ECLI:NL:RBALM:2008:BG5096

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
10 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93143 HA ZA 08-391
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging effectenleaseovereenkomst door echtgenote op grond van toestemming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo werd behandeld, hebben echtgenoten X en Van der Y een geschil met Dexia Bank Nederland N.V. over een effectenleaseovereenkomst, genaamd Profit Effect met Vooruitbetaling, die op 13 december 1999 werd afgesloten. Van der Y stelt dat zij niet op de hoogte was van deze overeenkomst en dat haar toestemming voor het aangaan ervan ontbrak. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 21 mei 2008 al enkele overwegingen van de kantonrechter overgenomen en de comparitie van partijen op 18 juni 2008 gehouden. Tijdens deze comparitie is de kwestie van de toestemming van Van der Y aan de orde gekomen, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat X en Van der Y op het moment van het sluiten van de leaseovereenkomst gehuwd waren en dat de schriftelijke toestemming van Van der Y vereist was.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of Van der Y tijdig een beroep heeft gedaan op het ontbreken van haar toestemming. Het is vastgesteld dat Van der Y pas op 30 maart 2005, meer dan drie jaar na het sluiten van de overeenkomst, een beroep deed op de nietigheid van de overeenkomst. Van der Y heeft aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het om een verzekering ging en pas in 2002 van het bestaan van de effectenleaseovereenkomst op de hoogte was geraakt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat Dexia niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Van der Y eerder op de hoogte was van de overeenkomst.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de effectenleaseovereenkomst door Van der Y buitengerechtelijk is vernietigd en heeft Dexia veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.219,03 aan X en Van der Y, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de vordering van Dexia in reconventie is afgewezen. Dit vonnis is op 10 september 2008 uitgesproken door mr. J.H. van der Veer in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 93143 HA ZA 08-391
datum vonnis: 10 september 2008 (vdv)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
X
en
X-Van der Y,
echtelieden,
beiden wonende te Enschede,
eisers in conventie, gedaagden in reconventie,
verder te noemen X,
advocaat: mr. E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
verder te noemen Dexia,
advocaat: mr. J. Sleeswijk Visser.
Procesverloop
De bij tussenvonnis van 21 mei 2008 bevolen comparitie is op 18 juni 2008 gehouden, het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Nadien heeft Dexia een akte overlegging producties en X c.s. een contra-akte en akte vermindering van eis genomen, waarna partijen wederom vonnis hebben verzocht.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In conventie en reconventie
1. De rechtbank gaat voort op het tussenvonnis van 21 mei 2008, waarin werd overgenomen hetgeen de kantonrechter in deze zaak in zijn vonnis van 1 april 2008 reeds had overwogen.
2. Mede gezien het verhandelde ter comparitie blijft thans te bezien de zijdens Van der Y ingeroepen nietigheid op grond van het ontbreken van haar toestemming als echtgenote van X tot het aangaan van de ten processe bedoelde effectenleaseovereenkomst.
3. Gezien het door X als productie 10 overgelegde uittreksel huwelijksregister van de gemeente Hengelo (O) en onvoldoende verdere betwisting zijdens Dexia, acht de rechtbank vaststaand dat X en Van der Y sedert 18 januari 1991 zijn gehuwd (gebleven) en mitsdien op het moment van het sluiten van de leaseovereenkomst met Dexia op 2 december 1999 de (schriftelijke) toestemming van Van der Y daartoe vereist was.
4. Tussen partijen staat vast dat Van der Y niet binnen drie jaren nadien (artikel 3:52 BW) een beroep op het ontbreken harer toestemming tot het aangaan van de effectenleaseovereenkomst door X heeft gedaan, maar zulks door haar eerst per brief van 30 maart 2005 heeft gedaan.
5. Volgens Van der Y is haar van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst in 1999 niets bekend geworden, daar zij in de veronderstelling verkeerde dat er sprake was van een soort verzekering, die “erbij hoorde”, op het moment dat X alstoen via Defam een autofinanciering afsloot.
6. Volgens Van der Y is eerst uit de brief van Dexia van 4 december 2002 (productie 3 dagvaarding) aan haar van het bestaan (en de aard) van de effectenleaseovereenkomst Profit Effect met Vooruitbetaling gebleken, is mitsdien (eerst) op dat moment het beroep op het ontbreken harer toestemming aan X tot het aangaan ervan aan haar ten dienste komen te staan en dat beroep middels haar brief van 30 maart 2005 derhalve tijdig gedaan.
7. Dexia stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid van het beroep van Van der Y verjaard is, nu zij vanaf het sluiten van de effectenleaseovereenkomst daarvan op de hoogte is of moet zijn geweest.
Daarbij beroept Dexia zich erop dat beslissingen tot het aangaan van effectenlease-overeenkomst(en) binnen de Nederlandse gezinsverhoudingen reeds op dat moment besproken (en besloten) plegen te worden en beroept zich daarnaast op uitspraken van de kantonrechter te Middelburg en ‘s Hertogenbosch (punt 39 en 40 CvA).
De beoordeling
8. Voor de beoordeling van het moment waarop Van der Y kennis gekregen heeft van het afsluiten althans het bestaan van de door X met Dexia aangegane effectenlease-overeenkomst Profit Effect met Vooruitbetaling acht de rechtbank allereerst van belang, dat op 13 december 1999 X een autofinanciering dacht af te sluiten en –bij nader inzien- de Profit Effect, als “bijproduct”, door Van der Zee/Defam heeft “meegenomen”, waarvan X zelf zegt niets begrepen te hebben toen hij dat (ook) ondertekende en Van der Y dacht dat het om een soort verzekering ging.
Onder die omstandigheden is de door Dexia gestelde gezinsdiscussie in 1999 omtrent het al of niet aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst als beleggingsproduct niet zonder meer aan te nemen en heeft door het vooruitbetalingskarakter ervan ook niet kort nadien door debiteringen van bijvoorbeeld een “en/of-rekening” aan Van der Y kunnen blijken, zodat zulks anderszins door Dexia zal moeten worden bewezen althans minimaal aannemelijk worden gemaakt om een beroep op verjaring in dit kader te kunnen honoreren.
9. Dienaangaande constateert de rechtbank dat Dexia geen nadere feiten stelt terwijl de door Dexia bij akte na comparitie overgelegde, destijds aan X gezonden jaaroverzichten alle van na december 2002 dateren, zomede Dexia geen op dit punt specifiek gericht getuigen-bewijs, als bijvoorbeeld het horen van de destijds opgetreden tussenpersoon, aanbiedt.
Slotsom
10. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om Dexia nog ambtshalve met enig bewijs dienaangaande te belasten en acht de conventionele vordering, als verminderd bij de laatste akte tot € 3.219,03 in hoofdsom, als na te melden toewijsbaar.
Gezien de wijzigingen, vermeerdering en verminderingen van eis door X in de loop van de procedure, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren.
In reconventie zal de vordering van Dexia worden afgewezen en Dexia in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank rechtdoende:
A. In conventie:
I. Verklaart dat de tussen X en Dexia effectenleaseovereenkomst Profit Effect met Vooruitbetaling met nummer 56002528 van 13 december 1999 door Van der Y middels haar brief van 30 maart 2005 buitengerechtelijk is vernietigd.
II. Veroordeelt Dexia om aan X c.s. te voldoen een bedrag van € 3.219,03 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vanaf 15 mei 2005 tot aan de dag der voldoening.
III. Compenseert de proceskosten, des dat iedere partij de hare drage.
IV. Verklaart de hiervoor onder II. gedane betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
B. In reconventie
VI. Wijst af de vordering van Dexia.
VII. Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van X c.s. gevallen tot op deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en € 576,-- aan salaris voor de advocaat op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit gerecht.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer en op 10 september 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.