ECLI:NL:RBALM:2009:BJ8720

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104932 KG ZA 09-263
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot HAVO na VMBO-diploma en de geldigheid van overstapnormen

In deze zaak vorderden de ouders van B, een minderjarige, de plaatsing van hun dochter op de HAVO na het behalen van haar VMBO-diploma. De voorzieningenrechter oordeelde dat de school gerechtigd is om toelatingseisen te stellen voor de overstap van VMBO naar HAVO, mits deze eisen niet onredelijk zijn. B had haar VMBO-diploma behaald, maar had een onvoldoende voor geschiedenis, wat haar toelating tot de HAVO bemoeilijkte. De school hanteert overstapnormen die zijn vastgelegd in de 'Regeling overstap 4 VMBO-4 HAVO X 2007'. De ouders waren het niet eens met de beslissing van de school om B niet toe te laten tot de HAVO en stelden dat de regeling niet rechtsgeldig was aangenomen door de Centrale Medezeggenschapsraad (CMR). De voorzieningenrechter concludeerde dat de regeling op de juiste wijze tot stand was gekomen en dat de school niet onredelijk handelde door de overstapnormen toe te passen. De vordering van de ouders werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van het geding. De rechter benadrukte dat het niet aan de rechter in kort geding is om te bepalen of een leerling toch een kans verdient, maar dat de school de vrijheid heeft om haar eigen normen te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 104932 KG ZA 09-263
datum vonnis: 9 september 2009 (rpj)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. Eiser sub 1,
2. Eiser sub 2,
beiden wonende te Oldenzaal,
handelende in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van
B,
eisers,
advocaat: mr. K.J. Slump,
tegen
Gedaagde
in haar hoedanigheid van het bevoegd gezag van de scholengemeenschap X
gevestigd te Hengelo (O),
gedaagde,
advocaat: mr. J. Schutter.
Het procesverloop
Eisers hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
Op 27 augustus 2009 hebben beide partijen producties naar de rechtbank gezonden. Daar bevindt zich een verweerschrift met bijlagen bij dat door gedaagde op voorhand naar de rechtbank is gezonden.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 28 augustus 2009. Ter zitting zijn verschenen:
- eisers, alsmede B vergezeld door mr. Slump,
- de heer Nijboer, locatiedirecteur van gedaagde vergezeld door mr. Schutten.
De standpunten zijn toegelicht.
Op 1 en 2 september 2009 zijn er, zoals ter zitting was afgesproken, wederom producties door gedaagde in het geding gebracht.
Op 3 september 2009 hebben eisers schriftelijk op deze producties gereageerd.
Het vonnis is nader bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
Gedaagde bestuurt een scholengemeenschap voor bijzonder onderwijs en verzorgt voortgezet onderwijs op 50 schoollocaties voor ongeveer 35.000 leerlingen. Gedaagde houdt op één van haar scholen, het X, locatie Lyceumstraat, een HAVO-afdeling in stand. B., minderjarige dochter van eisers, volgt sinds het schooljaar 2004-2005 onderwijs bij het X. Zij is in dat schooljaar gestart in de brugklas VMBO/HAVO. Na 2 jaren brugklas heeft B haar schoolloopbaan voortgezet in klas 3 van het VMBO, locatie Potskampstraat. B heeft afgelopen schooljaar haar diploma VMBO, theoretische leerweg, behaald. Haar gemiddelde eindexamencijfer was een 6,3 met een 7,9 voor Nederlands en een 6,4 voor wiskunde. B heeft klas 3 VMBO afgesloten met een onvoldoende voor geschiedenis. Eisers hebben tot mei 2009 het plan gehad om te verhuizen naar Hardenberg, waarna B haar schoolopleiding bij het Vechtdalcollege in Hardenberg zou voortzetten. In mei 2009 hebben eisers besloten dat de verhuizing naar Hardenberg niet door zou gaan, waarna B te kennen heeft gegeven graag haar schoolopleiding bij het X te willen voortzetten. B heeft op dat moment verklaard bij het X de HAVO-opleiding te willen volgen. Het X heeft op 22 juni 2009 per email aan eisers laten weten dat B niet toegelaten kan worden op de HAVO wegens haar profiel en haar onvoldoende voor geschiedenis in het derde jaar VMBO. Het X hanteert voor leerlingen die willen doorstromen overstapnormen die staan vermeld in de “Regeling overstap 4 VMBO-4 HAVO X 2007”. Dat zijn normen waaraan een leerling dient te voldoen alvorens hij of zij kan doorstromen van 4 VMBO naar 4 HAVO.
2. Eisers zijn niet akkoord met het niet toelaten van B tot de HAVO en eisen in dit kort geding het volgende.
Zij vorderen veroordeling van gedaagde om binnen één dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot plaatsing van B in de vierde klas van de HAVO van het X, locatie Lyceumstraat, met het profiel Cultuur en Maatschappij en tot alle overige voorzieningen waar leerlingen op grond van hun inschrijving aanspraak kunnen maken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 3.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen. Daarnaast vorderen eisers veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
Omdat het schooljaar reeds is begonnen en B tot op heden niet is toegelaten tot het X (HAVO) stellen eisers een spoedeisend belang te hebben bij een voorziening in kort geding.
Allereerst stellen eisers dat een persoon (en B in de onderhavige situatie) recht heeft op onderwijs dat bij hem of haar aansluit en waarbij degene zich kan doorontwikkelen, zich daarbij baserend op het schoolplan van het X. Daarbij stellen eisers vraagtekens bij het huidige onderwijsbeleid van de overheid en de vrijheid van de schoolbesturen om een eigen doorstroombeleid te voeren. Eisers zijn van mening dat B zonder nadere voorwaarde op de HAVO geplaatst moet worden nu zij haar VMBO diploma heeft behaald.
Eisers stellen vervolgens dat de regeling met het doorstroombeleid niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Zij baseren zich daarbij op de notulen van de Centrale Medezeggenschapsraad (CMR). In de notulen van 12 december 2005 staat namelijk dat de Overstapregeling met opschortende werking is aangenomen. Hierdoor is er geen sprake geweest van een voorgenomen besluit in de zin van artikel 8 lid6 WMS.
Met de Overstapregeling is naar de mening van eisers dan ook nooit rechtsgeldig door de CMR ingestemd. Bovendien is de Overstapregeling in strijd met de eigen visie van het X, welke visie staat beschreven in het schoolplan.
Eisers stellen verder dat zij als ouders nooit op een juiste wijze zijn voorgelicht over het bestaan van de Overstapregeling en de werking ervan. De Overstapregeling staat ook niet vermeld in de schoolgids. Het besluit om B niet toe te laten tot de HAVO is volgens eisers niet op de juiste wijze tot stand gekomen. Gedaagde heeft daarbij onzorgvuldig en vooringenomen gehandeld. Hierdoor is gedaagde toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de onderwijsovereenkomst met B en haar ouders. Een andere school is volgens eisers geen optie omdat andere scholen in de regio geen leerlingen aannemen die bij het X zijn afgewezen voor doorstroming. Er is volgens eisers dus sprake van een vorm van monopolie.
3. Gedaagde betwist de vordering van eisers. Zij stelt dat de regeling voor het overstappen van 4 VMBO naar 4 HAVO op de juiste wijze tot stand is gekomen en heeft ter onderbouwing daarvan na de zitting de notulen van de CMR overgelegd waar dat volgens haar ook uit blijkt (notulen 16 juni 2008). Volgens gedaagde heeft zij van de overheid (in 2002) een grotere beleidsvrijheid gekregen om kaders te bepalen en eisen te formuleren met betrekking tot de wijze waarop leerlingen binnen de school kunnen doorstromen. Aan die eisen voldoet B niet en daarom is er voor haar een negatieve beslissing genomen. Deze voorwaarden zijn er volgens gedaagde om te voorkomen dat elke leerling van het VMBO kan doorstromen naar 4 HAVO. Alleen de leerlingen waarvan op dat moment wordt gedacht dat zij over voldoende kwaliteiten beschikken om de HAVO met goed gevolg af te ronden komen zodoende voor doorstroming in aanmerking. Dat is ter bescherming van zowel de leerlingen die het met onvoldoende capaciteiten toch willen proberen als ter bescherming van “reguliere” Havo-leerlingen. Van willekeur is dan ook geen sprake. Ter zitting heeft gedaagde gesteld in de week voorafgaand aan het kort geding nogmaals een aantal leerkrachten te hebben gevraagd omtrent hun mening over een doorstroming van B en al deze leerkrachten waren daar negatief over. Gedaagde betwist ook dat zij de ouders niet in voldoende mate heeft voorgelicht over de doorstroomprocedure. Volgens gedaagde zijn er ouderavonden geweest en zijn de leerlingen die daarvoor in aanmerking kwamen reeds in een vroeg stadium een traject ingegaan. B heeft nooit in dat traject gezeten, mede omdat ze zich daarvoor ook nooit heeft aangemeld. Pas nadat de verhuizing naar Hardenberg niet doorging heeft B te kennen gegeven naar de HAVO van het X te willen. Vanaf het begin is duidelijk geweest dat B niet aan de formele vereisten voldeed. Ook was haar motivatie niet zodanig dat afwijking van de regeling gerechtvaardigd was.
4. De voorzieningenrechter beslist als volgt.
Eisers hebben een spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding. Het schooljaar is immers al weer begonnen en B volgt tot op heden nog geen onderwijs, terwijl zij wel leerplichtig is.
Het overheidsbeleid betreffende het onderwijs gaat het bestek van dit kort geding te buiten en daar zal de voorzieningenrechter zich in deze dan ook niet over uitlaten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het niet zo dat een eenmaal gesloten onderwijsovereenkomst een school zou verplichten om ongeclausuleerd leerlingen die dat wensen de mogelijkheid te bieden te blijven doorstromen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een school gerechtigd tot het maken van overstapnormen. De rechter mag die normen (in ieder geval inhoudelijk) slechts marginaal toetsen.
Er zal daarbij, met inachtneming van de grenzen van een toetsing in kort geding, gekeken moeten worden of die regeling op een juiste manier formeel tot stand is gekomen, en vervolgensof die regeling niet apert onredelijk is of apert onredelijk wordt toegepast. Het is daarbij niet aan de rechter in kort geding om, indien het resultaat van die marginale toetsing negatief uitvalt voor de betrokken leerling, te bepalen dat de betrokkene toch nog een kans verdient of dat er nog wel een poging gewaagd moet worden, hoezeer ook wellicht gegund.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de overstapregeling op een juiste manier tot stand gekomen. De regeling maakt deel uit van de Overgangsnormen X waarin het als bijlage A is opgenomen. Die bijlage wordt geacht een onlosmakelijk deel van de Overgangsnormen X te zijn. Zoals uit de notulen van de Centrale Medezeggenschapsraad van 16 juni 2008 blijkt heeft, nadat eerder “met opschortende werking “met de regeling was ingestemd, die regeling (inclusief de bijlage A) bij die vergadering op de agenda gestaan en is daar ook besproken en in stemming gebracht. De CMR heeft bij die vergadering unaniem ingestemd met de regeling. De CMR heeft dus aan het gehele pakket inclusief de bijlagen A en B haar goedkeuring gehecht. Of daar al dan niet inhoudelijk over is gediscuteerd – eisers stellen van een getuige te hebben vernomen dat er niet meer inhoudelijk over de regeling is gesproken - doet voor de marginale toetsing van de voorzieningenrechter in deze niet ter zake: indien de CMR blijkens eigen notulen instemt met een regeling, is het niet aan de kortgedingrechter om te oordelen of er wel of niet voldoende inhoudelijk over een regeling is gesproken.. Aan de formele vereisten is voldaan en vast staat dat de regeling geldt voor het schooljaar 2008-2009. Dat er nog een publieksvriendelijke versie van de regeling wordt opgemakt en er in oktober 2009 een evaluatie van de regeling plaatsvindt doet daar niets aan af.
Vervolgens komt aan de orde of de normen die in deze regeling staan apert onredelijk zijn. De school heeft een grote mate van vrijheid in het bepalen van die normen. Niet gebleken is dat de normen die gedaagde thans hanteert onredelijk zijn in die zin dat welhaast niemand aan die normen kan voldoen. Gedaagde stelt zoals hiervoor omschreven een aantal normen ter bescherming van de betrokken leerling en de overige leerlingen en zij mag die ook stellen volgens de huidige regelgeving. In haar algemeenheid is die regeling niet onredelijk hoezeer ook die toepassing van de regels voor iemand die aardig in de buurt van de toelatingsgrens komt, zuur kan zijn. Maar er ligt een grens en het is niet onredelijk dat gedaagde die grens handhaaft.
Dat B niet de gehele procedure voor het eventueel doorstromen van haar naar 4 HAVO heeft gevolgd kan gedaagde niet worden tegengeworpen. B heeft immers pas half mei verklaard dat de verhuizing naar Hardenberg geen doorgang zou vinden en zij alsnog graag bij het X naar 4 HAVO wilde gaan. Daarna is er als alternatieve procedure voor de beoordeling of B alsnog kon doorstromen, een lerarenraadpleging geweest en de uitkomst daarvan was een voor B negatief advies voor een overstap naar de HAVO. Niet is gebleken dat er geen deugdelijk onderzoek is geweest naar de situatie van B, hoewel het voor de hand had gelegen ook de mentor van B bij die raadpleging te betrekken. Deze omissie is echter, mede gelet op de kennelijk overigens breed gedragen opvatting dat B niet kon overstappen, niet zodanig van invloed dat niet meer van een behoorlijke procedurele gang van zaken kan worden gesproken.
Het kan misschien zo zijn dat andere scholen in de regio de overstapregeling van gedaagde klakkeloos overnemen, en daardoor zij-instromers niet of minder kans hebben bij die scholen, maar dat kan gedaagde niet worden verweten.
Gedaagde heeft geen monopolie en zij heeft geen invloed op de besluitvorming bij die andere scholen, dus het gedrag van andere scholen legt gedaagde geen hogere “redelijkheidsverplichting” op.
Gezien het bovenstaande zal de vordering van eisers worden afgewezen.
5. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst af de vordering van eisers.
II. Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 334,25 aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.