RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 95339 HA ZA 08-713
datum vonnis: 29 juli 2009 (ggv)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
X,
wonende te ,
eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen X,
advocaat: mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam,
Y,
wonende te I (Verenigd Koninkrijk),
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen Y,
procesadvocaat: mr. R. Kroon te Almelo,
behandelend advocaat: mr. Ellens te Amsterdam.
X heeft gevorderd als vermeld in de inleidende dagvaarding met producties.
Na een beslissing ter rolle dienaangaande heeft X bij akte vervolgens de betekeningstukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat het exploot van dagvaarding Y in Engeland heeft bereikt.
Y heeft vervolgens geconcludeerd van antwoord en daarbij tevens een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Bij laatstbedoelde conclusie heeft Y ook op zijn beurt producties in het geding gebracht.
X heeft daarna geconcludeerd van repliek in conventie en antwoord in reconventie en Y van dupliek in conventie en repliek in reconventie. X heeft ten slotte geconcludeerd van dupliek in reconventie. Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
In conventie en voorwaardelijke reconventie:
1.1 X is profvoetballer geweest en heeft tijdens zijn carrière onder meer gevoetbald in loondienst van De voetbalclub. Ook Y is profvoetballer. Hij voetbalde per einde 1998 bij de Nederlandse voetbalclub, De eerste voetbalclub,D. Eind 1998 werd Y benaderd door X met de vraag of hij, Y, belangstelling zou hebben voor voortzetting van zijn carrière bij De voetbalclub. Uiteindelijk heeft dit contact tussen X en Y ertoe geleid dat Y per 5 januari 1999 in loondienst van De voetbalclub is getreden.
1.2 Gedateerd op 20 december 1998 is tussen Y en X een overeenkomst tot stand gekomen met de navolgende inhoud:
“Hierbij verklaren Y en X akkoord te gaan met de volgende overeenkomst.
Wanneer het contract tussen F. Y en De voetbalclu wordt ondertekend, betaalt F. Y netto het bedrag van f 25.000 (vijfentwintigduizend gulden) aan R.E. X, voor 31 januari 1999. Daarnaast betaalt F. Y netto voor ieder jaar dat hij verbonden blijft aan De voetbalclub, het bedrag van f 50.000 (vijftigduizend gulden) aan R.E. X. Deze betaling moet ieder jaar voor 31 juli voldaan zijn.”
1.3 Na ondertekening van het contract tussen Y en De voetbalclub heeft Y, voor de overeengekomen datum van 31 januari 1999, de overeengekomen som van f 25.000,- aan X betaald. Y is onafgebroken van 5 januari 1999 tot aan 1 juli 2008 in loondienst van De voetbalclub gebleven. Tussen partijen is geschil ontstaan over de wijze van verdere uitvoering van de overeenkomst, voornoemd. Tussen partijen staat vast dat Y niet voor ieder jaar dat hij verbonden is geweest aan De voetbalclub de som van f 50.000,- aan X heeft betaald.
De standpunten van partijen
2.1 Naar het oordeel van X laat de overeenkomst met Y geen twijfel bestaan over de daaruit voor Y voortvloeiende verplichtingen. Gelet op het aantal jaren dat Y bij De voetbalclub in loondienst is geweest, is hij verschuldigd 9 x f 50.000,-, hetgeen overeenkomt met een bedrag van € 204.201,-. Y is die contractuele som verschuldigd omdat X hem destijds de tip heeft gegeven om in overleg met De voetbalclub te treden. Y was bereid de overeengekomen som te betalen omdat de overgang van De eerste voetbalclub naar De voetbalclub een grote positieverbetering impliceerde, niet alleen op sportief gebied maar zeker ook op financieel gebied.
2.2 Het is juist dat X destijds geen gelicentieerd spelersmakelaar was. Zijn activiteiten voor Y waren dan ook niet bemiddelend van aard. In ieder geval heeft hij niet bemiddeld tussen Y en De voetbalclub bij het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst tussen die partijen ingaande 5 januari 1999. Die bemiddelingswerkzaamheden zijn verricht door de heer U. C, die destijds als medewerker van de VVCS wel bevoegd was om namens spelers met clubs te onderhandelen.
2.3 Onjuist is het door Y ingenomen standpunt dat X op enig moment aan Y heeft laten weten dat laatstgenoemde geen betalingen uit hoofde van de overeenkomst meer aan hem, X, verschuldigd zou zijn. Het feit dat X per 1 augustus 1999 ook zelf in loondienst van De voetbalclub is getreden als scout, heeft op de overeenkomst met Y van december 1998 geen enkele invloed gehad.
2.4 Omdat door zijn tussenkomst Y en De voetbalclub met elkaar in contact zijn getreden en met elkaar hebben gecontracteerd, heeft X daarvoor van De voetbalclub een eenmalige som ontvangen van £ 5.000,-. Onjuist is de stelling van Y dat hij, naast de som van f 25.000,- in januari 1999, ook nog eens in contanten aan X heeft betaald een bedrag van £ 2.500,-.
2.5 Onjuist is de stelling van Y dat X door te lang stilzitten zijn recht tot het instellen van de onderhavige vordering zou hebben verwerkt. Reeds in 2003 heeft X middels zijn toenmalige raadsman getracht om Y vrijwillig tot betaling aan te zetten. De stelling van Y dat hij destijds de overeenkomst met X is aangegaan onder invloed van bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling moet naar het oordeel van X worden verworpen. Y heeft uit vrije wil met X gecontracteerd. X was geenszins gehouden om Y te melden dat hij van De voetbalclub £ 5.000,- als tipgeld zou ontvangen. Evenzeer kan naar het oordeel van X niet worden geoordeeld dat redelijkheid en billijkheid aan toewijzing van zijn vordering in de weg zouden behoren te staan.
2.6 Aldus vordert X de veroordeling van Y tot betaling van een hoofdsom van € 204.201,-, vermeerderd met incassokosten ad € 8.013,77, wettelijke rente ad € 57.548,42 en dit alles met veroordeling van Y in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van de beslaglegging door X voorafgaande aan deze procedure.
3.1 Y en X kenden elkaar uit het verleden. Eind 1998 nam X met Y contact op met de vraag of Y belangstelling zou hebben om zijn carrière voort te zetten bij De voetbalclub. X was geen door de FIFA gelicentieerde spelersmakelaar, zodat X daarom bij Y aandrong op een contract met Y voor bemiddeling en de voor die bemiddeling verschuldigde vergoedingsom. X zou immers, nu hij geen bevoegd spelersmakelaar was, niet jegens De voetbalclub aanspraak op een vergoedingsom kunnen maken. Omdat Y graag naar De voetbalclub wilde gaan, heeft hij onder de aldus door X uitgeoefende druk ingestemd met de overeenkomst van 20 december 1998.
3.2 Naar zijn oordeel heeft X door zijn tussenkomst bemiddeld tussen hem en De voetbalclub. Er is derhalve sprake van een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW. Overigens is juist de stelling van X dat Y tijdens zijn onderhandelingen met De voetbalclub is vergezeld door de heer U. C van de VVCS.
3.3 Het eerste contract dat Y met De voetbalclub afsloot, liep van 5 januari 1999 tot en met 30 juni 2002. X heeft zich niet bemoeid met de onderhandelingen met De voetbalclub. Ook in de jaren daarna, op die momenten waarop Y weer met De voetbalclub in onderhandeling ging over verlenging van zijn contract, heeft dat nimmer meer plaatsgevonden met assistentie van X. Y heeft in de loop der jaren telkens officiële spelersmakelaars moeten inschakelen en die makelaars ook telkens voor hun diensten betaald.
3.4 Het is juist dat Y de eerste contractueel overeengekomen som van f 25.000,- tijdig aan X heeft betaald. Daarenboven heeft hij aan C, die immers op aanwijzing van X was meegegaan naar I, ook nog eens een som van f 20.000,- moeten betalen. In oktober 1999 meldde X zich bovendien met de mededeling dat hij dringend geld nodig had. Dat heeft ertoe geleid dat de echtgenote van Y op de kade in Harwich nog eens in contanten £ 2.500,- aan X heeft betaald.
3.5 Naar de stelling van Y heeft hij vervolgens in april 2000 in het bijzijn van zijn echtgenote gesproken met X. In dat gesprek is overeengekomen dat Y geen bedragen meer aan X verschuldigd was op basis van de overeenkomst van 20 december 1998. Het zou derhalve blijven bij het reeds betaalde bedrag van f 25.000,- en het bedrag in contanten dat de echtgenote van Y aan X had overhandigd. Op die grond is Y naar zijn primaire stelling dan ook verder geen bedrag meer aan X verschuldigd.
3.6 Daarenboven is hij evenwel naar zijn stelling geen som (meer) aan X verschuldigd omdat inmiddels is gebleken dat X voor de bemiddeling van destijds ook is betaald door De voetbalclub, terwijl hij daarvan noch tevoren, noch daarna mededeling heeft gedaan aan Y. Y kwam daar zelf achter toen hij ter gelegenheid van de contractbesprekingen ter verlenging van de oorspronkelijke overeenkomst, de door zijn officiële makelaars gemaakte kosten niet kon verhalen op De voetbalclub, omdat de club, naar zij mededeelde, destijds bij de overgang van Y van De eerste voetbalclub naar De voetbalclub reeds een vergoedingsom zou hebben betaald. Nu in deze procedure X heeft bevestigd dat hij destijds een som van £ 5.000,- heeft ontvangen, staat daarmee vast dat Y in het geheel geen som aan X verschuldigd is uit hoofde van het gestelde in artikel 7:427 BW juncto 7:417 en 7:418 BW.
3.7 Bovendien dient de overeenkomst van 20 december 1998 naar het oordeel van Y alsnog te worden vernietigd wegens bedrog, dwaling en misbruik van omstandigheden. Y is de overeenkomst destijds aangegaan op basis van onjuiste informatie door X, waardoor hij zich onder druk gezet voelde. Gelet op de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen, het feit dat X ook door De voetbalclub is betaald, het feit dat er later sprake was van een belangenverstrengeling doordat ook X in loondienst van De voetbalclub trad en gelet op het feit dat X behoudens de bemiddeling per eind 1998 in de jaren daarna nimmer meer enige activiteit ten behoeve van Y heeft ontplooid, is de vordering van X tevens in strijd met de redelijkheid en billijkheid, zoals dat kan worden gebaseerd op het gestelde in artikel 6:2 en 6:248 BW.
3.8 Y betwist, voorzover nodig, de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Op de hiervoor in het kort samengevatte verschillende gronden concludeert hij in conventie tot ontzegging van de vorderingen aan X.
4.1 Y is van oordeel dat de vordering van X primair moet worden afgewezen op grond van zijn stelling dat hij in april 2000 met X is overeengekomen dat er niets meer verschuldigd zou zijn. Indien en voorzover de rechtbank dat verweer van Y zou verwerpen, en derhalve de rechtbank tot een oordeel komt over de andere verweren van Y, vordert Y – in zoverre derhalve voorwaardelijk – als volgt in reconventie.
4.2 In dat geval vordert Y een verklaring voor recht dat X in het geheel geen recht had op loon uit hoofde van het gestelde in de artikelen 7:427 juncto 7:417 en 7:418 BW, met bepaling dat het door Y betaalde loon, dan wel een nader bij staat op te maken schadevergoeding, door X aan Y dient te worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente.
4.3 Subsidiair vordert Y in de voorwaardelijke reconventie de vernietiging van de overeenkomst van 20 december 1998 wegens enig wilsgebrek, met name nu X wist althans redelijkerwijs had moeten begrijpen dat Y door hem werd gedwongen dan wel bewogen om de overeenkomst af te sluiten teneinde het afketsen van zijn droomtransfer te voorkomen.
4.4 Nog meer subsidiair vordert Y in reconventie de opheffing van het door X te zijner laste gelegde beslag en dit alles met veroordeling van X in de kosten van de procedure in reconventie.
5. X heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen in reconventie. Op dat verweer zal hierna in dit vonnis – voorzover nodig – worden ingegaan, ook, voorzover de rechtbank daar nog aan toekomt, het verweer dat de vorderingen tot vernietiging van de overeenkomst zijn verjaard ex artikel 3:52 BW.
Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
6.1 X is woonachtig in Nederland en Y is woonachtig in Groot-Brittannië, zodat partijen derhalve woonachtig zijn op het grondgebied van verschillende EU-staten.
6.2 Van toepassing is de Verordening van de Raad van de Europese Unie nummer 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Artikel 5 lid 1 aanhef en onder a. van de verordening bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat voor de bevoegde rechter kan worden opgeroepen, waarbij ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst als het bevoegde gerecht wordt aangewezen het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voorts is van toepassing het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-verdrag), waar in artikel 4 lid 1 is bepaald dat, voorzover partijen zelf geen rechtskeuze hebben gemaakt, de overeenkomst wordt beheerst door het recht van dat land waarmee zij het nauwst is verbonden. In artikel 4 lid 2 van laatstgenoemd verdrag is geregeld dat de overeenkomst wordt vermoed het nauwst te zijn verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats heeft.
6.3 X en Y hebben in dit geval geen rechtskeuze gemaakt. De overeenkomst is gesloten tussen twee Nederlanders die op het moment van het sluiten van die overeenkomst beiden in Nederland woonachtig waren. De rechtbank oordeelt dan ook dat deze overeenkomst het nauwst is verbonden met Nederland. De overeenkomst ziet met name op de betaling van geldsommen van Y aan X, die nog steeds in Nederland woonachtig is. Aldus is Nederlands recht ten deze van toepassing en is krachtens artikel 5 van voornoemde Verordening de rechtbank Almelo bevoegd nu krachtens artikel 6:116 BW de verplichting tot betaling van een geldsom moet worden uitgevoerd aan de woonplaats van de schuldeiser zijnde in dit geval derhalve in L.
Het meest omvattende verweer van Y
7.1 Y heeft in deze procedure nadrukkelijk als het meest verstrekkende standpunt ingenomen dat hij geen gelden meer aan X verschuldigd is omdat hij dat tijdens een bespreking met X in april 2000 is overeengekomen. De rechtbank begrijpt de proceshouding van Y aldus dat hij niet eerst tot inzet van deze procedure wil maken zijn stelling dat hij ten onrechte aan X heeft betaald en dat X hetgeen hij reeds heeft ontvangen zou moeten terugbetalen.
7.2 Gelet op voornoemde proceshouding van Y dient derhalve eerst in deze procedure de vraag te worden beantwoord of partijen daadwerkelijk in april 2000 zijn overeengekomen dat Y niets meer aan X verschuldigd zou zijn, behoudens de betalingen die hij voordien reeds aan X had gedaan. X betwist dat zodanige afspraak tussen partijen is gemaakt. Het is dan ook aan Y om bewijs bij te brengen van zijn hiervoor genoemde standpunt. Conform zijn bewijsaanbod zal Y daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
Kwalificatie van de overeenkomst
8.1 De rechtbank acht het noodzakelijk om, direct aansluitend aan de getuigenverhoren of, indien Y zou afzien van het doen horen van getuigen, op een nader te bepalen datum, een comparitie van partijen te houden omdat de rechtbank nog nadere feitelijke informatie van partijen wil ontvangen en wil bezien of alsnog een regeling in der minne tot stand zou kunnen komen. Met het oog op die comparitie merkt de rechtbank met betrekking tot de kwalificatie van de overeenkomst tussen partijen het navolgende op.
8.2 Zoals Y heeft gesteld, en X heeft beaamd, was X in ieder geval destijds geen gelicentieerd FIFA-spelersmakelaar. De FIFA-reglementen – en in navolging daarvan het thans geldende Reglement Spelersmakelaars van de KNVB te Zeist – geven nauwgezet aan de bevoegdheid van de spelersmakelaar, zijn wijze van honorering, de partij die geacht wordt die honorering voor haar rekening te nemen (behoudens uitzondering de voetbalclub), het verbod om de belangen van meer dan één van de betrokken partijen te behartigen bij de onderhandelingen en de sanctiebepalingen voor, met name, spelersmakelaar en voetbalclub, indien wordt gehandeld in strijd met de reglementen of indien de club zaken doet met een niet gelicentieerde spelersmakelaar. De rechtbank sluit niet uit dat, zoals door Y is gesteld, X vanuit die achtergrond heeft aangedrongen bij Y om de qua inhoud summiere overeenkomst te ondertekenen zoals die hiervoor in dit vonnis volledig is geciteerd. Het stond X immers als niet gelicentieerd spelersmakelaar niet vrij om daadwerkelijk voor Y als voetbalmakelaar op te treden, zoals het De voetbalclub niet vrij zou hebben gestaan om X voor zodanige werkzaamheden te betalen.
8.3 De vraag of X als tussenpersoon mocht optreden tussen Y en De voetbalclub en de vraag of dat, indien dat X destijds niet zou hebben vrijgestaan, tot sancties jegens hem van de internationale of de nationale voetbalorganisatie zou hebben geleid, is echter een geheel andere dan die naar de vraag wat rechtens heeft te gelden met betrekking tot de onderhavige civielrechtelijke overeenkomst tussen partijen. X heeft nadrukkelijk betoogd dat zijn inspanningen voor Y niet bemiddelend van aard zijn geweest. Hij is, naar zijn standpunt, slechts tipgever van Y geweest en, zoals hij onder punt 19 van zijn conclusie van repliek pakkend heeft verwoord: “Voor de tip en de tip alleen dient Y te betalen”. Naar het oordeel van Y heeft X bemiddeld tussen hem en De voetbalclub, zodat zijn activiteiten vallen onder de definitie van artikel 7:425 BW.
8.4 Vooralsnog stelt de rechtbank vast dat X in ieder geval intermediair is geweest tussen De voetbalclub en Y. Het is X die van De voetbalclub het verzoek heeft gekregen om uit te zien naar een mogelijke verdediger ter versterking van het elftal van De voetbalclub en het is X die vervolgens contact heeft gelegd met Y. Zonder de tussenkomst van X zou Y niet hebben geweten van de belangstelling van De voetbalclub en zou hij, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, geen arbeidsovereenkomst met De voetbalclub in januari 1999 hebben gesloten. Naar de stelling van Y heeft X, nadat Y aan hem had aangegeven geïnteresseerd te zijn in De voetbalclub, zelf gebeld met de manager B van De voetbalclub om het standpunt van Y te bespreken. X zou, naar Y stelt, bovendien de door hem van Y bedongen vergoedingssom mede hebben laten afhangen van het mogelijke salaris dat De voetbalclub aan Y zou willen betalen.
8.5 Voor de beantwoording van de vraag of de overeenkomst van december 1998 tussen partijen moet worden aangemerkt als een bemiddelingsovereenkomst in de zin van 7:425 BW behoeft de rechtbank nog nadere informatie van partijen die ter comparitie aan de orde moet komen. De rechtbank verwacht dat beide partijen nauwgezet aangeven hoe de contacten tussen De voetbalclub en X, tussen X en Y en tussen Y en De voetbalclub zijn verlopen. Bovendien verwacht de rechtbank nadere verduidelijking van partijen over de vraag wie de heer C heeft ingeschakeld, wat de rol van de heer C is geweest en hoe het is gegaan met betrekking tot zijn honorering. X wordt verzocht een nadere toelichting te geven met betrekking tot zijn contacten met de heer B van De voetbalclub en de gang van zaken met betrekking tot betaling aan hem van de som van £ 5.000,-. Van beide partijen verwacht de rechtbank nog enige toelichting op de vraag hoe de bedragen die in hun overeenkomst zijn vastgelegd, tot stand zijn gekomen.
8.6 De rechtbank wijst beide partijen erop dat zij, in navolging van A-G Verkade in zijn conclusie bij Hoge Raad 6-4-2007, NJ 2008, 493 in ieder geval in artikel 7:425 niet leest dat voor het aannemen van een bemiddelingsovereenkomst vereist is dat de opdrachtnemer meer werkzaamheden zou moeten verrichten dan het bij elkaar brengen van partijen en het doorgeleiden van informatie. Partijen kunnen desgewenst ter comparitie hun standpunt dienaangaande nog verduidelijken.
Verdere aanhouding van beslissingen
9. De rechtbank acht geboden dat thans eerst het getuigenverhoor en vervolgens de comparitie van partijen plaatsvindt. De rechtbank zal dan ook verdere beslissingen in conventie aanhouden.
10.1 Gelet op de verbondenheid tussen de vorderingen in reconventie en de oordelen in conventie, acht de rechtbank het geboden om iedere beslissing in reconventie aan te houden.
I. Draagt Y op om te bewijzen als overwogen in rechtsoverweging 7.2.
II. Bepaalt dat indien Y bewijs wenst te leveren door getuigen deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door mr. Vermeulen.
III. Verwijst de zaak naar de civiele rol van deze rechtbank van woensdag 12 augustus 2009 voor dagbepaling enquête aan de zijde van Y en draagt hem op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen.
Zowel in conventie als in reconventie:
IV. Beveelt partijen in persoon om, aansluitend aan het getuigenverhoor aan de zijde van Y of, indien dat getuigenverhoor niet zal plaatsvinden, op een nader te bepalen dag te verschijnen in het gerechtsgebouw te Almelo voor mr. Vermeulen om inlichtingen te verstrekken en een vereniging te beproeven.
V. Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van woensdag 12 augustus 2009 voor dagbepaling comparitie en draagt Y op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen.
VI. Draagt partijen op om ervoor zorg te dragen dat door hen ter gelegenheid van de comparitie van partijen in het geding te brengen stukken uiterlijk veertien dagen voor de comparitiedatum in fotokopie in handen van de comparitierechter en de advocaat van de wederpartij zijn gesteld.
Eveneens in conventie en in reconventie:
VII. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Vermeulen en op woensdag 29 juli 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.