RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 95339 HA ZA 08-713
datum vonnis: 23 december 2009 (ggv)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
X,
wonende te A, gem. Enschede,
eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen X,
advocaat: mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam,
Y,
wonende te I,
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen Y,
procesadvocaat: mr. R. Kroon te Almelo,
behandelend advocaat: mr. M. Ellens te Amsterdam.
De rechtbank neemt over hetgeen met betrekking tot het procesverloop is opgenomen in het tussenvonnis van 29 juli 2009. In dat tussenvonnis is in conventie aan Y bewijs opgedragen terwijl zowel in conventie als in reconventie een comparitie van partijen is vastgesteld. De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Het op dezelfde datum vastgestelde getuigenverhoor heeft geen doorgang gevonden. Y heeft ter comparitie verklaard dat hij afziet van het doen horen van getuigen. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
Vaststaande feiten en standpunten van partijen
In conventie en voorwaardelijke reconventie:
1. De rechtbank neemt met betrekking tot de vaststaande feiten en de standpunten van partijen op deze plaats over hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 29 juli 2009 in de alinea’s 1.1 tot en met 5.
2.1 Door Y is voor alles als verweer gevoerd dat hij in april 2000 met X is overeengekomen dat hij niets meer aan X verschuldigd zou zijn, zodat het zou blijven bij de betalingen die hij op het moment dat die afspraak zou zijn gemaakt, al had gedaan. Gelet op de ontkenning door X van die afspraak is aan Y bewijs opgedragen. Y heeft uiteindelijk afgezien van het leveren van dat bewijs door het doen horen van getuigen. Waar naar het oordeel van de rechtbank uit door Y geproduceerde stukken onvoldoende kan worden afgeleid dat de betreffende afspraak is gemaakt, oordeelt de rechtbank dan ook dat, nu getuigenbewijs achterwege is gebleven, niet is komen vast te staan dat Y in april 2000 met X is overeengekomen dat hij geen betalingen meer verschuldigd zou zijn uit hoofde van de op 20 december 1998 gedateerde overeenkomst.
2.2 De rechtbank dient vervolgens te oordelen over het verweer van Y dat hij in het geheel geen bedragen uit hoofde van de overeenkomst van 20 december 1998 aan X verschuldigd was en is op grond van het bepaalde in de artikelen 7:427 en 7:417/418 BW. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.3 Tussen partijen staat vast dat X op enig moment in 1998 is benaderd door B, manager van De voetbalclub, met de vraag of X een verdediger kende die interessant zou kunnen zijn voor De voetbalclub. Evenzeer staat vast dat X vervolgens contact heeft gelegd met Y. Zoals ter comparitie door beide partijen nog eens is uitgelegd, heeft X met Y gebeld en hem op de hoogte gebracht van de belangstelling van De voetbalclub. Nadat Y had laten weten verder te willen praten, heeft X dat teruggekoppeld aan B van De voetbalclub, en bovendien een afspraak met Y en zijn echtgenote gemaakt te zijnen huize. Daar heeft hij aan Y verdere informatie gegeven en aan Y geadviseerd om zich bij de concrete contractonderhandelingen in Engeland te laten bijstaan door C. Gelet op de nadrukkelijke verklaring van Y ter comparitie en de niet expliciete ontkenning daarvan door X, gaat de rechtbank er vanuit dat X vervolgens met Y, en zijn echtgenote en C is meegereisd naar I en daar ook contacten heeft gehad met De voetbalclub en B.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank moeten de onderhavige activiteiten van X niet slechts feitelijk, maar ook formeel worden aangemerkt als activiteiten van een tussenpersoon bij het tot stand brengen van een overeenkomst tussen een opdrachtgever en een derde. De tussenkomst van X diende te leiden tot de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen Y en De voetbalclub. Die arbeidsovereenkomst is ook daadwerkelijk tot stand gekomen met ingang van 5 januari 1999.
2.5 Zoals tussen partijen vaststaat heeft X, toen hij te zijnen huize Y voorzag van nadere informatie over de belangstelling van De voetbalclub, van Y betaling bedongen voor het geval er daadwerkelijk een contract tussen Y en De voetbalclub tot stand zou komen. De rechtbank oordeelt dat X dusdoende heeft verkozen om de positie van opdrachtnemer van Y in te nemen. X kreeg door die afspraak een eigen belang bij het totstandkomen van de overeenkomst tussen Y en De voetbalclub en heeft zich vervolgens daadwerkelijk als lasthebber van Y gedragen door het contact tussen Y en De voetbalclub te leggen en door Y te vergezellen toen die voor de contractbesprekingen naar I reisde. De rechtbank oordeelt derhalve dat zowel de feitelijke activiteiten van X als zijn vergoedingsafspraak met Y leiden tot de conclusie dat ten deze sprake is geweest van een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW. X heeft zich immers als opdrachtnemer tegenover Y als opdrachtgever verbonden om tegen vergoeding als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van de overeenkomst tussen Y en De voetbalclub. Daaraan doet niet af dat X de feitelijke contractonderhandelingen met De voetbalclub heeft overgelaten aan C. Laatstgenoemde is nadrukkelijk door X aan Y geadviseerd terwijl bovendien, naar ter comparitie is gebleken, de door C voor zijn activiteiten verlangde som van hfl. 20.000,-, niet is betaald door Y doch uiteindelijk door X, die immers aan Y heeft verzocht het bedrag van hfl. 20.000,- aan C betaalbaar te stellen in mindering op de som die Y naar het oordeel van X aan hem verschuldigd zou zijn.
2.6 Nu sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW is, in het voorkomende geval, tevens van toepassing het bepaalde in artikel 7:427 BW en via dit artikel het bepaalde in de artikelen 7:417 en 7:418 BW. Van belang is dat in deze procedure is komen vast te staan dat X voor zijn onderhavige werkzaamheden als tussenpersoon tevens betaling heeft bedongen bij en heeft ontvangen van De voetbalclub. Meer in concreto heeft X voor zijn onderhavige werkzaamheden van De voetbalclub ontvangen een eenmalig bedrag van £ 5.000,-. Ter comparitie heeft X verklaard dat hij met B van De voetbalclub doorlopende afspraken had en dat hij een bedrag zou ontvangen voor iedere speler die hij succesvol bij De voetbalclub zou tippen. Door Y is onweersproken gesteld dat hij door X niet is geïnformeerd over de bedoelde betaling door De voetbalclub. Hij is met die betaling eerst enkele jaren na de ingangsdatum van zijn eerste contract bij De voetbalclub bekend geworden. De zaakwaarnemers die C in de loop der jaren heeft ingeschakeld bij zijn besprekingen tot contractverlenging met De voetbalclub – bij welke besprekingen X overigens nooit meer betrokken is geweest – weigerde De voetbalclub immers te betalen omdat zij, naar zij aan Y liet weten, reeds aan X had betaald bij de komst van Y.
2.7 Nu Y zijn opdracht aan X verstrekte als natuurlijk persoon, anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf is van toepassing het bepaalde in artikel 7:417 lid 2 BW. Nu X ook bij De voetbalclub betaling had bedongen en mitsdien tevens als lasthebber van De voetbalclub kan worden aangemerkt, had hij daartoe schriftelijke toestemming van Y moeten verkrijgen. Zou overigens het gestelde in artikel 7:417 geen toepassing hebben gevonden, dan zou de verhouding tussen partijen tevens moeten worden gebracht onder het bepaalde in artikel 7:418 lid 1 BW. Evident is immers dat X, door betaling van zowel De voetbalclub als C te bedingen, als lasthebber een direct belang had bij de totstandkoming van de rechtshandeling als in laatstgenoemd artikel bedoeld.
2.8 De rechtbank oordeelt dan ook dat zowel op grond van het bepaalde in artikel 7:417 lid 3 BW als het bepaalde in artikel 7:418 lid 2 BW X zijn recht op vergoeding jegens Y heeft verloren. De rechtbank wijst erop dat aan de artikelen 7:417 en 7:418 BW ten grondslag ligt het uitgangspunt dat het aan de lastgever, dus in casu Y, is om te beoordelen of zich een belangenconflict voordoet dat aan een optimale behartiging van zijn belang door de lasthebber zou kunnen afdoen. Het toestemmingsvereiste (7:417 lid 2 BW) of de informatieplicht (7:418 lid 1 BW) geldt dus onafhankelijk van het antwoord op de vraag of het eigen belang van de lasthebber daadwerkelijk in strijd is met de belangen van de lastgever . In deze zaak wordt dat, naar de rechtbank oordeelt, nog eens onderstreept door het feit dat Y in latere jaren de kosten van zijn zaakwaarnemers niet meer op De voetbalclub heeft kunnen afwentelen doordat bij zijn komst bij I door de club reeds was betaald aan X. Doordat X over die betaling niets heeft vermeld, heeft Y de gevolgen van die betaling destijds niet kunnen overwegen.
2.9 De rechtbank oordeelt derhalve dat de vordering van X strandt op de hiervoor omschreven grond. De overige stellingen en verweren in conventie behoeven dan ook geen verdere bespreking. Als in het ongelijk gestelde partij moet X de kosten van de procedure in conventie dragen.
3.1 De rechtbank neemt over hetgeen door haar in conventie is overwogen en beslist. Y heeft zijn eis in reconventie deels voorwaardelijk ingesteld, immers uitsluitend indien en voorzover de rechtbank honoreert zijn verweer in conventie met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 7:417 en 7:418 BW. Gelet op hetgeen de rechtbank in conventie heeft overwogen en beslist, is aan die voorwaarde voldaan zodat de primaire vordering in reconventie voor beoordeling vatbaar is.
3.2 Y heeft primair in reconventie gevorderd te verklaren dat X, gezien het bepaalde in artikel 7:427 BW, geen recht heeft op loon van Y met bepaling dat het door Y betaalde loon, dan wel een nader bij staat op te maken schadevergoeding, door X aan Y dient te worden voldaan vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 november 2008.
3.3 De rechtbank oordeelt dat X jegens Y geen recht had op loon, zowel op grond van het gestelde in artikel 7:417 lid 3 BW als op grond van het gestelde in artikel 7:418 lid 2 BW. Bedragen die Y niettemin in afwijking daarvan aan X heeft betaald, zijn derhalve onverschuldigd betaald zodat de vordering van Y tot terugbetaling van die bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2008, toewijsbaar is.
3.4 Nu de vordering van X op Y wordt afgewezen, ligt de vordering van Y met betrekking tot de doorhaling van het door X gelegde beslag, eveneens voor toewijzing gereed.
3.5 Als in het ongelijk gestelde partij moet X de kosten van de procedure in reconventie dragen.
I. Wijst af de vorderingen van X.
II. Veroordeelt X in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van Y begroot op een bedrag van € 1.148,- aan verschotten (griffierecht) en € 6.000,- aan het salaris van de advocaat (3 punten x € 2.000,-).
III. Verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling ad II. uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Verklaart voor recht dat X geen recht heeft op loon van Y in zijn hoedanigheid van bemiddelaar bij de transfer van Y van De eerste voetbalclub naar De voetbalclub, met bepaling dat het door Y reeds betaalde loon door X aan Y dient te worden (terug)betaald, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting en vermeerderd met de wettelijke rente over de terug te betalen som vanaf 5 november 2008 tot aan de dag der betaling.
V. Heft op het door X op de woning van Y, gelegde conservatoire beslag en beveelt X tot doorhaling van dat beslag over te gaan middels aantekening in het kadastrale register, dit alles binnen 7 dagen na vonniswijzing en bepaalt dat bij gebreke van nakoming van dit bevel doorhaling kan worden gelast op basis van de grosse van het onderhavige vonnis.
VI. Veroordeelt X in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden aan de zijde van Y begroot op een bedrag van € 452,- (2 punten x € 452,- x 0,5).
VII. Verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Zowel in conventie als in reconventie:
VIII. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Vermeulen en op woensdag 23 december 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.