit (medeplichtigheid aan dood) bewezen worden?
Omdat niet is vast te stellen dat, zoals meest subsidiair is tenlastegelegd, [verdachte 1] [slachtoffer] heeft gedood of zodanig heeft mishandeld dat [slachtoffer] daaraan is overleden, kan evenmin bewezen worden verklaard dat [verdachte 2] tot of bij het plegen van een dergelijk misdrijf medeplichtig is geweest. De rechtbank zal haar daarom ook van het meest subsidiair tenlastegelegde feit vrijspreken. De overige door verdachtes raadsman ten aanzien van dit feit gevoerde bewijs- en kwalificatieverweren hoeven daarom niet meer besproken te worden.
5.2.6 Kan het onder 2 tenlastegelegde feit bewezenverklaard worden?
Voor de rechtbank staat wel vast dat [verdachte 2] bij [slachtoffer] in de maanden voor zijn overlijden uiterlijk letsel heeft moeten zien. Zij acht de verklaring van [verdachte 2] dat zij niet al het letsel heeft waargenomen ongeloofwaardig. Zoals gezegd is echter niet vast te stellen wie [slachtoffer] stelselmatig heeft of hebben mishandeld en evenmin wie de fatale letsels heeft of hebben toegebracht. Nu niet bewezenverklaard kan worden dat [verdachte 1] daarvoor verantwoordelijk was, kan evenmin bewezenverklaard worden dat verdachte daaraan heeft meegeholpen of dat heeft toegelaten of dat zij, terwijl zij wíst dat [verdachte 1] [slachtoffer] (al eerder) had mishandeld, hem bij die [verdachte 1] heeft achtergelaten.
De officier van justitie heeft mede tenlastegelegd dat [verdachte 2] opzettelijk [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten door hem, op een moment dat zij redelijkerwijs kon vermoeden dat [slachtoffer] in een (zeer) zorgelijke en/of slechte lichamelijke toestand verkeerde en/althans ernstig ziek was, hem aan zijn lot heeft overgelaten en/of geen tijdige medische hulp heeft gevraagd. Nu niet is vast te stellen dat [verdachte 2] weet had van de mishandelingen en de ernst daarvan, kan evenmin bewezen worden dat zij een vermoeden kon hebben van de ernst van [slachtoffer]’s fysieke toestand. Verdachten hebben beiden verklaard dat [verdachte 2] aan [verdachte 1] heeft gevraagd een dokter te bellen. [verdachte 1] heeft dat niet gedaan. Hij heeft tegen [verdachte 2] gelogen toen hij haar vertelde dat de dokter had gezegd dat [slachtoffer] waarschijnlijk buikgriep had. Die combinatie van niet kunnen onderkennen van de ernst van [slachtoffer]’s situatie en het (misplaatste) geloof in het advies van de dokter, brengt de rechtbank tot het oordeel dat ook dit onderdeel van het tenlastelegde niet bewezenverklaard kan worden.
De rechtbank zal [verdachte 2] gelet op het voorgaande ook van feit 2 vrijspreken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte 2] in feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair en in feit 2 is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De officier van justitie heeft geen beslissing van de rechtbank gevraagd met betrekking tot de goederen die in beslag zijn genomen. De rechtbank beslist daarover ambtshalve als volgt:
- bewaard ten behoeve van de rechthebbende wordt het goed onder nummer 53;
- teruggegeven aan [verdachte 1] worden de goederen onder de nummers 45a, 45b, 45c en 50;
- teruggegeven aan [verdachte 2] worden de overige goederen.
vrijspraak
- verklaart niet bewezen wat aan [verdachte 2] in feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair en in feit 2 is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van [verdachte 2] met ingang van heden en gelast dat [verdachte 2] onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld (het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis is afzonderlijk geminuteerd);
beslag
- bewaart ten behoeve van de rechthebbende het goed onder nummer 53;
- gelast de teruggave aan [verdachte 1] van de goederen onder de nummers 45a, 45b, 45c en 50;
- gelast de teruggave aan [verdachte 2] van de overige goederen.
Aldus gewezen door mr. K.J.C. Geeve, voorzitter, mr. M.E. van Wees en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van J. Last, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 november 2008.