ECLI:NL:RBALM:2009:BK6417

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 331 AW V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
  • M.W. Hulsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade door val op trap veroorzaakt door achtergelaten papieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 2 december 2009 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van de werkgever voor de schade die een ambtenaar heeft geleden na een val op de trap. De eiser, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, was op 21 november 2003 van de trap gevallen terwijl hij vuile kopjes naar de kantine bracht. Hij gleed uit over vijf vellen papier die op de trap lagen, welke door een collega waren achtergelaten. De eiser stelde de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW, dat de zorgplicht van de werkgever regelt, en subsidiair op grond van artikel 6:170 BW, dat de aansprakelijkheid van de werkgever voor onrechtmatige daden van ondergeschikten behandelt.

De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht, omdat de omstandigheden van het ongeval niet zodanig waren dat de werkgever extra voorzorgsmaatregelen had moeten nemen. De rechtbank stelde vast dat de trap was voorzien van een anti-sliplaag en dat er armleuningen aanwezig waren. Bovendien had de eiser de mogelijkheid om de lift te gebruiken. De rechtbank verwierp het argument van de eiser dat de werkgever had moeten toezien op een opgeruimde werkplek, aangezien het achterlaten van papieren op de trap niet automatisch leidt tot een onveilige situatie.

Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de werkgever aansprakelijk was op grond van artikel 6:170 BW, omdat de achtergelaten papieren door een collega van de eiser waren neergelegd, wat als onrechtmatige daad werd aangemerkt. De rechtbank vernietigde het besluit van de werkgever om de aansprakelijkheid af te wijzen en stelde de werkgever aansprakelijk voor de schade van de eiser. De rechtbank veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het waarborgen van een veilige werkomgeving en de aansprakelijkheid voor de daden van hun medewerkers.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 331 AW V1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[Naam],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. I.D. Mak, werkzaam bij Houkes Advocaten te Apeldoorn,
en
Dienst Justitiële Inrichtingen,
gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 17 februari 2009.
2. Procesverloop
Bij brief van 10 december 2007, nader aangevuld bij brief van 22 februari 2008 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de geleden schade ten gevolge van een ongeval dat hem is overkomen.
Bij brief van 20 maart 2008 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen om de aansprakelijkheid af te wijzen. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken, van welke gelegenheid hij bij brief van 31 maart 2008 gebruik heeft gemaakt.
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft verweerder de gestelde aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval op 21 november 2003 afgewezen.
Bij brief van 4 juli 2008, nader aangevuld bij brieven van 23 juli 2008 en 27 augustus 2008 heeft eiser bezwaar aangetekend.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaar ter hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden Ministerie van Justitie (hierna: de commissie), gehouden op 2 december 2008, te doen toelichten, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar, na verkregen advies van de commissie, ongegrond verklaard.
Eiser kan zich blijkens het beroepschrift van 27 maart 2009 niet met dat besluit verenigen.
Bij brief van 8 april 2009 heeft verweerder de rechtbank de aan het besluit ten grondslag liggende stukken alsmede een verweerschrift doen toekomen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 11 november 2009, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door mr. I.D. Mak, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M.H. Horst en H. van der Wijk.
3. Overwegingen
3.1. De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Eiser is op 21 november 2003, toen hij werkzaam was als medewerker Beleid en Kwaliteit I&A bij PI Almelo, van de trap gevallen. Hij liep die trap af om van zijn werkkamer, een zogenaamde flexwerkplek waar ook anderen dan eiser gebruik van kunnen maken, naar de kantine te gaan. In zijn handen had hij een dienblad met vuile kopjes en dergelijke die hij naar de kantine wilde terugbrengen. Met dit dienblad in zijn handen is hij uitgegleden over een aantal papieren, vijf losse vellen, dat zich op de trap bevond. Deze vijf losse vellen bestaan uit twee vellen blanco aanvraagformulier voor de aanschaf van een fiets; de drie andere vellen betreffen de fietsregeling. Ten gevolge van die val heeft eiser ernstig letsel opgelopen.
3.2. Partijen verschillen van mening omtrent het antwoord op de vraag of verweerder voor de schade die eiser door het ongeval heeft geleden aansprakelijk is te stellen.
Primair stelt eiser zich op het standpunt dat een veilige werkplek schoon en opgeruimd dient te zijn en dat de werkgever dwingend aan het personeel dient op te leggen dat looppaden en trappen vrij moeten worden gehouden van losse materialen die de vrije doorgang belemmeren dan wel valgevaar opleveren. De werkgever dient hierop ook toezicht uit te oefenen. Verweerder heeft nagelaten al die voorzorgsmaatregelen te treffen, aldus eiser. Hij verwijst voor deze aansprakelijkheid naar artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin, kort gezegd, is bepaald dat een werkgever aansprakelijk is voor de schade die een werknemer oploopt indien de werkgever zijn zorgverplichting niet nakomt.
Subsidiair stelt eiser dat verweerder aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 van het BW omdat de papieren op de trap zijn terechtgekomen door toedoen van één van de collega’s van eiser. Op grond van artikel 6:170 van het BW is, kort gezegd, de werkgever immers aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een ondergeschikte indien die laatste een fout maakt en daarvoor ook zelf is aan te spreken.
3.3. De rechtbank zal eerst de vraag behandelen of verweerder aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 van het BW.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer CRvB 22 juni 2000, TAR 2000,112, LJN AB0072) is de ambtelijk werkgever aansprakelijk te stellen overeenkomstig de norm neergelegd in artikel 7:658 van het BW. Dit houdt in dat, voor zover zulks niet reeds voortvloeit uit op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften, de ambtenaar recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen om de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Aansprakelijkheid kan eveneens worden ontlopen indien het betrokken bestuursorgaan aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
3.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op die grondslag niet aansprakelijk is. In de eerste plaats stelt hij dat eiser, toen hij met het dienblad met daarop de vuile kopjes etc. de trap afliep om ze naar de kantine te brengen, niet bezig was met de uitoefening van zijn werkzaamheden, zoals het tweede lid van artikel 7:658 van het BW bepaalt. In de tweede plaats wijst hij er op dat hij alle voorzorgsmaatregelen die redelijkerwijze nodig zijn heeft genomen om te voorkomen dat eiser schade zou lijden.
3.5. Anders dan verweerder uiteen heeft gezet, is de rechtbank van oordeel dat het terugbrengen van vuile kopjes etc. in dit geval tot de uitoefening van eisers werkzaamheden kan worden gerekend. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder, al dan niet oogluikend, toestaat dat medewerkers lunch en drinken uit de kantine ophalen om ze op hun werkplek te nuttigen. Medewerkers van de kantine halen de gebruikte kopjes en bordjes niet van de werkplekken op. Weliswaar staat er (soms) een kar op de verdieping waarop de kopjes etc. kunnen worden gezet, maar wat de precieze gang van zaken daarbij is, kon ter zitting niet worden verduidelijkt. Indien het ophalen van de lunch en drinken door medewerkers een gebruikelijke gang van zaken is, is niet in te zien dat het terugbrengen van de gebruikte kopjes etc. dat niet zou zijn. Niet van belang is dat de ene ambtenaar de kopjes en bordjes van de kantine ophaalt en een ander, eiser, het serviesgoed naar de kantine terugbrengt.
3.6. De rechtbank is overeenkomstig het betoog van verweerder van oordeel dat het gegeven dat medewerkers soms kopjes en dergelijke achterlaten op de bureaus van hun werkplek, niet zonder meer inhoudt dat daardoor een onveilige werkplek ontstaat. Evenmin kan worden gesteld dat de omstandigheid dat eiser en anderen deze kopjes zelf met een dienblad van de kantine halen en naar de kantine terugbrengen, tot een dermate groot risico leidt dat verweerder dat uit voorzorg had dienen te verbieden. De trap die eiser heeft genomen om het dienblad met de kopjes naar de kantine te brengen, is voorzien van een anti-sliplaag en armleuningen. Bovendien kon eiser er voor kiezen om de naast die trap gelegen lift te gebruiken. Algemeen bekend mag worden verondersteld dat er geen papieren of andere zaken op een trap mogen worden gelegd. Dat levert immers valgevaar op voor degenen die de trap betreden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat van verweerder redelijkerwijs niet hoeft te worden verwacht dat hij daartoe uitdrukkelijke instructies geeft. Dergelijke instructies zijn overbodig.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers stellingen dat verweerder in het nakomen van zijn zorgverplichting tekort is geschoten dienen te worden verworpen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser voor zover het zich keert tegen het besluit van verweerder waarin deze ontkent aansprakelijk te zijn op grond van artikel 7: 658 van het BW, ongegrond is.
Ter informatie aan partijen wijst de rechtbank er nog op dat, indien eiser het met dit oordeel van de rechtbank niet eens is, hij beroep dient in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.
3.7. Ten aanzien van eisers subsidiaire stelling overweegt de rechtbank als volgt. De jurisprudentie van de CRvB die ziet op toepassing van artikel 6:170 van het BW op een ambtelijk werkgever komt er op neer dat een bestuursorgaan gehouden is tot vergoeding aan de ambtenaar van de schade die een gevolg is van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen optreden van een ander indien deze schade is veroorzaakt door een als onrechtmatige gedraging aan te merken fout van de onder de verantwoordelijkheid van het bestuurorgaan werkzame persoon, indien de kans op die fout door het verrichten van de opgedragen werkzaamheden is vergroot en indien dat bestuursorgaan zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
Voor aansprakelijkheid op grond van vorenstaande norm is vereist dat door een collega van eiser jegens hem een onrechtmatige daad is gepleegd. Daarbij is niet voldoende dat de ontstane letselschade is te beschouwen als de verwezenlijking van een gevaar dat verbonden kan zijn aan een bepaalde gedraging. Zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had behoren te onthouden.
3.8. Eiser stelt zich op het volgende standpunt. Een collega van eiser heeft vijf vellen papier (fietsregeling en aanvraagformulier) bij de betreffende afdeling opgehaald om ze te kunnen kopiëren. Alvorens de trap op te lopen richting kopieerapparaat, heeft hij de vijf vellen op de trap neergelegd om nog even iets anders te doen, bijvoorbeeld naar de kantine lopen om kopjes weg te brengen. Eiser is op dat moment van de trap gelopen en is uitgegleden over de vijf velletjes. Ter zitting heeft hij dit standpunt nader onderbouwd.
3.9. Verweerder gaat er daarentegen van uit dat de vijf velletjes papier waarschijnlijk door een collega van eiser onderweg, de trap aflopend komend van het kopieerapparaat, ongemerkt zijn verloren en zodoende op de trap zijn beland, zodat eiser daarover heeft kunnen uitglijden. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt eveneens nader onderbouwd.
3.10. Niet beide lezingen kunnen juist zijn.
De rechtbank acht de stellingen van eiser meer plausibel dan die van verweerder. Vast staat immers dat het vijf losse vellen betrof waarover eiser de trap aflopend uitgleed. Gewoonlijk verliest men zulke losse vellen, de trap aflopend, niet ongemerkt. Daarbij komt dat verweerder heeft nagelaten een onderzoek te doen uitvoeren naar de toedracht van het ongeval. Van een goed werkgever mag dat in het algemeen worden verwacht, omdat het ongeval grote gevolgen kan hebben voor de medewerker die dat overkomt. In het bijzonder is een dergelijk onderzoek van belang voor diens mogelijkheid om de schade te verhalen. Naar eiser onweersproken heeft gesteld heeft verweerder bovendien bij eiser aanvankelijk de indruk gewekt dat hij de schade van eiser zou vergoeden en heeft hij aanvankelijk ook schade vergoed (zie onder meer productie 1 met bijlagen). Pas later heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij niet aansprakelijk is. Ten slotte heeft de Arbeidsinspectie geen rapport van het ongeval kunnen opmaken, omdat verweerder het ongeval niet heeft gemeld, hetgeen overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet in de rede had gelegen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de meer plausibele stellingen van eiser op dit punt onvoldoende heeft weersproken, zodat zij bij haar verdere beoordeling uitgaat van de stellingen van eiser.
3.11. Verweerder heeft nog een tweetal andere weren aangevoerd.
In de eerste plaats stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van gedrag, te weten het verliezen van de vellen papier, waarvan iemand zich vanwege de mate van waarschijnlijkheid van het letsel van eiser, zich uit zorgvuldigheidsoverwegingen had kunnen of dienen te onthouden.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer, voor zover verweerder dat ook wil aanvoeren ten aanzien van de feiten waarvan de rechtbank uitgaat, namelijk een collega van eiser heeft de vellen papier op de trap gelegd, dient te worden verworpen. Het achterlaten van een bundeltje losse vellen papier op een trap is in hoge mate gevaarzettend voor degene die van de trap gebruik maakt en doet de kans op een ongeval aanmerkelijk toenemen. Een dergelijke gedrag dient als onrechtmatig te worden aangemerkt in de zin van artikel 6:170 van het BW.
In de tweede plaats wijst verweerder er op dat de waarschijnlijkheid van het letsel door eiser zelf sterk is vergroot door zich met een dienblad het zicht op de trap te ontnemen en door geen leuningen vast te houden; bovendien heeft hij nagelaten de lift te gebruiken.
Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Immers met een dienblad met kopjes etc. van de trap lopen is een normaal gebruik van de trap dat gewoonlijk probleemloos verloopt. Dat gebruik wordt niet minder normaal indien betrokkene had kunnen kiezen voor het gebruik van de lift.
3.12. Nu de rechtbank alle weren van verweerder heeft verworpen en de stellingen van eiser leiden tot het aannemen van aansprakelijkheid van verweerder op grond van artikel 6:170 van het BW, zal zij het bestreden besluit op dit punt vernietigen. Tevens zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van verweerder van 9 juni 2008 deels te herroepen en daarvoor in de plaats te stellen dat verweerder aansprakelijk is jegens eiser op grond van artikel 6:170 van het BW.
3.13. De rechtbank zal de zaak niet verwijzen naar de schadestaatprocedure op de voet van artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft immers geen verzoek om schadevergoeding ingediend.
3.14. Nu eiser deels in het gelijk is gesteld zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten als na te melden.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep deels gegrond, vernietigt deels het besluit van verweerder van 17 februari 2009, herroept deels het besluit van verweerder van 9 juni 2008 en bepaalt daarvoor in de plaats dat verweerder op grond van artikel 6:170 van het BW aansprakelijk is voor de schade van eiser;
- verklaart het beroep voor het overige, overeenkomstig overweging 3.6., ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 647,90, door verweerder aan eiser te betalen.
- verstaat dat verweerder het griffierecht ad € 150,-- aan eiser vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, en door deze en M.W. Hulsman, griffier, ondertekend
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009
Afschrift verzonden op
AW