RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 1166 BESLU V1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
[naam verzoekers],
wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-adviesbureau Middelkamp te Almelo,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo,
verweerder.
Derde belanghebbende:
[naam vergunninghouder], wonende te [woonplaats], vergunninghouder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 22 september 2009.
2. Procesverloop
Vergunninghouder heeft bij aanvraag van 18 september 2009 een sloopvergunning aangevraagd voor het verwijderen van asbestcement golfplaten op het dak van zijn woning en het reinigen van asbest in de tuin op het perceel [adres en huisnr.] te [plaats]. Verweerder heeft bij een op 23 september 2009 verzonden besluit van 22 september 2009 deze vergunning verleend en aan de vergunning bepaalde voorwaarden verbonden.
Bij bezwaarschrift van 2 november 2009 hebben verzoekers tegen dit besluit bezwaar gemaakt op nader aan te voeren gronden.
Bij verzoekschrift van gelijke datum is tevens aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende de schorsing van de sloopvergunning.
Op 6 november 2009 heeft verweerder de rechtbank de aan het besluit ten grondslag liggende stukken en een verweerschrift doen toekomen.
Voorts hebben verzoekers bij faxschrijven van 14 november 2009 de rechtbank nog aanvullende gronden en stukken doen toekomen.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 16 november 2009, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door M.H. Middelkamp voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W. Loman en M. Hollander, ambtenaren in dienst van verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 22 september 2009, inhoudende verlening van een sloopvergunning voor het verwijderen van asbestcement golfplaten en het reinigen van asbest in de tuin aan [adres en huisnr.] te [plaats], wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen.
Door verzoekers is aangevoerd dat zij vrezen voor nieuwe asbestvervuiling van hun tuin en omgeving. Verzoekers achten de aan de sloopvergunning verbonden voorwaarden ontoereikend en niet volledig. Zo zijn de begrippen “sloopveiligheidsplan” en “werkplan” niet in de begripsbepalingen uiteengezet, is niet bekend waar een sloopveiligheidsplan aan moet voldoen en is de wijze van goedkeuring van deze plannen niet duidelijk. Ook wijzen verzoekers er op dat beide plannen, zoals nadien is gebleken, ten tijde van de aanvang van de sloopwerkzaamheden ontbraken en derhalve ook nog niet waren goedgekeurd. Verzoekers achten een en ander in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Verweerder stelt zich kort samengevat op het standpunt dat de sloopvergunning voldoende waarborgen biedt. In dat verband wijst verweerder op de aanwezigheid van een asbestinventarisatieplan, het gegeven dat de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd door een bij verweerder bekend gemaakt gecertificeerd bedrijf, de aan de sloopvergunning verbonden voorwaarde dat eerst met de sloop mag worden begonnen nadat onder meer een sloopveiligheidsplan en een werkbeschrijving bij de desbetreffende afdeling zijn ingediend en door die afdeling is goedgekeurd, alsmede de bij de sloopvergunning behorende richtlijnen, waarin onder meer wordt gewezen op het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
Bij de beoordeling van het verzoek zijn de navolgende bepalingen uit de Bouwverordening van de gemeente Almelo (hierna: de bouwverordening) van belang.
Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de bouwverordening, is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). In artikel 8.1.6 van de bouwverordening is bepaald dat een sloopvergunning moet worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabij gelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. (…);
d. (…);
e. (…).
Blijkens de toelichting op de bouwverordening strekken de weigeringsgronden a en b van artikel 8.1.6 van de bouwverordening ertoe een onveilige sloopwijze of een onvoldoende bescherming van andere bouwwerken te kunnen tegenhouden.
Op grond van artikel 8.1.1, derde lid, van de bouwverordening verbinden burgemeester en wethouders aan de sloopvergunning slechts voorschriften over:
a. de veiligheid tijdens het slopen;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken;
c. het scheiden en het op de sloopplaats gescheiden houden van het sloopafval, ten minste inhoudende een scheiding in een fractie asbest, een fractie gevaarlijk afval en een fractie overig afval;
d. het voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden overleggen van de gegevens als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid, letter c, voor zover deze gegevens niet reeds zijn overgelegd.
Het vierde lid van artikel 8.1.1 van de bouwverordening bepaalt vervolgens dat de voorschriften over het sloopafval als bedoeld in het derde lid, onder letter c, eisen kunnen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Ingevolge dit vierde lid verbinden burgemeester en wethouders aan de sloopvergunning voorschriften met betrekking tot asbest, over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Alvorens de sloopvergunning te verlenen, heeft verweerder slechts in uiterst beperkte mate getoetst of de veiligheid tijdens het slopen en de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen voldoende zijn gewaarborgd (artikel 8.1.6., aanhef en onder a en b van de Bouwverordening). Verweerder heeft volstaan met vast te stellen dat de sloop door een gecertificeerd bedrijf zou worden uitgevoerd en dat er een asbestinventarisatieplan aanwezig is. Voor het overige heeft verweerder deze toetsing uitgesteld tot na de vergunningverlening. Aan de sloopvergunning heeft verweerder namelijk de voorwaarde verbonden dat niet eerder met de sloop mag worden begonnen voordat er een door verweerder goedgekeurd sloopveiligheidsplan en een werkbeschrijving is. Dat deze wijze van vergunningverlening uit een oogpunt van rechtsbescherming ontoereikend is, blijkt alleen al uit het feit dat het sloopbedrijf, ondanks zijn certificatie, in strijd met voormelde voorwaarde van de sloopvergunning met de sloop is begonnen. Op dat moment was er namelijk nog geen sloopveiligheidsplan en werkplan bij verweerder ingediend, laat staan goedgekeurd. Alleen het feit dat verzoeker actie heeft ondernomen door een bezwaarschrift in te dienen en een verzoek om een voorlopige voorziening te doen, heeft ertoe geleid dat de illegale sloop is beëindigd. Daardoor is voorkomen dat een sloop van asbest houdende materialen zou zijn voltooid, zonder de waarborgen van een goedgekeurd sloopveiligheidsplan en werkplan. Ook vergunninghouder is met deze gang van zaken allerminst gebaat: hij zit met een half gesloopt dak op zijn huis. De geringe controle door verweerder vooraf en de te grote voortvarendheid van het sloopbedrijf, om het maar mild te zeggen, zijn daar debet aan.
Gelet op de grote belangen die gemoeid zijn met een veilige asbestverwijdering zal de voorzieningenrechter de sloopvergunning schorsen als na te melden.
Daarnaast acht de voorzieningenrechter de status van de in de bijlage bij de sloopvergunning opgenomen richtlijnen onduidelijk. In dat verband wijst de voorzieningenrechter er op dat de Bouwverordening wel aangeeft dat voorschriften aan de sloopvergunning kunnen worden verbonden. De Bouwverordening kent echter het begrip “richtlijn” niet. Voor zover van de zijde van verweerder is gesteld dat deze richtlijnen gelet op de tekst wel als aan de sloopvergunning verbonden voorschriften moeten worden opgevat is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij de beslissing op bezwaar de gelegenheid heeft om op de richtlijnen een juist etiket te plakken.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding bestaat om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit van 22 september 2009 te schorsen tot 1 week nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Op grond van het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, zijnde de kosten van verleende rechtsbijstand ad € 874,-- (berekend naar één punt voor het indienen van het verzoekschrift, één punt voor het bijwonen van de zitting, bij een zaak van gemiddelde zwaarte).
Beslist wordt derhalve als volgt.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
- wijst het verzoek toe en schorst het besluit van verweerder van 22 september 2009 tot één week nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten, welke
kosten worden bepaald op € 874,00, door verweerder te betalen aan verzoekers;
- verstaat dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ad € 150,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
M.W. Hulsman, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009