ECLI:NL:RBALM:2009:BI4277

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
14 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
101972 / KG ZA 09-128
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Zweers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag in kort geding wegens betwisting van de deugdelijkheid van vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 14 mei 2009 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X, eiseres, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y, gedaagde. Eiseres heeft gevorderd tot opheffing van conservatoir derdenbeslag dat door gedaagde was gelegd op haar activa. Gedaagde, een factormaatschappij, had vorderingen op eiseres gekocht van een derde partij, Z, en had op basis daarvan beslag gelegd omdat eiseres niet tot betaling van de facturen was overgegaan. Eiseres betwistte de deugdelijkheid van de vorderingen van gedaagde en stelde dat zij zelf een tegenvordering op Z had, waardoor verrekening mogelijk was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vorderingen die ten grondslag lagen aan het beslag. Eiseres heeft aangetoond dat de betwiste facturen, waaronder factuur 632 en 769, niet rechtsgeldig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van gedaagde bleek, en dat de beslagen eiseres ernstig hinderden in haar bedrijfsvoering. De spoedeisendheid van de zaak werd erkend, en de voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres toegewezen.

Het vonnis concludeert met de opheffing van de beslagen en de veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijkheid van vorderingen in het kader van conservatoir beslag en de rechten van de beslagene.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 101972 / KG ZA 09-128
datum vonnis: 14 mei 2009 (gc)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
X,
gevestigd te Hengelo (O),
eiseres,
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Y,
gevestigd te Nijverdal,
gedaagde,
advocaat: mr. G.J. Schras te Spijkenisse.
Het procesverloop
Eiseres heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 7 mei 2009. Ter zitting zijn verschenen: de heer …, bestuurder van eiseres, vergezeld door mr. Van Knippenberg en de heer …, namens gedaagde, vergezeld door mr. Schras. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- Gedaagde is een factormaatschappij die op basis van debiteurenfinanciering haar klanten financiert;
- Gedaagde heeft van Z vorderingen op eiseres gekocht en geleverd gekregen;
- Omdat eiseres niet tot betaling van de facturen is overgegaan, heeft gedaagde op
9 april 2009 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof gevraagd om voor € 89.000,-- conservatoir derdenbeslag te leggen onder ……., ………..., …….. en …..;
- In beslagrequest is vermeld dat gedaagde voor € 79.554,98 van Z vorderingen op eiseres heeft gekocht. In een sommatie d.d. 17 maart 2009 is dit bedrag gespecificeerd. In deze opstelling is sprake van 35 facturen, waarvan de factuur met nummer 632 d.d.
27 november 2008 ad € 26.775,-- en de factuur met nummer 769 d.d. 10-02-2009 ad
€ 28.675,-- veruit de grootste zijn;
- De derdenbeslagen zijn -na verkregen verlof- op 9 en 10 april 2009 gelegd.
Op 23 april 2009 heeft gedaagde de bodemprocedure tegen eiseres (en twee andere partijen) ingeleid.
Standpunt eiseres
2. Eiseres vordert primair opheffing van de ten laste van haar onder ……., …..., ….. en ….. gelegde beslagen. Subsidiair vordert eiseres om gedaagde te bevelen tot opheffing van voormelde beslagen over te gaan binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom. Eiseres stelt daartoe dat de vorderingen ten bedrage van in totaal € 79.564,98, die gedaagde van Z gekocht en geleverd heeft gekregen, (grotendeels) door haar worden betwist.
2.1 Factuur 632 is volgens eiseres vals. De in die factuur genoemde zaken zijn nooit door eiseres bij Z besteld. Eiseres kende deze factuur aanvankelijk niet eens en eiseres signaleert dat deze factuur op dezelfde datum door Z is gecrediteerd.
Factuur 769 is direct na ontvangst door eiseres betwist. De factuur ziet op een huurvordering terwijl eiseres en Z nooit een huurovereenkomst hebben gesloten. Overigens wijkt het factuurbedrag, zoals op het overzicht van 17 maart 2009 is opgenomen, af van het feitelijk door Z gefactureerde bedrag. Het verschil wordt veroorzaakt door een creditfactuur van € 10.000,00 die op de oorspronkelijke vordering in mindering is gebracht. Van de door gedaagde in haar beslagrequest genoemde netto-vordering ad € 68.534,28 blijft na aftref van voornoemde twee facturen slechts € 3.084,28 over. Eiseres heeft echter een veel hogere vordering op Z en op grond van artikel 6:130 BW is eiseres bevoegd tot verrekening. Na die verrekening heeft eiseres juist een bedrag van gedaagde te vorderen in plaats van andersom.
2.2 De door gedaagde gelegde beslagen zijn ondeugdelijk hetgeen blijkt uit de bezwaren van eiseres tegen die vorderingen. Zelfs al zouden de vorderingen van Z correct zijn, dan heeft gedaagde een zodanig grote tegenvordering dat verrekening zonder meer mogelijk is. Eiseres wordt door de beslagen ernstig gehinderd in haar bedrijfsvoering. Haar relatie met haar belangrijkste klanten lijdt onder het voortduren van de beslaglegging. Daarmee heeft zij een spoedeisend belang.
Standpunt gedaagde
3. Gedaagde heeft verweer gevoerd en onder meer het volgende gesteld.
3.1 Gedaagde is een factormaatschappij. Zij koopt debiteurenvorderingen, betaalt daarvoor op voorhand en gaat af op de juistheid van hetgeen haar wordt verkocht. Gedaagde stelt met betrekking tot factuur 632 ten bedrage van € 26.775,00 dat zij de daarmee samenhangende creditfactuur niet heeft gekocht. De creditfactuur heeft exact hetzelfde bedrag en exact dezelfde datum als de debetfactuur. Eiseres was echter op de hoogte van de factorovereenkomst en dat aan gedaagde alleen de debetfactuur is verkocht. Eiseres wist althans behoorde dan ook te weten dat gedaagde werd gedupeerd. Met betrekking tot factuur 769, de huurvordering, stelt gedaagde dat het hier wel degelijk een terechte en opeisbare vordering betreft. Eiseres en Z zijn op een gegeven moment gaan samenwerken om te bezien welke financiële voordelen zij samen, in welke vorm dan ook, konden bewerkstelligen. In dat kader is eiseres -op verzoek van Z- bij Z in haar pand in Nijverdal getrokken. Terzake de huisvestingskosten zijn partijen overeengekomen dat deze gelijkelijk werden gedragen. Z diende de helft van de huisvestigingskosten van eiseres te dragen en eiseres diende de helft van de huisvestigingskosten van Z te dragen. Z heeft herhaaldelijk aangedrongen op betaling, maar daar heeft eiseres geen gevolg aan gegeven. Vervolgens heeft Z conform afspraak de huur bij factuur 769 in rekening gebracht, onder aftrek van de helft van de huisvestingskosten van eiseres. Dat is immers redelijk. Waarom zou Z bij een samenwerking wel de helft van de lasten van eiseres betalen maar andersom niet. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid brengt met zich mee dat de helft van de huurkosten van Z door eiseres dienen te worden gedragen.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4. De onderhavige zaak betreft een vordering tot opheffing van de in opdracht van gedaagde gelegde beslagen onder ……, …….., …….. en ……. Eiseres stelt door de beslagen ernstig in haar bedrijfsvoering te worden gehinderd en voorts dat de relatie met haar twee belangrijkste klanten lijdt onder het voortduren van de beslagen. Daar komt bij dat eiseres stelt dat zij weer dient te kunnen beschikken over liquiditeit en voorts dat de werkgelegenheid van haar werknemers in hoge mate afhankelijk is van die liquiditeit. Hiermee is de spoedeisendheid gegeven en kan worden toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
4.1 In het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2005 (NJ 2006, 148) heeft de
Hoge Raad onder andere bepaald dat volgens art. 705 lid 2 Rv. het beslag dient te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee, zo overwoog de Hoge Raad, dat het in de eerste plaats ligt op de weg van degene die opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Op grond van wat door partijen in de onderhavige procedure naar voren is gebracht, heeft eiseres dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
4.2 Gedaagde heeft op 9 april 2009 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof gekregen conservatoir derdenbeslag onder ….., …... en …….. te leggen. Gedaagde heeft op dat moment aangevoerd dat zij in hoofdsom per saldo € 68.534,28 van eiseres te vorderen had. Het grootste gedeelte van het door gedaagde in hoofdsom te vorderen bedrag is door eiseres gemotiveerd betwist. Met betrekking tot factuur met nummer 632 heeft eiseres gesteld -en dit is niet door gedaagde betwist- dat er naast de (debet)factuur sprake is van een creditfactuur van dezelfde datum en voor hetzelfde bedrag. Gedaagde stelt daarover dat zij uitgaat van de juistheid van de door haar gekochte vordering en slechts de debetfactuur te hebben gekocht. Als achteraf blijkt dat gedaagde een ondeugdelijke vordering van Z heeft gekocht, raakt dit eiseres niet. Dat is een kwestie tussen gedaagde en VKB B.V. De gegrondheid van factuur 632 volgt evenmin uit de geproduceerde stukken: gedaagde heeft een groot aantal facturen overgelegd, die vrijwel alle worden gevolgd door een specificatie of andersoortige onderbouwing. Factuur 632 is op die regel een uitzondering: bij deze factuur is niets overgelegd, hetgeen -mede tegen de achtergrond van de creditfactuur van dezelfde dag voor hetzelfde bedrag- opmerkelijk mag worden genoemd.
Met betrekking tot de factuur met nummer 769 overweegt de voorzieningenrechter dat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen Z en eiseres een huurovereenkomst is gesloten. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat of eiseres en, zo ja, hoeveel aan Z een bedrag aan huur verschuldigd is en of gedaagde in dat licht bezien een deugdelijke vordering van Z heeft gekocht.
Worden de betwiste vorderingen in mindering gebracht op de vorderingen die gedaagde aan het beslagreqest ten grondslag heeft gelegd, dan resteert voor gedaagde een gering bedrag. Dit brengt mee dat moet worden geoordeeld dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen van eiseres kunnen worden toegewezen. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking.
5. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de onderhavige procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Heft op de ten laste van eiseres gelegde beslagen onder…..., gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, onder ……., gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam en onder ……., gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht en ………. te Amsterdam.
II. Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiseres begroot op € 334,22 aan verschotten en € 527,00 aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.