RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 99972 / KG ZA 09-42
datum vonnis: 25 februari 2009 (z)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[EISER],
wonende te Hengelo (O.),
eiser,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen te Hengelo (O.),
de stichting
[GEDAAGDE],
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. R. de Vries te Amsterdam.
Eiser heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 10 februari 2009. Ter zitting zijn verschenen: eiser vergezeld door mr. Swennen en de heer […], werkzaam bij gedaagde, vergezeld door mr. De Vries. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- Bij vonnis van de rechtbank Almelo, sector Kanton, locatie Enschede, van 3 mei 2001 is eiser veroordeeld om er zorg voor te dragen dat hij zijn naam niet meer met de beschermde titel architect/architectuur of woordsamenstellingen daarvan gebruikt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van f. 1.000,00 voor iedere dag dat eiser hiermee in gebreke blijft tot een maximum van f. 100.000,00;
- het vonnis van 3 mei 2001 is op 12 juni 2002 door de rechtbank Almelo, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, bekrachtigd en op 2 juli 2002 aan eiser betekend;
- gedaagde heeft op 28 januari 2009 een exploot doen uitbrengen waarbij de vonnissen opnieuw zijn betekend en waarbij eiser is gesommeerd om binnen twee dagen na betekening een bedrag van € 22.689,01 (eertijds f. 50.000,--) te vermeerderen met kosten te voldoen.
2. Eiser vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, gedaagde:
- primair te verbieden om executiemaatregelen te nemen om tot verhaal van het volgens haar verbeurde bedrag van € 20.000,00 aan dwangsommen te komen, of van enig ander bedrag aan dwangsommen dat zou zijn verbeurd als gevolg van het vermeende gebruik van de beschermde titel architect/architectuur of woordsamenstellingen daarvan, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag en iedere gebeurtenis dat gedaagde na betekening van het in deze te wijzen vonnis alsnog executiemaatregelen hiertoe neemt en/of handhaaft;
- subsidiair om het bedrag waarvoor gedaagde verhaal mag zoeken te beperken tot een door de voorzieningenrechter vast te stellen maximum (lager dan € 20.000,00), en gedaagde te verbieden om executiemaatregelen te nemen om tot verhaal van een hoger bedrag te komen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag en voor iedere gebeurtenis dat gedaagde na verloop van twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis alsnog executiemaatregelen neemt, en/of handhaaft in afwijking van dit verbod;
- meer subsidiair zodanig voorzieningen te treffen met betrekking tot de bedoelde executie al de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
- tot slot vordert eiser om gedaagde te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
De standpunten van partijen
Eiser stelt het navolgende:
3.1 Na de uitspraken van 2001 en 2002 heeft eiser alles geprobeerd om aan de opgelegde verplichtingen te voldoen. De afgelopen jaren heeft hij maar twee “fouten” gemaakt. Ten eerste is bij de omzetting van de vennootschap onder firma naar de besloten vennootschap bij de Kamer van Koophandel in de bedrijfsomschrijving ten onrechte het woord architectuur opgenomen. Eiser is hiervoor weliswaar formeel verantwoordelijk, maar de inschrijving is destijds door derden verzorgd en het uittreksel is ongezien in een la gestopt. Verder heeft eiser nagelaten om op bouwtekeningen onder het kopje “Copyright ” het woord architect weg te halen. Het gaat echter om zeer kleine letters en de betreffende vermeldingen zijn door eiser niet gezien.
3.2 Het gebod/verbod heeft betrekking op twee onderwerpen namelijk enerzijds de vermelding van het woord “architectuur” in de naamsvermelding van de vof waarin eiser vennoot was en anderzijds het niet voeren van de beschermde titel architect/architectuur of woordsamenstellingen daarvan. Eiser heeft echter niet alles in de hand. Het komt wel eens voor dat hij door een aannemer als architect op een bouwbord wordt vermeld. Zodra dat echter door eiser wordt geconstateerd, wordt de vermelding direct door eiser dan wel zijn medewerkers afgeplakt. Overigens betreffen de door gedaagde overgelegde foto’s, foto’s van bouwwerken welke al meer dan zes maanden geleden zijn opgeleverd. Omdat gedaagde niet duidelijk heeft gemaakt wanneer de vermeende overtreding zou hebben plaatsgevonden, beroept eiser zich op verjaring. Op grond van artikel 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verjaart een dwangsom immers door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is.
Dat thans bij een zoekopdracht op “Google” allerlei vermeldingen volgen waarbij door derden de naam van eiser in samenhang met het woord “architect” of “architectuur” wordt gebruikt, valt eiser niet aan te rekenen. Het is eiser immers slechts verboden om zelf de titel architect te voeren of zich voor te doen als architect of als architectenbureau. Dat derden de naam van eiser in samenhang met het woord “architect” of “architectuur” vermelden heeft eiser niet in de hand. Het is een soort olievlek waar hij niets aan kan doen. Wel heeft eiser bij de Kamer van Koophandel een blokkade aan laten brengen, zodat webgidsen in ieder geval uit die bron geen onjuiste informatie meer krijgen. Van eiser kan echter niet worden verwacht dat hij dagelijks het internet afstruint op zoek naar door derden gedane onterechte vermeldingen, die ook nog eens niet door eiser kunnen worden gewijzigd.
3.3 Gedurende de afgelopen zesenhalf jaar heeft eiser niets van gedaagde vernomen. Het is niet redelijk om dan zonder voorafgaande waarschuwing of sommatie dwangsommen te innen, waarvan de hoogte ook nog eens willekeurig is. Gedaagde heeft immers gesteld al langere tijd klachten te hebben ontvangen, terwijl in de afgelopen jaren geen contact met eiser of zijn advocaat is opgenomen. Dat gedaagde in april 2004 een brief aan eiser heeft gestuurd, wordt door eiser betwist althans dat kan hij zich niet herinneren. Daar komt bij dat gedaagde ten tijde van het hoger beroep in 2002 uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij gebonden is aan de Algemene Wet Bestuursrecht en dat zij bij het innen van de dwangsommen zorgvuldig te werk zal gaan.
4. Gedaagde stelt het volgende.
4.1 Op grond van het vonnis van 12 juni 2002 is eiser zelf verantwoordelijk voor zijn naamsvermelding op borden bij bouwplaatsen, ook al is zijn naam door derden geplaatst. Van eiser mag worden verwacht dat hij alles in het werk stelt om te voorkomen dat van een onjuiste naamsaanduiding sprake is. Het bewijs dat onjuiste bouwborden door eiser worden afgeplakt ontbreekt. Eiser heeft weliswaar gesteld dat de wet hem niet verplicht ervoor te zorgen dat derden niet de woorden architect of architectuur aan zijn naam verbinden, maar volgens gedaagde vloeit een dergelijke zorgplicht wel voort uit de wet. Voor zover dit niet uit de wet zou voortvloeien, dan is dit in ieder geval expliciet bepaald in de uitspraak van de rechtbank van 12 juni 2002. De rechtbank heeft destijds ook geoordeeld dat geen reden werd gezien om het verbeuren van de dwangsommen te koppelen aan het niet binnen veertien dagen na aangetekend schrijven doen verwijderen van een aanduiding. De verantwoordelijkheid met betrekking tot de naleving zou dan immers weer volledig op gedaagde komen te rusten en eiser zou dan iedere overtreding pas weer ongedaan hoeven te maken nadat gedaagde hem daar op zou wijzen.
4.2 Het is niet juist dat het gebod/verbod slechts betrekking zou hebben op twee onderwerpen. Op grond van het vonnis van 3 mei 2001 dient eiser er zorg voor te dragen dat zijn naam niet meer met de beschermde titel architect/architectuur of woordsamenstellingen daarvan wordt gebruikt. Dit is veel breder dan zoals het door eiser wordt gesteld, omdat eiser zelf zorg dient te dragen voor het verwijderen en verwijderd houden van onjuiste naamsaanduidingen op welke plaats dan ook. Daar vallen ook de aanduidingen op het internet onder. In 2004 heeft gedaagde moeten constateren dat door eiser en derden nog steeds het woord architect/architectuur, dan wel woordsamenstellingen daarvan, gebruikt in combinatie met de naam van eiser. Bij brief van 21 april 2004 is eiser hiervan uitdrukkelijk op de hoogte gesteld. Dat eiser de betreffende brief niet zou hebben ontvangen, komt gedaagde vreemd voor. Eiser heeft namelijk een dag na ontvangst van de brief telefonisch gereageerd en hij heeft daarbij verzocht de in de brief genoemde publicatie aan hem toe te sturen, hetgeen dezelfde dag is gedaan. Vervolgens heeft gedaagde in 2008 wederom geconstateerd dat eiser, ondanks de eerdere procedures en de waarschuwing in 2004, zich op bouwborden, in het Handelsregister en op internet als architect presenteert/heeft gepresenteerd of laat vermelden.
4.3 Eiser heeft geen dwangsom verbeurd die langer dan zes maanden terug gaat, maar daar maakt gedaagde ook geen aanspraak op. Van verjaring is echter geen sprake zolang het overtreden van het gebod/verbod voortduurt en daarvan is ook de afgelopen zes maanden sprake geweest.
4.4 Gedaagde had de bevoegdheid om de maximaal opgelegde dwangsom te incasseren, maar uit coulance heeft zij de deurwaarder verzocht slechts de helft daarvan te incasseren. Dat was geen willekeur, maar doordacht. Mede gelet op de geschiedenis van eiser, het zich voortdurend verschuilen achter anderen, en het risico op precedentwerking wenst gedaagde niet met een hernieuwde waarschuwing te volstaan. Daarnaast wil gedaagde een stok achter de deur houden. Van de andere kant komt gedaagde eiser tegemoet door slechts de helft te innen. De andere helft zal worden geïncasseerd indien de overtredingen blijven voortbestaan of indien zich nieuwe overtredingen voordoen.
4.5 Gedaagde werpt de vraag op of zij als (semi-)bestuursorgaan gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze beginselen heeft zij wel hoog in het vaandel staan en gedaagde zorgt ervoor dat haar handelen de toets van de zorgvuldigheid kan doorstaan. De rechtbank heeft ook niet voor niets geoordeeld dat geen redenen werden gezien de dwangsommen te koppelen aan het niet binnen veertien dagen na aangetekend schrijven doen verwijderen van een aanduiding. Op grond daarvan is de zorgplicht met betrekking tot de naamsaanduidingen juist bij eiser komen te liggen en hem kan dus een verwijt gemaakt worden als nalatig wordt gehandeld.
De motivering van de beslissing.
5. Eiser is bij vonnis van de rechtbank Almelo, sector Kanton, locatie Enschede, van
3 mei 2001 onder meer veroordeeld om er zorg voor te dragen dat zijn naam niet meer met de beschermde titel architect/architectuur of woordsamenstellingen daarvan wordt gebruikt, op verbeurte van een dwangsom van (destijds) NLG 1.000,00 voor iedere dag dat eiser in gebreke blijft, tot een maximum van NLG 100.000,00. Dit vonnis is in hoger beroep op
12 juni 2002 bekrachtigd.
5.1 Op 21 april 2004 heeft gedaagde eiser ervan op de hoogte gesteld dat zich een aantal feiten heeft voorgedaan, te weten dat eiser als “architect [Eiser]” een architectenprijs heeft gewonnen en dat eiser in een plaatselijk carnavalsblad staat vermeld als: architectuur, bouwaanvraag, coördinatie Buro [Eiser]. Door gedaagde wordt echter slechts gemeld dat zij er kennis van heeft genomen, zodat eiser weet dat hij nog steeds in de gaten wordt gehouden. Verder heeft gedaagde in de brief van 21 april 2004 onder andere meegedeeld dat eiser bang was dat gedaagde rauwelijks tot inning van dwangsommen zou overgaan, waarop gedaagde heeft benadrukt dat zij altijd zorgvuldig te werk gaat. Indien gedaagde echter opnieuw met dit soort feiten wordt geconfronteerd zal zij, zo deelde zij mee, zeker overgaan tot het innen van de dwangsommen. Gedaagde heeft vervolgens gedurende een aantal jaren niets van zich laten horen totdat zij op 28 januari 2009, zonder voorafgaande kennisgeving, de vonnissen van 3 mei 2001 en 12 juni 2002 opnieuw aan eiser heeft laten betekenen en daarbij aanspraak heeft gemaakt op een bedrag van in totaal € 22.771,76.
5.2 Gedaagde stelt zichzelf de vraag of zij als (semi-)bestuursorgaan gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maar vermeldt daarbij tevens dat zij deze beginselen hoog in het vaandel heeft staan en dat zij ervoor zorgt dat haar handelen de toets van zorgvuldigheid kan doorstaan. Deze stelling lijkt af te wijken van het door gedaagde in de eerder gevoerde procedures gehanteerde stelling. In het vonnis van 12 juni 2002 staat immers in rechtsoverweging 11 onder c, als onderdeel van de stellingen van gedaagde: “SBA is een bestuursorgaan en daarmee gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat betekent dat zij, ook bij het innen van de dwangsommen, het zorgvuldigheidsbeginsel in acht moet nemen. Zij zal dit ook doen”. Op grond hiervan heeft de rechtbank destijds geen aanleiding gezien de gevorderde dwangsommen te koppelen aan het niet binnen veertien dagen na aangetekend schrijven doen verwijderen van een aanduiding (rechtsoverweging 13).
5.3 Gedaagde heeft eiser er met haar brief van 21 april 2004 op gewezen dat door haar overtredingen van de geboden/verboden zijn geconstateerd en dat als zij opnieuw met dit soort feiten wordt geconfronteerd, zij zeker zal overgaan tot inning van de dwangsommen. Vervolgens heeft eiser enkele jaren niets van gedaagde vernomen, totdat hij op
28 januari 2009 werd geconfronteerd met de hernieuwde betekening van de vonnissen waarbij tevens aanspraak wordt gemaakt op een aanzienlijke dwangsom. Door dit aanzienlijke tijdsverloop te laten plaatsvinden heeft gedaagde, terwijl zij ook nog eens heeft gesteld al langere tijd klachten te hebben ontvangen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gehandeld overeenkomstig de vereiste zorgvuldigheid. Hoewel het in eerste instantie op de weg van eiser ligt om zich te houden aan de opgelegde geboden/verboden dan wel er zorg voor te dragen dat de overtredingen niet door derden worden veroorzaakt, ligt hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook enige mate van verantwoordelijkheid bij gedaagde. Zij heeft er ook belang bij dat eiser zich houdt aan de opgelegde geboden/verboden dan wel dat de geconstateerde overtredingen snel ongedaan worden gemaakt. Na 21 april 2004 heeft gedaagde echter jaren niets van zich laten horen, terwijl zij thans heeft aangevoerd al langere tijd klachten te hebben ontvangen. Het had dan ook op de weg van gedaagde gelegen sneller actie te ondernemen. Het gedurende enkele jaren stilzitten door gedaagde, gevolgd door een aanspraak op dwangsommen die is gebaseerd op de laatste zes maanden, acht de voorzieningenrechter in strijd met de zorgvuldigheid. Dat gedaagde heeft gesteld dat zij meerdere soortgelijke zaken in de gaten moet houden en dat haar de tijd ontbreekt om telkens te controleren of eiser gevolg geeft aan het vonnis, doet daar niet aan af. Daar komt nog eens bij dat de hoogte van de gevorderde dwangsom door gedaagde op geen enkele wijze inzichtelijk is gemaakt en ook dat is in strijd met de zorgvuldigheid.
5.4 Verder overweegt de voorzieningenrechter dat een veroordeling tot betaling van een dwangsom een bijkomende veroordeling is, teneinde druk uit te oefenen op de schuldenaar, opdat deze de tegen hem uitgesproken hoofdveroordeling zal nakomen. Van een drukmiddel is echter geen sprake meer indien, ondanks meerdere klachten, pas na enkele jaren actie jegens de schuldenaar wordt genomen. Het middel schiet in een dergelijk geval haar doel voorbij, namelijk het op korte termijn beëindigen van de ongewenste situatie.
5.5 Eiser kan er geen beroep op doen dat onjuiste vermeldingen hem niet vallen aan te rekenen. Gelet op de inhoud van het vonnis van 12 juni 2002 moet eiser zich ervan bewust zijn dat het in eerste instantie op zijn weg ligt om geconstateerde overtredingen ongedaan te maken. Met betrekking tot onjuiste naamsaanduidingen op bouwborden wil de voorzieningenrechter aannemen dat eiser dit al doet, maar hij dient echter ook actiever te zijn met betrekking tot onjuiste vermeldingen op bijvoorbeeld het internet. Het belang en het risico van het verbeurd zijn van dwangsommen is immers te groot. Eén zoekopdracht levert al de nodige onjuiste aanduidingen op en ook na de hernieuwde betekening van de vonnissen op 28 januari 2009 zijn nog onjuiste aanduidingen aangetroffen. Eiser heeft, desgevraagd, verklaard niet éénmaal te hebben getracht een dergelijke internet-vermelding ongedaan gemaakt te krijgen. Ter zitting heeft eiser kenbaar gemaakt op korte termijn waar mogelijk maatregelen te zullen nemen om onjuiste vermeldingen gecorrigeerd te krijgen. De voorzieningenrechter rekent eiser de onjuiste vermelding bij de Kamer van Koophandel ernstig aan, al is een daarop betrekking hebbende dwangsom vermoedelijk reeds verjaard. Eiser was gewaarschuwd en heeft onvoldoende aandacht besteed aan het beëindigen van niet-toegestane vermeldingen. Anderzijds had van gedaagde mogen worden verwacht dat zij niet -na het aanzienlijke tijdsverloop dat zich had voorgedaan- zonder enigerlei vooraankondiging aanspraak zou maken op verbeurde dwangsommen.
5.6 Gedaagde had eerder over kunnen gaan tot incasso van de in haar ogen verbeurde dwangsommen. Zij heeft dat echter niet gedaan en de in haar ogen verbeurde dwangsommen laten oplopen, naar het zich laat aanzien zonder dat eiser zich daarvan bewust is geweest. Gelet op de voor dwangsommen geldende verjaringstermijn -op het verstrijken waarvan eiser zich heeft beroepen- kunnen slechts gedurende de afgelopen zes maanden dwangsommen zijn verbeurd. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen -daaronder uitdrukkelijk mede begrepen dat gedaagde stelt de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hoog in het vaandel te hebben en het mede op dat uitgangspunt gebaseerde vonnis waaruit de verplichtingen van eiser voortvloeien- is de voorzieningenrechter van oordeel dat moet worden aangenomen dat eiser slechts gedurende een periode van 14 dagen een dwangsom heeft verbeurd. Dit betekent dat eiser € 6.352,92 (f. 14.000,--) aan dwangsommen heeft verbeurd. De subsidiaire vordering van eiser zal worden toegewezen zoals hierna te vermelden. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog, dat de onderhavige beslissing er niet aan in de weg staat dat eiser in de toekomst verdere dwangsommen aan gedaagde kan verbeuren.
5.7 Omdat eiser heeft erkend dat sprake is van overtredingen van de opgelegde geboden/verboden zal de voorzieningenrechter eiser in de kosten van de onderhavige procedure veroordelen.
I. Beperkt het bedrag waarvoor gedaagde thans verhaal mag zoeken tot € 6.352,92.
II.. Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 816,00 aan salaris van de advocaat en € 262,-- aan verschotten.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.