RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummers: 09 / 1384 t/m 1390 GEMWT V1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
Alphatax v.o.f., DiTaxi v.o.f., Taxi- en Personenvervoer Oost, SamSam v.o.f., Taxinet Service en Personenvervoer, Taxi Willemsen v.o.f. en Taxi Service Murat,
alle gevestigd te Enschede, verzoekers,
gemachtigde: mr. E. Nijhoff, advocaat te Almelo,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede,
verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluiten van verweerder d.d. 26 november 2009.
2. Procesverloop
Verweerder heeft bij separate besluiten van 26 november 2009 (de primaire besluiten) ontheffingen van het verbod om het centrumgebied met een motorvoertuig te berijden per 28 november 2009 gedeeltelijk (voor wat betreft de uitgaansavonden donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond tussen 23.00 uur en 06.00 uur de volgende ochtend) ingetrokken.
Hiertegen hebben verzoekers bij brief van 23 december 2009 een bezwaarschrift ingediend.
Eveneens bij brief van 23 december 2009 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, primair inhoudende het verzoek om de bestreden besluiten onverwijld te schorsen en subsidiair inhoudende het verzoek om een zodanige voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal menen te behoren.
Bij uitspraak van 24 december 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het onverwijld schorsen van de bestreden besluiten afgewezen, in afwachting van de definitieve uitspraak op het verzoek.
Openbare behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 januari 2010, alwaar een vijftal verzoekers zich hebben doen vertegenwoordigen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat de besluiten van 26 november 2009, inhoudende het gedeeltelijk intrekken van de verleende ontheffingen van het verbod tot het berijden van het centrumgebied van Enschede met één of meerdere motorvoertuigen, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen.
Wettelijk kader
Artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) bepaalt dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. (…);
d. (…).
Het tweede lid van dit artikel bepaalt, voor zover van belang, dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 14 van de Wvw 1994 bepaalt, voor zover van belang, dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden alsmede omtrent het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer.
Deze algemene maatregel van bestuur betreft het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
Artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer, geschieden krachtens een verkeersbesluit indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvw bepaalt, voor zover van belang, dat verkeersbesluiten worden genomen door burgemeester en wethouders, voor zover zij het verkeer op wegen, niet zijnde wegen onder beheer van het Rijk, een provincie of een waterschap, betreffen.
Artikel 149, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvw 1994 bepaalt, voor zover van belang, dat van het bepaalde krachtens deze wet in de krachtens deze wet aangewezen gevallen overeenkomstig krachtens deze wet vastgestelde regels door burgemeester en wethouders ontheffing kan worden verleend, voor zover het wegen, niet zijnde wegen onder beheer van het Rijk, een provincie of een waterschap, betreft.
Artikel 87 van het RVV 1990 bepaalt, voor zover van belang, dat door het bevoegd gezag ontheffing kan worden verleend van artikel 62, voor zover het betreft de verkeerstekens C6 tot en met C21.
Artikel 62 van het RVV 1990 bepaalt dat weggebruikers verplicht zijn gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Blijkens bijlage 1 bij het RVV 1990 betreffen de verkeerstekens C6 tot en met C21 verkeersborden met betrekking tot geslotenverklaring.
Artikel 150, eerste lid, van de Wvw 1994 bepaalt dat een vrijstelling of ontheffing onder beperkingen kan worden verleend. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 4:81, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
Ter nadere invulling van zijn bevoegdheid ex artikel 149, eerste lid, van de Wvw 1994 en artikel 87 van het RVV 1990 heeft verweerder de Beleidsregel afsluiting Stadserf Enschede 2004’ vastgesteld, welke beleidsregel is gewijzigd en op 28 november 2009 in werking is getreden. Deze gewijzigde beleidsregel wordt in deze uitspraak aangehaald als ‘Beleidsregel 2009’.
Onder ‘venstertijd’ wordt verstaan: een vastgestelde tijdsperiode van maandag tot en met zondag tussen 07.00 uur en 11.00 uur waarin het berijden van het centrumgebied met een motorvoertuig is toegestaan (artikel 1.1, aanhef en onder b, van de Beleidsregel 2009).
Onder ‘beroepsvervoerder/leverancier’ wordt verstaan: (een exploitant van) een bedrijf dat met behulp van een motorvoertuig zorgt voor de levering van goederen en diensten aan in het centrumgebied gevestigde bedrijven. Voor leveranciers van taxidiensten geldt daarbij dat zij gecontracteerd moeten zijn door de gezamenlijke horeca, verenigd in de Vereniging Horeca Stad Enschede (artikel 1.1, aanhef en onder i, van de Beleidsregel 2009).
Artikel 1.2 van de Beleidsregel 2009 luidt als volgt.
De door het college verleende ontheffingen betreffen;
1. Permanente ontheffing zonder tijdsduurbeperking in de groene zone:
een ontheffing die voor de periode van een jaar wordt verleend om de groene zone van het centrum te mogen berijden met een motorvoertuig buiten de venstertijd en al dan niet te gebruiken in combinatie met een toegangspas en/of transponder.
2. (…).
3. (…).
4. Permanente ontheffing met tijdsduurbeperking in de groene zone:
een ontheffing als bedoeld in lid 1, met uitzondering van donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond tussen 23.00 uur en 06.00 uur de volgende ochtend.
5. (…).
Artikel 3.7, eerste lid, van de Beleidsregel 2009 bepaalt dat aan een beroepsvervoerder/ leverancier, als bedoeld in artikel 1, een permanente ontheffing kan worden verleend voor het berijden van het centrumgebied met een motorvoertuig buiten de venstertijd.
Het vierde lid, aanhef en onder b, van dit artikel bepaalt dat de ontheffing geldt van maandag tot en met zaterdag van 11.00 tot 14.00 uur waarbinnen het centrumgebied met een motorvoertuig mag worden bereden ten behoeve van los- en laadactiviteiten. Voor leveranciers van taxidiensten geldt geen tijdsduurbeperking.
Artikel 3.4, eerste lid, van de Beleidsregel 2009 bepaalt dat aan een ondernemer van een taxi ontheffing kan worden verleend voor het berijden van het centrumgebied met een motorvoertuig buiten de venstertijd, met uitzondering van donderdagavond, vrijdagavond of zaterdagavond tussen 23.00 uur en 06.00 uur de volgende ochtend.
Artikel 2.5, aanhef en onder b, van de Beleidsregel 2009 bepaalt dat de ontheffing wordt ingetrokken voorzover op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist en verleend.
Gronden van bezwaar / voorlopige voorziening
Verzoekers voeren, samengevat weergegeven, het volgende aan.
Op basis van de Beleidsregel 2009 kunnen enkel taxibedrijven die een contract hebben gesloten met de Vereniging Horeca Stad Enschede (hierna: de horecavereniging), in aanmerking komen voor een ruime ontheffing, waarbij het wordt toegestaan om het centrumgebied eveneens op de uitgaansavonden (donderdag- vrijdag- en zaterdagavond) met een motorvoertuig te mogen berijden. De horecavereniging heeft te kennen gegeven dat zij enkel een contract wil afsluiten met het Taxi Collectief Twente (hierna: TCT). Verzoekers willen zich niet aansluiten bij het TCT omdat zij hun zelfstandigheid niet willen verliezen. Hierdoor is hen feitelijk de mogelijkheid ontnomen om in aanmerking te komen voor de door hen gewenste ruime ontheffing. Dit heeft tot gevolg dat zij, in tegenstelling tot taxibedrijven die zijn aangesloten bij het TCT, hun vervoersdiensten niet kunnen aanbieden aan personen die op de drie uitgaansavonden de groene zone van het centrumgebied hebben bezocht c.q. willen gaan bezoeken, wat resulteert in concurrentievervalsing.
Verzoekers stellen verder dat de horecavereniging, gelet op de redactie van de Beleidsregel 2009, thans bepaalt welke taxibedrijven in aanmerking komen voor een ruime ontheffing, terwijl deze bevoegdheid bij verweerder ligt.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat, gelet op de hiervoor aangehaalde artikelen uit de Wvw 1994, het RVV 1990 en de Awb alsmede gelet op de uit de stukken blijkende situatie in het centrumgebied tijdens de drie uitgaansavonden, verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om de toegang van taxi’s tot het centrumgebied tijdens de uitgaansavonden nader te reguleren. Dit nadere reguleren heeft plaatsgevonden middels het wijzigen van het ontheffingenbeleid, zoals dat uiteindelijk is neergelegd in de Beleidsregel 2009.
Uit de redactie en opbouw van de Beleidsregel 2009 blijkt dat er twee typen taxibedrijven worden onderscheiden. Dit betreft taxibedrijven die zijn gecontracteerd door de horecavereniging en taxibedrijven die geen contract hebben afgesloten met de horecavereniging. De eerst genoemde taxibedrijven worden geduid als ‘beroepsvervoerder/ leverancier’ in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder i, van de Beleidsregel 2009. Aan deze taxibedrijven kan een ontheffing worden verleend van het verbod om het centrumgebied te berijden met een motorvoertuig, waarbij geen tijdsduurbeperking wordt gesteld aan de ontheffing (artikel 3.7 van de Beleidsregel 2009). De als tweede genoemde taxibedrijven kunnen enkel in aanmerking komen voor een ontheffing (van het verbod om het centrumgebied te berijden met een motorvoertuig) met een tijdsduurbeperking. Deze ontheffing geldt niet voor de donderdag-, vrijdag- of zaterdagavond (artikel 3.4 van de Beleidsregel 2009).
Het onderscheidende criterium tussen beroepsvervoerders/leveranciers en ‘reguliere’ taxibedrijven is het al dan niet gecontracteerd zijn door de horecavereniging. De horecavereniging heeft de civielrechtelijke vrijheid om zelf te bepalen met welke taxibedrijven zij een contract wenst te sluiten en met welke bedrijven niet. Hierdoor bepaalt feitelijk de horecavereniging welke taxibedrijven in aanmerking kunnen komen voor een ruime ontheffing ex artikel 3.7 van de Beleidsregel 2009 en welke taxibedrijven hiervoor niet in aanmerking kunnen komen. Een dergelijke bevoegdheidstoedeling aan een private partij verdraagt zich niet met het bepaalde in de artikelen 149, eerste lid, van de Wvw 1994 en 87 van het RVV 1990. Voorts wordt hierdoor belanghebbenden de mogelijkheid ontnomen om de door de horecavereniging gehanteerde normen te kunnen laten beoordelen door de bestuursrechter.
Gelet op vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat artikel 1.1, aanhef en onder i, van de Beleidsregel 2009, voor wat betreft de toevoeging ‘Voor leveranciers van taxidiensten geldt daarbij dat zij gecontracteerd moeten zijn door de gezamenlijke horeca, verenigd in de Vereniging Horeca Stad Enschede’ niet kan worden toegepast wegens strijd met het bepaalde in artikel 149, eerste lid, Wvw 1994 en artikel 87 van het RVV 1990. Dit heeft tot gevolg dat de primaire besluiten, die immers zijn gebaseerd op deze passage, in bezwaar niet kunnen worden gehandhaafd. Gelet hierop schorst de voorzieningenrechter de primaire besluiten.
Op grond van het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het, gelet op het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, zijnde de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede de reiskosten voor het bijwonen van de zitting door de vijf vertegenwoordigers van verzoekers. De hoogte van de rechtsbijstandkosten bedraagt, nu er sprake is van zeven samenhangende zaken, € 1311,-- (€ 437,-- x 3).
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
- schorst de besluiten van verweerder van 26 november 2009;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 1350,--, door verweerder te betalen aan één van de zeven verzoekers;
- verstaat dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ad € 297,-- vergoedt, door verweerder te betalen aan één van de zeven verzoekers.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010.