ECLI:NL:RBALM:2009:BJ8552

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 936 BESLU V1 V en 09 / 937 BESLU V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake KNSA-licentie voor wapenverlof

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 24 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het voorhanden hebben van een wapen. De aanvrager, [naam verzoeker], had op 31 oktober 2008 een aanvraag ingediend voor een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens. Deze aanvraag werd op 6 februari 2009 afgewezen door de korpschef van de Regiopolitie Twente, omdat de aanvrager niet in het bezit was van een KNSA-licentie. De aanvrager stelde dat deze eis niet wettelijk was en dat het niet verlenen van het verlof enkel was gebaseerd op het ontbreken van deze licentie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eis om in het bezit te zijn van een KNSA-licentie niet expliciet was opgenomen in de weigeringsgronden van de Wet wapens en munitie. Bovendien werd betwijfeld of de korpschef de bevoegdheid had om deze eis te stellen zonder wettelijke basis. De voorzieningenrechter besloot dat, gezien de duur van de procedure en het feit dat de aanvrager de licentie zou verkrijgen zodra de contributie aan de KNSA was betaald, er aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Dit hield in dat de aanvrager behandeld moest worden alsof hij in het bezit was van het gevraagde verlof.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de aanvrager, die op € 7,34 werden vastgesteld. De voorlopige voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op het administratief beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 936 BESLU V1 V en 09 / 937 BESLU V1 A
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam verzoeker],
wonende te Hengelo, verzoeker,
en
de Minister van Justitie,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 augustus 2009.
2. Procesverloop
Verzoeker heeft op 31 oktober 2008 een aanvraag ingediend om in het bezit te worden gesteld van een verlof tot het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Bij besluit van
6 februari 2009 heeft de korpschef van de Regiopolitie Twente de aanvraag afgewezen.
Bij schrijven van 17 februari 2009 heeft verzoeker tegen dit besluit administratief beroep ingesteld bij de Minister van Justitie. Bij verzoekschrift van dezelfde datum is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een ontheffing van de bepalingen.
Bij uitspraak van 3 april 2009 (registratienummer 09/225) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat het besluit van 6 februari 2009 onrechtmatig is, maar dat het verzoek wordt afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft verweerder het administratief beroep gegrond verklaard en besloten dat de korpschef van de Regiopolitie Twente een nieuw besluit moet nemen.
Bij beroepschrift van 1 september 2009 is tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij verzoekschrift van dezelfde datum is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 22 september 2009, waar verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Indien naar het oordeel van de voorzieningenrechter na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van die wet onmiddellijk uitspraak doen op het door de verzoeker bij de rechtbank ingediende beroep tegen het bestreden besluit. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel, dat nader onderzoek geen relevante bijdrage meer kan leveren voor de oordeelsvorming. Derhalve zal tevens worden beslist op het door verzoeker ingestelde beroep.
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat, nu verzoeker inmiddels in het bezit is van de vereiste licentie van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA), de korpschef opnieuw op de aanvraag van verzoeker dient te beslissen en rekening houdend met hetgeen is gesteld in het bestreden besluit verlof dient te verlenen. Voor een vergoeding van de proceskosten ziet verweerder geen aanleiding, nu de proceshandelingen door verzoeker zelf zijn verricht.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft verzuimd het administratief beroep inhoudelijk te behandelen en dat verweerder onnodig veel tijd heeft genomen om de beschikking af te geven. Bovendien is verzoeker niet in het bezit van de KNSA-licentie. Verweerder had dit dienen te verifiëren en heeft, door dit na te laten, het besluit onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft in het bestreden besluit de vraag van de voorzieningenrechter, of in een beleidsstuk een bevoegdheid mag worden opgenomen, genegeerd. Verzoeker is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2003 (AB 2004, 157). Verder is verzoeker van mening dat de plicht om lid te zijn van het KNSA in strijd is met het IVBPR, dat ook het recht op niet-verenigen beschermt.
In artikel 7, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wet) is het volgende bepaald:
De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan, geweigerd indien:
a. de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd;
b. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;
c. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of
d. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
In artikel 28 van de Wet is het volgende bepaald:
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager.
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
3. Het belang met het oog waarop het verlof is verleend, wordt in het verlof omschreven.
4. Een verlof heeft een geldigheid van ten hoogste een jaar en kan worden verlengd, indien aan de vereisten voor de verlening daarvan nog wordt voldaan.
5. Indien de aanvrager die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, ingezetene is van een van de andere lid-staten van de Europese Gemeenschappen, doet Onze Minister mededeling aan die lid-staat van de verlening van een verlof als bedoeld in het eerste lid, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens of munitie ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een vergunning is onderworpen.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Wet volgen de korpschefs bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de minister.
De Circulaire vormt een geheel van aanwijzingen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Wet wapens en munitie. In de Circulaire is in het bijzonder deel (B) onder 2.4.1 privé-verlof, onder c, neergelegd dat onverminderd de bij of krachtens de wet gestelde vereisten bij alle verlofaanvragen geldt dat de aanvrager lid dient te zijn van een in Nederland gevestigde, bij de KNSA aangesloten, schietvereniging en in het bezit dient te zijn van een geldige, op zijn naam gestelde KNSA licentie.
Nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bestreden besluit onrechtmatig is, zoals in het navolgende zal worden uitgewerkt, en het verzoek van verzoeker om verlof reeds dateert van 31 oktober 2008, waardoor hij reeds geruime tijd niet zijn sport heeft kunnen beoefenen, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig om het verzoek inhoudelijk te behandelen.
Artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat, voor zover het beroepsorgaan het beroep ontvankelijk en gegrond acht, verweerder het bestreden besluit dient te vernietigen en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit dient te nemen. Blijkens de Memorie van Toelichting is als hoofdregel van het administratief beroep vastgelegd dat het beroepsorgaan niet volstaat met een gehele of gedeeltelijke vernietiging van een bestreden besluit, maar daarvoor ook, indien dat nodig is, een nieuw besluit in de plaats stelt. Niet in alle gevallen is dat nodig. Wanneer met een vernietiging volledig bereikt wordt hetgeen de appellant beoogde, is een nieuw besluit vanzelfsprekend niet nodig (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2000, JB 2000, 93).
In het voorliggende geval is met de vernietiging van het besluit van 6 februari 2009 van de korpschef van de Regiopolitie Twente niet de situatie bereikt die verzoeker heeft beoogd. Hij verkreeg daarmee immers nog geen (positieve) beslissing op zijn verzoek om verlof. In verband hiermee diende een nieuw besluit te worden genomen. Het bepaalde in artikel 7:25 van de Awb brengt met zich dat verweerder deze beslissing zelf diende te nemen, waarbij in de heroverweging in toereikende mate diende te worden ingegaan op de bezwaren van verzoeker alsmede op hetgeen door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 3 april 2009 is overwogen.
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte overwogen dat de korpschef rekening dient te houden met hetgeen is gesteld in het bestreden besluit, nu daardoor aan de gegrondverklaring van het administratief beroep de voorwaarde wordt verbonden dat eiser in het bezit dient te zijn van de licentie van de KNSA. Nog daargelaten dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van de onjuiste informatie dat verzoeker inmiddels in het bezit zou zijn van een dergelijke licentie, is het verbinden van voorwaarden aan de gegrondverklaring eveneens in strijd met artikel 7:25 van de Awb en het beginsel van de rechtszekerheid.
Gelet hierop is het beroep gegrond en komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. De voorzieningenrechter zal, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde € 7,34 aan reiskosten.
Met betrekking tot het verzoek om verweerder te veroordelen in de door verzoeker geleden schade en gemaakte kosten, te weten een bedrag van € 2.662,72 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat deze kosten de advocaatkosten betreffen die door verzoeker zijn gemaakt in andere, met name civielrechtelijke, procedures die zijn gevoerd naar aanleiding van het geschil met de KNSA. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker zich met een dergelijke schadevordering dient te wenden tot de civiele sector van de rechtbank. Dit verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2009 is verweerder reeds opgedragen onder meer te beoordelen of het bezit van een KNSA licentie een voorwaarde kan zijn voor verlening van het gevraagde verlof. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de KNSA is betrokken bij de beoordeling of er sprake is van een ‘redelijk belang’, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm. De reden hiervoor is dat de KNSA beter zicht heeft op feiten als welke wapens geschikt zijn voor welke sportonderdelen, de regelmaat waarmee schutters hun sport beoefenen en of er sprake is van een serieuze sportbeoefening. De KNSA zou daardoor in een betere positie verkeren om controle uit te oefenen op de schietsportverenigingen en hun leden dan verweerder of de korpschef.
Zoals de voorzieningenrechter reeds eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 april 2009, zal verweerder dienen te beoordelen of deze redenering geoorloofd is in het licht van het systeem van de Wwm. Tevens dient verweerder zich daarbij een oordeel te vormen over de vraag of het, met het oog op de rechtsbescherming, de rechtszekerheid en de toedeling van bevoegdheden, is toegestaan dat de privaatrechtelijke vereniging KNSA een deel van de, aan de korpschef toegewezen, beoordeling of sprake is van een redelijk belang op zich mag nemen zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het niet verlenen van het verzochte verlof enkel is gebaseerd op het niet hebben van een KNSA licentie. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoeker die licentie ook krijgt, zodra de contributie is afgedragen aan de KNSA. Nu het maar zeer de vraag is of verweerder de staande praktijk kan handhaven wat betreft het stellen van de eis dat verzoeker in het bezit dient te zijn van de KNSA licentie, ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de duur van de procedure, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, zoals in het dictum omschreven.
Beslissende op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vanwege de beslissing op het beroep in de hoofdzaak wordt niet langer voldaan aan het connexiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, zodat dat verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
recht doende:
I Op het beroep in de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak, alsmede in de uitspraak van 3 april 2009;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de gestelde schade af;
- treft de voorlopige voorziening, inhoudende dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van het gevraagde verlof;
- bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van het besluit op het administratief beroep;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 7,34, door verweerder te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ad EUR 150,-- vergoedt.
Tegen dit onderdeel van de uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
II Op het verzoek om voorlopige voorziening:
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 150,-- aan verzoeker vergoedt.
Tegen dit onderdeel van de uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Flos, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2009
Afschrift verzonden op 24 september 2009
AW