RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/910021-06
STRAFVONNIS
Uitspraak: 10 juni 2009
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
wonende te [woonplaats], [adres],
terechtstaande terzake dat:
hij in of omstreeks de periode van januari 1999 tot en met augustus 2000 in de
gemeente Almelo en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
(telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
te weten
A. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 14 oktober 1999, op naam van
de opdrachtgever [betrokkene] te Enschede met betrekking tot het
onroerend goed Langestraat 54 te 7511 HC Enschede (proces-verbaal bladzijde
509 - 518, nr. D-AH96.04-005), en/of
B. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 20 juni 2000, op naam van de
opdrachtgever [betrokkene] met betrekking tot het onroerend
goed de Valkenlaan 22 te Sibculo (proces-verbaal bladzijde 552 - 560, nr.
D-AH96.05-006), en/of
C. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 16 februari 2000, op naam van
de opdrachtgever [betrokkene] met betrekking tot het
onroerend goed Sloetsweg 87-89 te 7557 HT Hengelo (proces-verbaal bladzijde
451 - 462, nr. D-AH96.01-005), en/of
D. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 18 mei 2000, op naam van [betrokkene] met betrekking tot het onroerend goed Nieuwstraat 174-176 te
Almelo (proces-verbaal bladzijde 584 - 593, nr.D-AH96.06-005)
immers heeft verdachte valselijk
ad A. op dat taxatierapport vermeld dat de executiewaarde (van het onroerend
goed) per opname-datum onder bezwaar van huur f. 1.530.000,- bedroeg en/of de
executiewaarde per opname-datum onder bezwaar van huur na verbouwing f.
1.765.000,- , en/of
ad B. op dat taxatierapport vermeld dat de executiewaarde (van het onroerend
goed) per opname-datum bij eigen gebruik f. 320.000,- bedroeg, en/of
ad C. op dat taxatierapport vermeld dat de executiewaarde (van het onroerend
goed) per opname-datum bij eigen gebruik f. 875.000,- bedroeg, en/of
ad D. op dat taxatierapport vermeld dat de executiewaarde (van het onroerend
goed) per opname-datum bij eigen gebruik f. 950.000,- bedroeg;
(zaak Z03)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van maart 2000 tot en met mei 2002 in de
gemeente Almelo en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
(telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
te weten
A. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 30 maart 2000, op naam van de
opdrachtgever [betrokkene] met betrekking tot het onroerend goed Parkweg 25 te
Almelo (proces-verbaal bladzijde 94-102 nr. D-AH96.13-004), en/of
B. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 18 april 2002, op naam van de
opdrachtgever [betrokkene] met betrekking tot het onroerend goed de Parkweg 25
te Almelo (proces-verbaal bladzijde 112-123, nr. D-AH96.13-008),
immers heeft verdachte valselijk
ad A. op dat taxatierapport stond vermeld als executiewaarde van het
betreffende pand bij eigen gebruik f. 475.000,- en/of de executiewaarde bij
eigen gebruik na verbouwing f. 695.000,-, en/of
ad B. op dat taxatierapport vermeld dat de executiewaarde (van het onroerend
goed) per opname-datum bij eigen gebruik Euro 292.000,- bedroeg;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van november 2001 tot en met december 2002
in de gemeente Almelo en/of de gemeente Utrecht en/of elders in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
werkgeversverklaringen
te weten
ad A. een werkgeversverklaring van [betrokkene] gedateerd 20
november 2001, ten name van [verdachte] (proces-verbaal bladzijde 130, nr.
D-AH96.13.011), en/of
ad B. een werkgeversverklaring van [betrokkene] gedateerd 3 juni
2002, ten name van [verdachte] (proces-verbaal bladzijde 131, nr.
D-AH96.13.012),
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn
medeverdachten
voornoemde werkgeversverklaring(en)
aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht
ter verkrijging van een hypotheek op het pand Parkweg 25 te Almelo
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
ad. A. op die werkgeversverklaring d.d. 20 november 2001 vermeld staat dat die
[verdachte] bij [betrokkene] in dienst is als bedrijfsleider en/of
een salaris heeft van f. 152.669 per jaar, en/of
ad. B. op die werkgeversverklaring d.d. 3 juni 2002 vermeld staat dat die [verdachte] bij [betrokkene] in dienst is als bedrijfsleider en/of een
salaris heeft van Euro 66.094 per jaar;
(zaak Z14)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van januari 2005 tot en met februari 2005 in de
gemeente Almelo en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
(telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
te weten
A. een taxatierapport gedateerd 17 januari 2005, op naam van de opdrachtgever
[betrokkene] met betrekking tot het onroerend goed Johan van Reesstraat 18
te Enschede (proces-verbaal bladzijde 15-24 nr. D-A03.05-003), en/of
B. een taxatierapport gedateerd 8 februari 2005, met betrekking tot het
onroerend goed Rietstraat 111 te Almelo (proces-verbaal bladzijde 40-41, nr.
D-A03.05-005),
immers heeft verdachte valselijk
ad A. op dat taxatierapport vermeld dat hij als taxateur in het register is
ingeschreven (03R650SCVM 16042003) met certificaatnummer CERT -40439-2003,
en/of
ad B. op dat taxatierapport vermeld dat hij lid is van de VBO;
(zaak Z19)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat aan hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd zeer oude feiten betreffen en dat de redelijke termijn waarbinnen verdachte had moet worden berecht is geschonden.
De rechtbank verwerpt het dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Hieronder kan onder meer begrepen worden de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop of de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is in juni 2003 door het Interregionaal Fraudeteam Oost-Nederland (IFTON) het onderzoek in voorbereiding genomen nadat op 9 november 2000 en op 22 mei 2001 een eerste aangifte en een aanvullende aangifte hadden plaatsgevonden door [slachtoffer] tegen met name de [medeverdachte] en er tevens CIE informatie was binnengekomen over onder meer de medeverdachte [medeverdachte].
Hierop volgde in maart en april 2004 een onderzoek naar de administratie van de rechtspersoon [betrokkene] en haar enig bestuurder [medeverdachte], hetgeen informatie opleverde over vermoede betrokkenheid bij strafbare feiten door verdachte [medeverdachte] en de medeverdachten de [medeverdachte] en [medeverdachte].
In maart 2005 heeft [slachtoffer]naar aanleiding van de onderzoeksresultaten nog een derde aangifte gedaan.
In 2003, 2004 en 2005 heeft de [betrokkene] aangiften gedaan en ook andere diverse benadeelden hebben tot in het voorjaar van 2005 aangiften gedaan.
Op 5 juli 2004 heeft de rechter-commissaris een gerechtelijk vooronderzoek geopend en op 7 juli 2004 hebben doorzoekingen plaatsgevonden.
In december 2004 zijn de verdachten aangehouden (en later weer op vrije voeten gesteld).
Op 24 december 2004 is de kennisgeving van verdere vervolging aan verdachte betekend.
In 2005 en 2006 is een aanzienlijk aantal getuigen – met name op verzoek van de verdediging – door de rechter-commissaris gehoord.
Op 13 december 2007 is het gerechtelijk vooronderzoek gesloten.
Op 27 december 2007 is het bezwaarschrift tegen de kennisgeving verdere vervolging op de griffie van deze rechtbank binnengekomen.
Op 8 april 2008 is de dagvaarding aan verdachte betekend.
De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Naar het oordeel de rechtbank is, gelet op vorenstaande, deze termijn begonnen op 7 juli 2004, toen bij alle verdachten doorzoekingen werden verricht. De termijn van twee jaar waarbinnen verdachte had moeten worden berecht is daarom geschonden, omdat sinds deze datum bijna vijf jaar zijn verlopen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat de redelijke termijn, ondanks de overschrijding van de twee jaar, niet is overschreden, is de rechtbank uit de stukken met betrekkin tot het weergegeven procesverloop niet gebleken.
Hieraan kan echter niet de conclusie worden verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. In zijn arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) heeft de Hoge Raad overwogen dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderingsgevallen, doch dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door het opleggen van een lagere straf dan de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Namens verdachte is ter terechtzitting voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens strijd met het verbod van willekeur nu de officier van justitie heeft besloten om verdachte wel te vervolgen en andere taxateurs die in het onderzoek naar voren zijn gekomen niet.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank mag bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie de beslissing om tot vervolging over te gaan ten volle toetsen aan de beginselen van een goede procesorde. De rechtbank is, ook gelet op de uitleg die de officier van justitie daarover heeft gegeven, van oordeel dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt van wezenlijk andere aard is dan het verwijt dat aan de overige taxateurs kan worden gemaakt nu verdachte bij veel meer taxaties betrokken is geweest dan andere taxateurs.
De rechtbank is gelet op alle omstandigheden van oordeel dat er geen sprake is van willekeur of strijd met het rechtsgelijkheidsbeginsel en dat zich hier niet de situatie voordoet dat moet worden geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie niet in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Het verweer wordt derhalve verworpen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 onder A, B, C en D, sub 2 onder B en onder sub 4 onder A en B is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het sub 1 onder A, B, C en D en sub 2 onder B is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de doorverdachte getaxeerde waarden niet juist zijn en de taxatierapporten daarmee vals. Het enkele feit dat de getaxeerde waarden anders zijn dan de koop- dan wel verkoopprijs van het betreffende pand, wil niet zeggen dat de getaxeerde waarde onjuist is. Voor de betreffende koopprijs kunnen immers specifieke redenen zijn die invloed hadden op de prijs van de betreffende transactie, zonder dat zulks afdoet aan de objectieve waarde. In enkele gevallen is een dergelijke reden ook aangevoerd. Verder geldt in het algemeen dat een taxatie per definitie niet exact is en een zekere marge kent. Het dossier bevat geen taxatierapporten van onafhankelijke deskundigen die een uitspraak doen over de juistheid van de taxatierapporten waarvan de valsheid wordt gesteld.
Met betrekking tot het sub 4 onder A en B acht de rechtbank met name niet bewezen dat verdachte ten tijde van het opmaken van de vermelde taxatierapporten wist dat hij niet meer ingeschreven stond als registermakelaar en geen lid meer was van de VBO.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 2 onder A en sub 3 onder A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van maart 2000 tot en met mei 2002 in de gemeente Almelo, tezamen en in vereniging met een ander, valselijk heeft opgemaakt, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
te weten
A. een taxatierapport [betrokkene] gedateerd 30 maart 2000, op naam van de
opdrachtgever [betrokkene] met betrekking tot het onroerend goed Parkweg 25 te
Almelo,
immers heeft verdachte valselijk
ad A. op dat taxatierapport vermeld als executiewaarde van het
betreffende pand bij eigen gebruik f. 475.000,- en de executiewaarde bij
eigen gebruik na verbouwing f. 695.000,-.
hij in de periode van november 2001 tot en met december 2002
in de gemeente Almelo en/of de gemeente Utrecht en/of elders in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse werkgeversverklaringen
te weten
ad A. een werkgeversverklaring van [betrokkene] gedateerd 20 november 2001, ten name van [verdachte] en
ad B. een werkgeversverklaring van [betrokkene] gedateerd 3 juni 2002, ten name van [verdachte],
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte en zijn
medeverdachte voornoemde werkgeversverklaringen aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht ter verkrijging van een hypotheek op het pand Parkweg 25 te Almelo
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
ad. A. op die werkgeversverklaring d.d. 20 november 2001 vermeld staat dat die
[verdachte] bij [betrokkene] in dienst is en een salaris heeft van f. 152.669 per jaar, en
ad. B. op die werkgeversverklaring d.d. 3 juni 2002 vermeld staat dat die [verdachte] bij [betrokkene] in dienst is en een salaris heeft van Euro 66.094 per jaar.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 2 onder A en sub 3 onder A en B meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ontslag van rechtsvervolging.
Ten aanzien van het sub 2 onder A tenlastgelegde dient verdachte naar het oordeel van rechtbank ontslagen te worden van alle rechtsvervolging nu het wettelijk vereiste bestanddeel, te weten “het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken”, niet in de tenlastelegging staat vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 3 onder A en B, het misdrijf:
"Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.",
strafbaar gesteld bij artikel 225, tweede lid, juncto 47van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake sub 1 onder A, B, C en D, sub 2 onder A en B, sub 3 onder A en B en sub 4 onder A en B tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, zijnde een werkstraf van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft, ter verkrijging van een hypotheek, gebruik gemaakt van een tweetal valse werkgeversverklaringen. Een dergelijke handelswijze berokkent schade aan de hypotheekverstrekker en aan het economisch verkeer en schaadt in haar algemeenheid het vertrouwen van de maatschappij in het bank- en kredietwezen.
Gelet op de ernst van de feiten en ter norminprenting is naar het oordeel van de rechtbank, een onvoorwaardelijke taakstraf, zijnde een werkstraf van na te melden duur thans de meest passende straf. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met omtrent verdachte op 11 september 2008 uitgebrachte voorlichtingsrapport en de wankele gezondheid van verdachte en de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden.
De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 onder A, B, C en D, sub 2 onder B en sub 4 onder A en B is tenlastegelegde en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het sub 2 onder A en sub 3 onder A en B tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake het onder sub 2 onder A bewezen verklaarde.
Veroordeelt verdachte ter zake het onder 3 onder A en B bewezenverklaarde tot een taakstraf, zijnde een werkstraf voor de duur van 30 uren met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 2 onder A en sub 3 onder A en B meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Koopmans, voorzitter, mr. De Jong en mr. Van Wees, rechters, in tegenwoordigheid van Wolbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2009.