ECLI:NL:RBALM:2009:BI7905

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/002007-04
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Koopmans
  • A. van Wees
  • D. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in vastgoedfraudezaak na onvoldoende bewijs van valsheid in geschrift

In de vastgoedfraudezaak heeft de Rechtbank Almelo op 10 juni 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van valse en vervalste geschriften. De verdachte was betrokken bij een reeks van frauduleuze activiteiten die zich uitstrekte van januari 1999 tot en met september 2000, waarbij hij samen met medeverdachten valse hypothecaire aanvragen en facturen indiende bij verschillende financiële instellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij op de hoogte was van de valsheid van de documenten die hij gebruikte. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de lange duur van de procedure en de vraag of de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de opstelling van de valse documenten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie verworpen en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak voor het openbaar ministerie om overtuigend bewijs te leveren voor de beschuldigingen die worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/002007-04
STRAFVONNIS
Uitspraak: 10 juni 2009
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1953],
wonende te [woonplaats], [adres],
terechtstaande terzake dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen
in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente(n) Utrecht
en/of Enschede en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of met een of
meer rechtspersonen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer valse en/of
vervalste geschriften,
als ware dat/die geschriften (telkens) echt en onvervalst,
te weten:
A. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer]
ten behoeve van [betrokkenen] -voorzien van nummer 228155-
d.d. 10 juli 1999 (zaaksdossier 1, blz. 261 t/m 266, nr. D-AH60-010)
en/of
B. een factuur van [betrokkene] te Delfzijl d.d. 14 februari 2000 op naam gesteld
van [betrokkene] te Veelerveen (zaaksdossier 1, blz. 314, nr. D-G14.01-002)
en/of
C. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer]
ten behoeve van [betrokkenen] d.d. 7 juni 2000 (zaaksdossier 1,
blz. 153 t/m 156, nr. II-S-2-446-002)
en/of
D. een accountantsverklaring d.d. 20 juni 2000 van [betrokkene] opgesteld ten behoeve van [betrokkene] (zaaksdossier 1, blz. 160,
nr. II-S-2-446-005),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het
daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn
medeverdachten
voornoemde aanvraagformulieren hypothecaire geldlening en/of factuur en/of
accountantsverklaring
aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht
ter verkrijging van een hypotheek en/of ter uitwinning van een bouwdepot
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat -zakelijk
omschreven-:
ad A. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die
[betrokkene] fl. 110.000,- per jaar bedroeg en/of dat er tevens een
huuropbrengst was van fl. 40.000,- per jaar
en/of
ad B. op die factuur vermeld stond dat aan die [betrokkene] volgens afspraak in
rekening werd gebracht een hoeveelheid stalen balken, dakisolatie,
profielplaten, bedrading, contactdozen en/of stopcontacten (voor een bedrag
van fl. 28.200,- inclusief BTW)
en/of
ad C. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die [betrokkene] fl. 150.000,- per jaar bedroeg
en/of
ad D. op die accountantsverklaring vermeld stond dat [betrokkene] jaarlijks
minimaal fl. 150.000,- bruto verdient;
(zaak Z01)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 1999 tot
en met september 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen
en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
voorhanden heeft gehad één of meer vals(e) of vervalst(e) geschriften als ware
die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te weten:
A. een formulier Aanvraag hypothecaire geldlening van [slachtoffer] - voorzien van het nummer 228155 -, op naam van [betrokkene] (proces-verbaal zaakdossier 01, bladzijde 261-266, nr. D-AH60-010),
waarop -zakelijk omschreven- valselijk stond vermeld dat het bruto inkomen van
die [betrokkene] fl. 110.000,- per jaar bedroeg en/of dat er tevens een
huuropbrengst was van fl. 40.000,-, en/of
B. een factuur van [betrokkene] te Delfzijl, gedateerd 14 februari 2000 en op naam
gesteld van [betrokkene] te Veelerveen (proces-verbaal zaakdossier 01, bladzijde
314, nr D-G14.01.002) waarop -zakelijk omschreven- valselijk stond vermeld dat
volgens afspraak aan die [betrokkene] in rekening werd gebracht een hoeveelheid
stalen balken, dakisloatie, profielplaten, bedrading, contactdozen en/of
stopcontacten voor een bedrag (inclusief B.T.W) van fl. 28.200,00, en/of
C. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer]
ten behoeve van [betrokkene] d.d. 7 juni 2000 (zaaksdossier 1,
blz. 153 t/m 156, nr. II-S-2-446-002) waarop -zakelijk omschreven- valselijk
stond vermeld dat het bruto inkomen van die [betrokkene] fl. 150.000,- per jaar
bedroeg, en/of
D. een accountantsverklaring d.d. 20 juni 2000 van [betrokkene] opgesteld ten behoeve van [betrokkene] (zaaksdossier 1, blz. 160,
nr. II-S-2-446-005) waarop -zakelijk omschreven- valselijk stond vermeld dat
[betrokkene] jaarlijks minimaal fl. 150.000,- bruto verdient,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik
als ware het/zij echt en onvervalst;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer verschillende tijdstippen
in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente Hengelo
(O) en/of de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of met één of
meer rechtspersonen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse en/of
vervalste geschriften,
als ware dat/die geschriften (telkens) echt en onvervalst,
te weten:
A. een werkgeversverklaring van [betrokkene] te
Emmen, d.d. 25 mei 1999, op naam van [betrokkene], inhoudende onder meer
(zakelijk weergegeven) dat die [betrokkene] per 2 januari 1999 in vaste dienst is
als opzichter bouw en sloop (zaaksdossier 2A, nr. D-AH118-001, blz. 108)
en/of
B. twee, althans een aanvraagformulier(en) hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene] voor het pand aan de
Schoolstraat 10 te Nieuw Beerta, (beide) d.d. 25 mei 1999 (zaaksdossier 2A,
nr. D-AH118-003, blz. 110 t/m 115 en/of nr. II-S-2-54-027 t/m 30, blz. 160 t/m
163),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het
daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn
medeverdachten
voornoemde werkgeversverklaring en/of aanvraagformulier(en) hypothecaire
geldlening
aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht
ter verkrijging van een hypotheek op het pand Schoolstraat 10 te Nieuw Beerta
en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat -zakelijk
omschreven-:
ad A. op voornoemde werkgeversverklaring vermeld stond dat [betrokkene] (de
hypotheekgever) per 2 januari 1999 in dienst was bij [betrokkene],
en/of
ad B. op voornoemd aanvraagformulier hypothecaire geldlening vermeld stond dat
de aanvrager [betrokkene] bij werkgever [betrokkenen]
Oostwold een bruto jaarinkomen had van 65.000,- gulden en/of huurinkomsten
verkreeg uit de verhuur van een pand aan de Hoofdweg 107 van 48.000,- gulden
per jaar;
(zaak Z02)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 1999 tot
en met september 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen
en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
voorhanden heeft gehad één of meer vals(e) of vervalst(e) geschriften als ware
die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te weten:
A. een werkgeversverklaring van [betrokkene] te
Emmen, d.d. 25 mei 1999, op naam van [betrokkene], waarop -zakelijk
omschreven- valselijk stond vermeld dat (zakelijk weergegeven) die [betrokkene] per
2 januari 1999 in vaste dienst was als opzichter bouw en sloop (zaaksdossier
2A, nr. D-AH118-001, blz. 108)
en/of
B. twee, althans een aanvraagformulier(en) hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokke] voor het pand aan de
Schoolstraat 10 te Nieuw Beerta, (beide) d.d. 25 mei 1999, waarop (telkens)
-zakelijk omschreven- valselijk stond vermeld dat de aanvrager [betrokkene]
bij werkgever [betrokkenen] Oostwold een bruto jaarinkomen
had van 65.000,- gulden en/of huurinkomsten verkreeg uit de verhuur van een
pand aan de Hoofdweg 107 van 48.000,- gulden per jaar(zaaksdossier 2A, nr.
D-AH118-003, blz. 110 t/m 115 en/of nr. II-S-2-54-027 t/m 30, blz. 160 t/m
163),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik
als ware het/zij echt en onvervalst;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
1999 tot en met 31 juli 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke
personen en/of met één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer vals(e) of vervalst(e)
geschriften, als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en overvalst, te
weten:
A. een formulier Aanvraag hypothecaire geldlening van [slachtoffer] - voorzien van het nummer 228710 -, op naam van [betrokkene] (proces-verbaal zaakdossier 03, bladzijde 501 - 504, nr. D-AH96.04-002),
en/of
B. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 14 oktober 1999, op naam van
de opdrachtgever [betrokkene]. te Enschede met betrekking tot het
onroerend goed Langestraat 54 te 7511 HC Enschede (proces-verbaal bladzijde
509 - 518, nr. D-AH96.04-005), en/of
C. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 20 juni 2000, op naam van de
opdrachtgever [betrokkene] met betrekking tot het onroerend
goed de Valkenlaan 22 te Sibculo (proces-verbaal bladzijde 552 - 560, nr.
D-AH96.05-006), en/of
D. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 16 februari 2000, op naam van
de opdrachtgever de [betrokkene] met betrekking tot het
onroerend goed Sloetsweg 87-89 te 7557 HT Hengelo (proces-verbaal bladzijde
451 - 462, nr. D-AH96.01-005), en/of
E. een taxatierapport betrokkene] gedateerd 18 mei 2000, op naam van [betrokkene] met betrekking tot het onroerend goed Nieuwstraat 174-176 te
Almelo (proces-verbaal bladzijde 584 - 593, nr.D-AH96.06-005)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat het genoemde aanvraagformulier onder A.
en/of het/de taxatierapport(en) onder B., C., D. en/of E. (telkens) is/zijn
aangeboden aan/ingediend bij [slachtoffer] en bestaande die
valsheid of vervalsing hierin dat - zakelijk omschreven -
ad A. op dat aanvraagformulier stond vermeld dat er een huuropbrengst was van
ongeveer fl. 155.000,- ex. BTW, en/of
ad B. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opname-datum onder bezwaar van huur f. 1.530.000,- bedroeg
en/of de executiewaarde per opname-datum onder bezwaar van huur na verbouwing
f. 1.765.000,- , en/of
ad C. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opname-datum bij eigen gebruik f. 320.000,- bedroeg, en/of
ad D. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opname-datum bij eigen gebruik f. 875.000,- bedroeg, en/of
ad E. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opname-datum bij eigen gebruik f. 950.000,- bedroeg;
(zaak Z03)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
1999 tot en met 31 juli 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke
personen en/of met één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk voorhanden heeft gehad één of meer vals(e) of vervalst(e)
geschriften als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te
weten:
A. een formulier Aanvraag hypothecaire geldlening van [slachtoffer] - voorzien van het nummer 228710 -, op naam van [betrokkene] (proces-verbaal zaakdossier 03, bladzijde 501 - 504, nr. D-AH96.04-002),
waarop -zakelijk omschreven- valselijk stond vermeld dat er een huuropbrengst
was van ongeveer fl. 155.000,-, en/of
B. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 14 oktober 1999, op naam van
de opdrachtgever [betrokkene] te Enschede met betrekking tot het
onroerend goed Langestraat 54 te 7511 HC Enschede (proces-verbaal bladzijde
509 - 518, nr. D-AH96.04-005), waarop -zakelijk omschreven- valselijk stond
vermeld dat de executiewaarde (van het onroerend goed) per opname-datum onder
bezwaar van huur f. 1.530.000,- bedroeg en/of de executiewaarde per
opname-datum onder bezwaar van huur na verbouwing f. 1.765.000,-, en/of
C. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 20 juni 2000, op naam van de
opdrachtgever [betrokkene] met betrekking tot het onroerend
goed de Valkenlaan 22 te Sibculo (proces-verbaal bladzijde 552 - 560, nr.
D-AH96.05-006), waarop -zakelijk omschreven- valselijk stond vermeld dat de
executiewaarde (van het onroerend goed) per opname-datum bij eigen gebruik f.
320.000,- bedroeg, en/of
D. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 16 februari 2000, op naam van
de opdrachtgever de [betrokkene] met betrekking tot het
onroerend goed Sloetsweg 87-89 te 7557 HT Hengelo (proces-verbaal bladzijde
451 - 462, nr. D-AH96.01-005), waarop -zakelijk omschreven- valselijk stond
vermeld dat de executiewaarde (van het onroerend goed) per opname-datum bij
eigen gebruik f. 875.000,- bedroeg, en/of
E. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 18 mei 2000, op naam van [betrokkene] met betrekking tot het onroerend goed Nieuwstraat 94 te 7551 EP
Hengelo (proces-verbaal bladzijde 584 - 593, nr.D-AH96.06-005) waarop
-zakelijk omschreven- valselijk stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opname-datum bij eigen gebruik f. 950.000,- bedroeg,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware
het/deze echt en onvervalst;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de maand januari 2000, althans
in het eerste kwartaal van 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke
personen en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer vals(e) of vervalst(e)
geschriften als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te
weten:
A. een huurovereenkomst op naam van [betrokkenen] (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 110-111, nr. D-AH96.11-006) met
als ingangsdatum 01-01-1999 en betrekking hebbende op de verhuur van de schuur
aan de Achterweg 22 9965 LZ Oude Pekela, en/of
B. een hypotheekaanvraag voorzien van het nummer 229241 op naam van [betrokkenen] en gedateerd 10-01-2000 (proces-verbaal
zaakdossier 05, blz. 094-097, nr. D-AH96.11-004)
zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen,
bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat die huurovereenkomst en/of die
aanvraag is aangeboden aan/ingediend bij [slachtoffer] en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat -zakelijk omschreven-:
ad. A. op die huurovereenkomst stond vermeld dat de huurprijs fl. 4.200,- was,
maandelijks te voldoen op de 1e van iedere maand en/of dat die
huurovereenkomst was ondertekend met (een) handtekening(en) die moest(en)
doorgaan van die van [betrokkene] (verhuurder) en/of [betrokkenen] (beiden huurder), en/of
ad. B. op die aanvraag stond vermeld dat er tevens huuropbrengst was van f.
50.000,- per jaar door zoon en/of er een totaal inkomen was van f. 131.000,-;
(zaak Z05)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de maand januari 2000, althans
in het eerste kwartaal van 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke
personen en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk voorhanden heeft gehad één of meer vals(e) of vervalst(e)
geschriften als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te
weten:
A. een huurovereenkomst op naam van [betrokkenen] (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 110-111, nr. D-AH96.11-006) met
als ingangsdatum 01-01-1999 en betrekking hebbende op de verhuur van de schuur
aan de Achterweg 22 9965 LZ Oude Pekela, waarop -zakelijk omschreven-
valselijk stond vermeld dat de huurprijs fl. 4.200,- was, maandelijks te
voldoen op de 1e van iedere maand en/of dat die huurovereenkomst was
ondertekend met (een) handtekening(en) die moest(en) doorgaan van die van [betrokkene] (verhuurder) en/of [betrokkenen] (beiden huurder), en/of
B. een hypotheekaanvraag voorzien van het nummer 229241 op naam van [betrokkenen] en gedateerd 10-01-2000 (proces-verbaal
zaakdossier 05, blz. 094-097, nr. D-AH96.11-004), waarop -zakelijk omschreven-
valselijk stond vermeld dat er tevens huuropbrengst was van f. 50.000,- per
jaar door zoon en/of er een totaal inkomen was van f. 131.000,-,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik
als ware het/zij echt en onvervalst;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van juni 1999 tot en met augustus 1999 in de
gemeente(n) Wijk bij Duurstede en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,
anders dan als ambtenaar, immers als manager verkoop (commercieel directeur)
werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [slachtoffer], naar
aanleiding van hetgeen hij verdachte in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of
nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift en/of een belofte, namelijk
een tuinset (bestaande uit een tafel, 6 stoelen, 2 voetsteunen, een parasol
en/of een grondanker met een (totale) winkelverkoopwaarde van Hfl. 7722,69
inclusief BTW), heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw
heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
(zaak Z08)
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2000 tot en met 28 april 2000 in
de gemeente Utrecht en/of (elders) in Nederland, opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van een vals of vervalst taxatierapport [betrokkene] gedateerd 30
maart 2000, op naam van de opdrachtgever [betrokkene] ten behoeve van het
onroerend goed Parkweg 25 te 7602 JD Almelo (proces-verbaal zaakdossier 14,
bladzijde 093 - 102, nr. D-AH96.13-004), - zijnde een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en
onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat dat taxatierapport is
aangeboden aan/ingediend bij [slachtoffer] en bestaande die
valsheid of vervalsing hierin dat op dat taxatierapport stond vermeld als
executiewaarde van het betreffende pand bij eigen gebruik f. 475.000,- en/of
de executiewaarde bij eigen gebruik na verbouwing f. 695.000,-;
(zaak Z14)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 6 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2000 tot en met 28 april 2000 in
de gemeente Utrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
één of meer natuurlijke personen en/of één of meer rechtspersonen, althans
alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals of vervalst taxatierapport
[betrokkene] gedateerd 30 maart 2000, op naam van de opdrachtgever [betrokkene] ten behoeve van het onroerend goed Parkweg 25 te 7602 JD Almelo
(proces-verbaal zaakdossier Z14, bladzijde 093 - 102, nr. D-AH96.13-004)
waarop valselijk stond vermeld als executiewaarde van het betreffende pand bij
eigen gebruik f. 475.000,- en/of de executiewaarde bij eigen gebruik na
verbouwing f. 695.000,- - zijnde dat taxatierapport een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen -,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en
onvervalst;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 18 september 2000
in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede en/of Almelo en/of Utrecht en/of
Wijk bij Duurstede en/of (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit verdachte en/of [medeverdachten] en/of een of meer andere personen en/of
rechtspersonen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht),
en/of
- het plegen van oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht), en/of
- het plegen van omkoping van anderen dan ambtenaren (artikel 328ter Wetboek
van Strafrecht);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door namens verdachte gevoerd;
Ontvankelijkheid
Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat aan hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd zeer oude feiten betreffen en dat de redelijke termijn waarbinnen verdachte had moet worden berecht is geschonden. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie gevolg had moeten geven aan het in zijn brief van 30 maart 2009 neergelegde verzoek om het college van procureurs-generaal te verzoeken in onderhavige geval de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te mogen vorderen.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Hieronder kan onder meer begrepen worden de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop of de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is in juni 2003 door het Interregionaal Fraudeteam Oost-Nederland (IFTON) het onderzoek in voorbereiding genomen nadat op 9 november 2000 en op 22 mei 2001 een eerste aangifte en een aanvullende aangifte hadden plaatsgevonden door [salchtoffer] tegen met name de [medeverdachte] en er tevens CIE informatie was binnengekomen over onder meer de medeverdachte [medeverdachte].
Hierop volgde in maart en april 2004 een onderzoek naar de administratie van de rechtspersoon [betrokkene]. en haar enig bestuurder [medeverdachte], hetgeen informatie opleverde over vermoede betrokkenheid bij strafbare feiten door verdachte [medeverdachte] en de mede verdachten de [medeverdachte] en [verdachte].
In maart 2005 heeft [slachtoffer] naar aanleiding van de onderzoeksresultaten nog een derde aangifte gedaan.
In 2003, 2004 en 2005 heeft de [slachtoffer] aangiften gedaan en ook andere diverse benadeelden hebben tot in het voorjaar van 2005 aangiften gedaan.
Op 5 juli 2004 heeft de rechter-commissaris een gerechtelijk vooronderzoek geopend en op 7 juli 2004 hebben doorzoekingen plaatsgevonden.
In december 2004 zijn de verdachten aangehouden (en later weer op vrije voeten gesteld).
Op 24 december 2004 is de kennisgeving van verdere vervolging aan verdachte betekend.
In 2005 en 2006 is een aanzienlijk aantal getuigen – met name op verzoek van de verdediging – door de rechter-commissaris gehoord.
Op 13 december 2007 is het gerechtelijk vooronderzoek gesloten.
Op 27 december 2007 is het bezwaarschrift tegen de kennisgeving verdere vervolging op de griffie van deze rechtbank binnengekomen.
Op 8 april 2008 is de dagvaarding aan verdachte betekend.
De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Naar het oordeel de rechtbank is, gelet op vorenstaande, deze termijn begonnen op 7 juli 2004, toen bij alle verdachten doorzoekingen werden verricht. De termijn van twee jaar waarbinnen verdachte had moeten worden berecht is daarom geschonden, omdat sinds deze datum bijna vijf jaar zijn verlopen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat de redelijke termijn, ondanks de overschrijding van de twee jaar, niet is overschreden, is de rechtbank uit het weergegeven procesverloop niet gebleken.
Hieraan kan echter niet de conclusie worden verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. In zijn arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) heeft de Hoge Raad overwogen dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderingsgevallen, doch dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering de straf van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Het hiermee samenhangende verweer dat de officier van justitie aan het college van procureurs-generaal had moeten verzoeken om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te mogen vorderen wegens overschrijding van de redelijke termijn en door dat niet te doen ook daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wordt eveneens verworpen. Indien het verzoek van de verdachte zou worden gehonoreerd zou dit immers een doorkruising betekenen van de lijn die door de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008 is uitgezet dat overschrijding van de redelijke termijn nimmer, ook niet in uitzonderingsgevallen, tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen al hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het sub 1 onder A tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat onduidelijk is gebleven wie de onjuiste financiële informatie heeft verschaft waarop de aanvraag hypothecaire geldlening is gebaseerd en dat degene die deze informatie heeft gebruikt bekend was met de onjuistheid daarvan.
Ten aanzien van 1 B is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat de goederen die staan vermeld op de tenlastelegging niet zijn geleverd aan Pluim en dat de factuur waarmee deze goederen in rekening zijn gebracht aan voornoemde Pluim onjuist is.
Ten aanzien van het sub 1 onder C en sub 1 onder D primair en subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte er wetenschap van had dat het op het aanvraagformulier en de op de accountantsverklaring vermelde inkomen van {betrokkene] onjuist was.
Ten aanzien van het onder sub 2 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het opstellen van de werkgeversverklaring. Uit het dossier en ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte wist van de onjuistheid van de verklaring.
Op basis van deze werkgeversverklaring heeft verdachte ook de aanvraag hypothecaire geldlening ingevuld omdat hij geen reden had om aan te nemen dat de aangeleverde gegevens niet juist waren. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van valse geschriften als ware deze echt en onvervalst.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de door medeverdachte [medeverdachte] getaxeerde waarden niet juist zijn en de taxatierapporten daarmee vals. Het enkele feit dat de getaxeerde waarden anders zijn dan de koop- dan wel verkoopprijs van het betreffende pand, wil niet zeggen dat de getaxeerde waarde onjuist is. Voor de betreffende prijs kunnen immers specifieke redenen zijn die invloed hadden op de prijs van de betreffende transactie, zonder dat afdoet aan de objectieve waarde. In enkele gevallen is een dergelijke reden ook aangevoerd. Verder geldt in het algemeen dat een taxatie per definitie niet exact is en een zekere marge kent. Het dossier bevat geen taxatierapporten van onafhankelijke deskundigen die een uitspraak doen over de juistheid van de taxatierapporten waarvan de valsheid wordt gesteld.
Ten aanzien het onder 4 onder A en B primair en subsidiair is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast staatverdachte wetenschap had dat de op de huurovereenkomst en de op de hypotheekaanvraag vermelde huurinkomsten niet juist waren.
Ten aanzien van feit 5 is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen tuinset heeft geleverd zoals is gesteld in de tenlastelegging, maar een (in)schuld van Hfl.7.722,69 heeft voldaan voor de verdachte [verdachte]. Nu alleen het eerste en niet ook het laatste is tenlastegelegd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen inhoudelijke betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de in de tenlastelegging genoemde taxatierapporten. Immers zijn deze taxatierapporten door de medeverdachte [medeverdachte] opgesteld. Verdachte had geen reden om aan te nemen dat de opgestelde rapporten niet juist waren.
Ten aanzien van feit 7 is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van oplichting, het plegen van valsheid in geschrift, het plegen van omkoping van anderen dan ambtenaren.
De rechtbank komt tot deze conclusie immers blijkt uit het dossier niet van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband of een zekere organisatiegraad tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Gelet op dit gegeven concludeert de rechtbank dat er geen sprake is geweest van een organisatie die het oogmerk heeft gehad op het plegen van misdrijven zoals door het openbaar ministerie is gesteld.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub verdachte sub 1 onder A, B, C en D primair en subsidiair, sub 2 onder A en B primair en subsidiair, sub 3 onder A, B, C, D en E primair en subsidiair, sub 4 onder A en B primair en subsidiair, sub 5, sub 6 primair en subsidiair en sub 7 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Koopmans, voorzitter, mr. Van Wees en mr. De Jong, rechters, in tegenwoordigheid van Wolbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2009.