ECLI:NL:RBALM:2010:BL0386

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-900000-08
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Koopmans
  • A. Stam
  • J. Heijink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en witwassen met ernstige financiële gevolgen voor slachtoffers

Op 25 januari 2010 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting en witwassen. De verdachte heeft gedurende een periode van vijf jaar meer dan 7 miljoen euro aangetrokken van particulieren door hen te misleiden met valse beloften over een optieregeling die hoge rendementen zou opleveren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op verschillende tijdstippen, tussen 1999 en 2008, meerdere slachtoffers heeft bewogen tot het afgeven van geld door gebruik te maken van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen. De verdachte heeft in totaal ongeveer 2 miljoen euro voor privégebruik afgeroomd, wat heeft geleid tot ernstige financiële schade voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze na het faillissement van de verdachte waren ingediend. De officier van justitie werd ook niet-ontvankelijk verklaard in haar ontnemingsvordering wegens schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich moet realiseren dat zijn handelwijze niet wordt geaccepteerd en dat hij in een proeftijd loopt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/900000-08
STRAFVONNIS
Uitspraak: 25 januari 2010
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
[woonadres].
terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
juni 2002 tot en met 4 januari 2005 in de gemeente Rijssen-Holten en/of
Wierden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk
te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van
(in totaal) 53.250 euro, in elk geval van een hoeveelheid geld en/of tot het
aangaan van een schuld,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid die [slachtoffer 1] - waarmee verdachte een langer lopende
zakelijke relatie en/of een vertrouwensband had -
- geadviseerd of doen adviseren om aandelen te verkopen en de opbrengsten
hiervan te storten in een optieregeling en/of
- gezegd of doen zeggen dat die opties maandelijks hoge rendementen zouden
opleveren en/of
- gezegd of doen zeggen dat de inleg gegarandeerd was en/of
- gezegd of doen zeggen dat deelname aan het optieprogramma een gunst van
[verdachte] was en/of
- geadviseerd of doen adviseren om meer geld in het optieprogramma te stoppen
om er zo meer rendement uit te halen en/of
- op het moment dat genoemde [slachtoffer 1] geld wenste op te nemen uit de
optieregeling ten behoeve van een door hem gewenste verbouwing, geadviseerd
of doen adviseren om in plaats van deze opname, een hypothecaire lening op
te nemen en/of
- rendementsoverzichten van de opties aan genoemde [slachtoffer 1] verstrekt
waarop hoge rendementen werden genoemd en/of
- (aldus) zich jegens die [slachtoffer 1] gepresenteerd of doen presenteren als
bonafide financieel adviseur en/of tussenpersoon en/of belegger;
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of tot het
aangaan van een schuld;
art 326 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december
1999 tot en met 31 december 2004 in de gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van
(in totaal) 82.329 euro, in elk geval van een hoeveelheid geld,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid die [slachtoffer 2] - waarmee verdachte een langer lopende
zakelijke relatie en/of een vertrouwensband had -
- geadviseerd om aandelen te verkopen en de opbrengsten hiervan te storten in
de optieregeling en/of
- de optieregeling aangeboden om zo de ontstane verliezen weer goed te maken
en/of
- gezegd dat die opties maandelijks hoge rendementen zouden opleveren en/of
- gezegd dat de inleg gegarandeerd was en/of
- de contacten met genoemde [slachtoffer 2] via het bedrijf Financieel
Adviescentrum [verdachte] laten lopen en/of de correspondentie met genoemde
[slachtoffer 2] via postpapier en/of enveloppen van het bedrijf heeft gevoerd,
waardoor de suggestie werd gewekt dat de optieregeling vanuit het bedrijf
Financieel Adviescentrum [verdachte] werd aangeboden en/of
- doen voorkomen alsof deelname aan de optieregeling een gunst was en/of
- geadviseerd om meer geld in de optieregeling te storten en/of
- rendementsoverzichten van de opties aan genoemde [slachtoffer 2] verstrekt
waarop hoge rendementen werden genoemd en/of
- (aldus) zich jegens die [slachtoffer 2] gepresenteerd als bonafide financieel
adviseur en/of tussenpersoon en/of belegger;
waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 augustus
2002 tot en met 4 juni 2004 in de gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden en/of
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) 27.500
euro, in elk geval van een hoeveelheid geld,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid die [slachtoffer 3] - waarmee verdachte een langer lopende
zakelijke relatie en/of een vertrouwensband had -
- geadviseerd om geld in opties te stoppen en/of
- gezegd dat de optieregeling een mogelijkheid was om zo de ontstane verliezen
goed te maken en/of
- gezegd dat die opties maandelijks hoge rendementen zouden opleveren en/of
- de minimuminleg op 15.000 euro gesteld en/of
- gezegd dat hij, [verdachte], spreiding aanbracht in de opties en hierdoor
altijd rendement haalde en/of
- rendementen beloofd die varieerden tussen de 25 en 40% per jaar en/of gezegd
dat er in het slechtste geval nog een rendement van 16% zou zijn en/of
- gezegd dat de inleg gegarandeerd was en/of dat onafhankelijk van het
resultaat de inleg altijd retour ontvangen zou worden en/of
- rendementsoverzichten van de opties aan genoemde [slachtoffer 3] verstrekt
waarop hoge rendementen werden genoemd en/of
- (aldus) zich jegens die [slachtoffer 3] gepresenteerd als bonafide financieel
adviseur en/of tussenpersoon en/of belegger;
waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 januari 2008,
in de gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden en/of elders in Nederland, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft hij, verdachte (telkens) een voorwerp, te weten geld, verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van een
voorwerp, te weten geld, gebruik gemaakt immers,
- heeft verdachte in genoemde periode uit de gelden, ontvangen als inleg aan de optieregeling telkens uitkeringen gedaan aan andere deelnemers aan de optieregeling voor een bedrag van ongeveer 2,95 miljoen euro, althans een geldbedrag en/of;
- heeft verdachte in genoemde periode uit de gelden, ontvangen als inleg aan de optieregeling telkens een bedrag in zijn bedrijf en/of naar verdachte in privé laten vloeien van in totaal ongeveer 2.15 miljoen euro, althans een geldbedrag en/of;
- heeft verdachte in 2007 uit de gelden ontvangen als lening(en) van [slachtoffer 4] telkens beleggingen gedaan en/of bedragen in zijn bedrijf en/of naar verdachte in privé laten vloeien en/of uitkeringen gedaan aan deelnemers aan de optieregeling voor een bedrag van in totaal 1.65 miljoen euro, althans een geldbedrag;
- heeft verdachte in bovengenoemde periode uit gelden, ontvangen als opbrengsten uit beleggingen van klanten/deelnemers telkens beleggingen gedaan en/of telkens geld in zijn bedrijf en/of naar verdachte in privé laten vloeien en/of uitkeringen gedaan aan andere deelnemers aan de optieregeling en/of,”
- heeft verdachte in de maand december 2007 geld ontvangen door kasonttrekkingen/ “fictieve” kasstortingen, telkens beleggingen gedaan en/of telkens geld in zijn bedrijf en/of naar verdachte in privé laten vloeien en/of uitkeringen gedaan aan deelnemers aan de optieregeling voor een bedrag van 49.500 euro, althans geldbedrag,”,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank overweegt, dat de inhoud van de dagvaarding inzake feit sub 4 ten aanzien van de gedachtestrepen 1, 2 en 4 niet voldoet aan de eisen van artikel 261, lid 1 Wetboek van Strafvordering omdat het gestelde hierin niet voldoende feitelijk is omschreven. Door niet nader te specificeren om welke bedragen en deelnemers, zulks in het licht van het omvangrijke dossier waarin verscheidende geldtransacties met verschillende deelnemers staan verwoord, het specifiek gaat is de dagvaarding onvoldoende feitelijk en is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding nietig behoort te worden verklaard.
De tenlastelegging is met andere woorden alleen in zoverre niet voldoende concreet en kan niet worden geverifieerd. De rechtbank zal op deze punten de dagvaarding alleen in zoverre nietig verklaren.
Voorts overweegt de rechtbank dat de raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van feit 2 geen recht op strafvervolging bestaat voor de periode 1 december 1999 tot
1 februari 2000 en dat de officier voor die periode niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat tot 1 februari 2006 voor oplichting een strafmaximum gold van drie jaar. Gelet op artikel 70 lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvervolging in zes jaar voor misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar is gesteld. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat er geen recht op strafvervolging bestaat voor de periode 1 december 1999 tot 1 februari 2000 en dat de officier voor die periode niet ontvankelijk is in haar recht tot strafvervolging.
Nu verdachte ter zitting de ad info gevoegde feiten niet heeft bekend kan de rechtbank deze feiten niet betrekken in haar beraadslaging.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2002 tot en met 4 januari 2005 in de gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk, listiglijk en in strijd met de waarheid die [slachtoffer 1] - waarmee verdachte een langer lopende zakelijke relatie had -
- doen zeggen dat die opties maandelijks hoge rendementen zouden
opleveren en
- doen adviseren om meer geld in het optieprogramma te stoppen
om er zo meer rendement uit te halen en
- rendementsoverzichten van de opties aan genoemde [slachtoffer 1] verstrekt
waarop hoge rendementen werden genoemd en
- (aldus) zich jegens die [slachtoffer 1] gepresenteerd of doen presenteren als
bonafide belegger;
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 februari 2000 tot en met 31 december 2004 in de gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid die [slachtoffer 2] - waarmee verdachte een langer lopende zakelijke relatie en een vertrouwensband had -
- gezegd dat die opties maandelijks hoge rendementen zouden opleveren en
- geadviseerd om meer geld in de optieregeling te storten en
- rendementsoverzichten van de opties aan genoemde [slachtoffer 2] verstrekt
waarop hoge rendementen werden genoemd en
- (aldus) zich jegens die [slachtoffer 2] gepresenteerd als bonafide belegger;
waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij in de periode van 20 augustus 2002 tot en met 4 juni 2004 in de gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid die [slachtoffer 3] - waarmee verdachte een langer lopende zakelijke relatie en een vertrouwensband had -
- geadviseerd om geld in opties te stoppen en
- gezegd dat die opties maandelijks hoge rendementen zouden opleveren en
- rendementsoverzichten van de opties aan genoemde [slachtoffer 3] verstrekt
waarop hoge rendementen werden genoemd en
- (aldus) zich jegens die [slachtoffer 3] gepresenteerd als bonafide belegger;
waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 januari 2008,
in de gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte (telkens) een voorwerp, te weten geld, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet,
- heeft verdachte in 2007 uit de gelden ontvangen als leningen van [slachtoffer 4] telkens beleggingen gedaan en bedragen in zijn bedrijf en naar verdachte in privé laten vloeien en uitkeringen gedaan aan deelnemers aan de optieregeling voor een bedrag van in totaal 1.65 miljoen euro en
- heeft verdachte in de maand december 2007 geld ontvangen door kasonttrekkingen/ “fictieve” kasstortingen, telkens beleggingen gedaan en telkens geld in zijn bedrijf en naar verdachte in privé laten vloeien en uitkeringen gedaan aan deelnemers aan de optieregeling voor een bedrag van 49.500 euro”,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub1, sub 2, sub 3 en sub 4 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 en sub 3, telkens het misdrijf:
"Oplichting",
strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 2, het misdrijf:
"Oplichting", meermalen gepleegd
strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 4, het misdrijf:
"Van het plegen van witwassen een gewoonte maken",
strafbaar gesteld bij artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake de feiten sub 1 tot en met sub 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 (twee) jaar, met niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in hun ingediende civiele vorderingen.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen.
Verdachte is in 1999 begonnen verschillende mensen te interesseren voor een beleggingsproduct. Het betrof een optieprogramma dat een hoog rendement zou opleveren.
Verdachte benaderde verschillende klanten zelf, maar maakte ook gebruik van medewerkers van zijn bedrijf die hem klanten aanbrachten. Verdachte verschafte - via het wekelijks overleg op zijn kantoor - aan die medewerkers de informatie die aan potentiële klanten moest worden verstrekt. Verdachte wist het vertrouwen van de klanten te winnen door hen het verhaal te vertellen dat hij kon beschikken over een exclusief beleggingsproduct met een hoog rendement en een gewaarborgde inleg.
Naar oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de eerste ingelegde gelden telkens niet bewezen worden dat deze door oplichting zijn verkregen. Met name kan niet bewezen worden dat verdachte op het moment dat hij de klanten de mogelijkheid bood deel te nemen aan het optieprogramma en daarvoor een eerste inleg vroeg, het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Dit veranderde op het moment dat de door verdachte voorgespiegelde rendementen (waarover verdachte ter zitting heeft verklaard dat deze gebaseerd waren op “natte vingerwerk”) niet werden behaald en daarom niet konden worden uitgekeerd aan de deelnemers.
Verdachte moest deze uitkeringen op een andere manier financieren en deed dat onder meer door daarvoor de inleg van nieuwe deelnemers te gebruiken.
De nieuwe deelnemers wisten niet dat hun geld werd gebruikt om bestaande deelnemers te betalen en de bestaande deelnemers wisten niet dat zij geen rendement kregen uitgekeerd, maar werden betaald uit de inleg van nieuwe deelnemers.
Om betalingen te kunnen (blijven) doen, deed verdachte valse beloften aan de deelnemers om ze te bewegen om na de eerste inleg, nog meer geld in te leggen.
Verdachte heeft tot op het laatst delicten gepleegd om mensen aan het lijntje te houden, onder meer door valse stukken te maken zodat mensen het vertrouwen niet verloren. Zo wist hij zijn “zakenvriend” [slachtoffer 4] door middel van valse bankafschriften en een vals positieoverzicht van de Binck bank zover te krijgen dat hij hem in totaal 1,6 miljoen Euro leende. Welk geld hij voor een deel weer stopte in effectentransacties, ondanks het feit dat hij beloofd had dit niet te doen. Ook pleegde hij in december 2007 een tweetal fictieve kasstortingen om naar eigen zeggen: “Te redden wat er nog te redden viel.”
In totaal heeft verdachte ongeveer twee miljoen Euro afgeroomd voor privé gebruik en voor de bedrijfsvoering van Financieel Adviescentrum [verdachte].
Er is sprake van ernstige feiten. Gedurende een periode van 5 jaar heeft verdachte mensen benaderd met de bedoeling om hen te interesseren voor zijn optieregeling en heeft hij in totaal ruim 7 miljoen Euro aangetrokken.
De toegezegde rendementen zijn niet of nauwelijks betaald en zelfs een groot deel van de ingelegde gelden is verloren gegaan.
Door deze handelwijze heeft verdachte er voor gezorgd dat een groot aantal personen in financiële problemen is gekomen.
Naast de financiële schade die geleden is, heeft verdachte ook het vertrouwen van het publiek in het financiële stelsel beschadigd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het laakbare van zijn handelen inziet en niet heeft gehandeld om er zelf rijker van te worden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit laatste ook niet uit het dossier.
Dit laat het laakbare van zijn handelen echter onverlet. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omvang van het totale nadeel, een vrijheidstraf passend. Zij houdt bij de strafmaat rekening met het feit dat verdachte first offender is en met de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte niet heeft gehandeld uit eigen winstbejag.
De rechtbank houdt bij haar strafbepaling verder rekening met de zeer ingrijpende gevolgen die het ontdekken van de strafbare feiten voor verdachte en zijn familie hebben gehad.
Verdachtes maatschappelijke positie is sterk aangetast en op zijn huidige en toekomstige vermogen zal de enorme schuld worden verhaald.
De rechtbank zal om deze redenen de gevangenisstraf matigen en deels voorwaardelijk laten zijn.
Verdachte dient te worden ingeprent dat zijn handelwijze niet wordt geaccepteerd. Voorts zal hij zich moeten realiseren dat hij in een proeftijd loopt en dat bij hernieuwde overtredingen de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd, naast de straffen voor de nieuwe overtredingen, die doorgaans, indien sprake is van recidive, hoger zullen worden.
Ten aanzien van de ingediende vorderingen benadeelde partijen overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte reeds bij vonnis van deze rechtbank van 20 februari 2008 in staat van faillissement is verklaard. Door de faillietverklaring verliest de gefailleerde de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorende vermogen (“de boedel”). Dit heeft ook gevolgen voor civiele procedures over dat vermogen, aangezien de
Faillissementswet (Fw), met het oog op de paritas creditorum – de gelijkheid van schuldeisers –, een exclusieve regeling bevat voor gerechtelijke procedures tegen een gefailleerde, die strekken tot het verrichten van betalingen ten laste van de failliete boedel.
Vast staat dat de vorderingsrechten van de benadeelde partijen, die hun grond vinden in verdachtes onrechtmatig handelen jegens de benadeelde partijen, vóór de datum van het faillissement van de verdachte zijn ontstaan.
Een rechtsvordering is aanhangig (in de zin van de artikelen 27-29 Fw) vanaf het moment dat een rechter bij de vordering betrokken is. Voor de civiele vordering in het strafproces betekent dit dat de vordering aanhangig is vanaf de dag waarop het voegingsformulier, inhoudende de opgave van de vordering en de gronden waarop deze berust (artikel 51b, lid 1 Sv), wordt ingediend bij de officier van justitie, dan wel vanaf de dag waarop bedoeld formulier ter terechtzitting van de strafrechter in eerste aanleg wordt ingediend (artikel 51b, lid 2, Sv).
Vast staat dat de voornoemde benadeelde partijen zich in het strafproces hebben gevoegd en hun vorderingen tot schadevergoeding in dat kader aanhangig hebben gemaakt door opgave van hun vorderingen en de gronden waarop deze berust, aan de officier van justitie. Dit gebeurde na 20 februari 2008.
Gezien het vorenstaande doet zich hier de situatie voor dat het faillissement van de verdachte reeds was uitgesproken vóór de onderhavige vorderingen van de benadeelde partijen aanhangig werden gemaakt door de voeging in het strafproces en derhalve is artikel 26 van de Fw van toepassing. Dit artikel luidt sedert 1 december 2005:
“Rechtsvorderingen, die voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het faillissement ook tegen de gefailleerde op geen andere wijze ingesteld worden dan door aanmelding ter verificatie.”
Op de voet van artikel 26 Fw kunnen rechtsvorderingen, die strekken tot het verrichten van betalingen ten laste van de failliete boedel, op geen andere wijze worden ingesteld dan door die vorderingen ter verificatie aan te melden bij de curator in het faillissement. Dit brengt mee dat een eiser die zijn vordering op andere wijze instelt, daarin niet ontvangen kan worden.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen ([namen benadeelde partijen]) in hun vorderingen niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit sub 4 inzake de gedachtenstrepen 1, 2 en 4.
Verklaart de officier ten aanzien van feit sub 2 niet ontvankelijk in haar strafvervolging voor de periode van 1 december 1999 tot 1 februari 2000.
Verklaart bewezen, dat het sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4 tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot 6 (zes) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partijen in het geheel niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, en dat de benadeelde partijen deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Koopmans, voorzitter, mr. Stam en mr. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 januari 2010.
RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/900000-08
Beslissing ex art. 36e Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken:
Gezien de "ontnemingsvordering" van de officier van justitie te Almelo, in de strafzaak met voormeld parketnummer tegen:
[veroordeelde]
[geboorteplaats] op [1961],
[woonplaats],
strekkende tot het opleggen aan voornoemde [veroordeelde] van de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in die vordering omschreven;
Gezien de stukken die de officier van justitie aan de rechtbank heeft doen toekomen, op welke de vordering berust, te weten het strafdossier met voormeld parketnummer en een "ontnemingsdossier";
Gelet op het op de voet van artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering gehouden onderzoek ter openbare terechtzitting van 11 januari 2010, alwaar voormelde vordering is behandeld en waarbij zijn gehoord: de officier van justitie en voornoemde [veroordeelde], bijgestaan door de raadsman, mr. Huisman;
O V E R W E G E N D E:
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, zulks op grond van hetgeen dienaan¬gaande is vermeld in de als op dit punt hier ingelast te beschou¬wen pleitnota, derhalve -kort gezegd- dat de officier van justitie geen recht heeft verdachte te vervolgen, omdat verbalisant [naam] in zijn proces-verbaal d.d. 10 september 2008, zijnde negen maanden na aanvang van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) heeft verwoord:
“In overleg met de officier van justitie is, gelet op dit faillissement, besloten om geen berekening wederrechtelijk voordeel op te maken.”
Hierdoor is al snel het vertrouwen bij verdachte gewekt dat er geen ontnemingsvordering zou komen. Door nu nog een vordering aan te brengen handelt het openbaar ministerie in strijd met dat opgewekte vertrouwen en dient zij niet ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat zij wel ontvankelijk is in haar vordering nu zij op de regiezitting van 17 maart 2009 heeft aangekondigd alsnog een ontnemingsvordering in te stellen.
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt inderdaad dat van de door de raadsman gestelde gang van zaken sprake is. Een en ander wordt ondersteund door het ter zitting geformuleerde standpunt van de officier van justitie inhoudende dat zij nadien haar standpunt heeft herzien in die zin dat wel een ontnemingsvordering moet worden ingesteld. De officier van justitie heeft bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat er geen ontnemingsvordering zou komen. Door tijdens de regiezitting d.d. 17 maart 2009 aan te kondigen dat er toch een ontnemingsvordering zou volgen en deze ook daadwerkelijk uit te brengen heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met één of meer beginselen van behoorlijk bestuur. De ernst hiervan is dusdanig dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar ontnemingsvordering.
Gelet op de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering;
R E C H T D O E N D E :
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering.
Aldus beslist door mr. Koopmans, voorzitter, mrs. Stam en Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2010.