RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
Beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken op een verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[naam], wonende te [woonplaats],
[naam], wonende te [woonplaats],
[naam], wonende te [woonplaats],
[naam], wonende te [woonplaats], en
[naam], wonende te [woonplaats],
verder te noemen: verzoekers,
strekkende tot wraking van mr. M.E. van Wees, rechter in de bestuursrechtelijke zaken met zaaknummers 09/928, 09/886, 09/887, 09/888 en 09/889.
1.1 Op 20 augustus 2009, respectievelijk 31 augustus 2009, heeft [naam], wonende te [plaatsmaan] (hierna te noemen: [naam]), namens verzoekers beroep ingesteld bij de sector Bestuursrecht van de Rechtbank Almelo tegen beslissingen van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in het kader van de Werkloosheidwet.
1.2 Bij brief van 4 februari 2010 heeft de behandelend rechter, mr. M.E. van Wees (hierna te noemen: mr. Van Wees) aan [naam] meegedeeld dat de rechtbank heeft besloten zijn bijstand en vertegenwoordiging van verzoekers in genoemde beroepszaken te weigeren op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de rechtbank van [naam] geen proceshandelingen meer zal accepteren en dat alle correspondentie in die procedures voortaan rechtstreeks aan verzoekers zal worden gestuurd. Verzoekers zijn hiervan bij brief van 4 februari 2010 in kennis gesteld.
1.3 Bij schrijven van 18 februari 2010 hebben verzoekers mr. Van Wees gewraakt en verzocht hem in deze zaken te ontheffen, omdat zij geen vertrouwen hebben in zijn onpartijdigheid. Mr. Van Wees heeft bij brief van 3 maart 2010 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en heeft daarbij te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust.
1.4 De behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken (verder te noemen: de wrakingskamer) van
5 maart 2010, alwaar verzoekers [naam] en [naam] in persoon zijn verschenen.
Het UWV heeft bij brief van 4 maart 2010 meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Mr. Van Wees heeft in zijn brief van 3 maart 2010 te kennen gegeven dat hij meent daarbij zijn standpunt voldoende te hebben toegelicht en geen gebruik zal maken van de gelegenheid om ter zitting van 5 maart 2010 te worden gehoord.
1.5 De wrakingskamer heeft na sluiting van de behandeling bepaald zo spoedig mogelijk op het verzoek te zullen beslissen.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2 Verzoekers zijn allen partij in de onder 1.1 genoemde procedures.
2.3 Ter zitting hebben verzoekers aan de wrakingskamer verzocht om [naam], verschenen als toehoorder, namens hen het woord te laten voeren. De wrakingskamer heeft dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft de wrakingskamer overwogen dat de wrakingsprocedure geen zelfstandige procedure is, maar onderdeel uitmaakt van de hoofdzaken waarin [naam] door de rechtbank als gemachtigde is geweigerd. De wrakingskamer acht zich in de onderhavige wrakingsprocedure gebonden aan deze beslissing en heeft [naam] dan ook niet toegestaan ter zitting namens verzoekers het woord te voeren.
2.4 Verzoekers voeren - kort gezegd - aan dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Van Wees niet is gewaarborgd en dat bij hen het vertrouwen in de Rechtbank Almelo ontbreekt, gelet op de voorgeschiedenis vanaf 2003 en de naar hun mening aantoonbaar onjuiste uitspraken die sindsdien door de Rechtbank Almelo, zowel door de sector Straf, de sector Civiel als de sector Bestuursrecht, zijn gedaan. Voorts stellen verzoekers zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft afgezien van het opvragen van de zogenoemde ‘mandagenregisters’, welke verzoekers van essentiële betekenis achten om hun standpunt te kunnen onderbouwen. Verzoekers zijn van mening dat hun zaken door een andere rechtbank dienen te worden behandeld.
2.5 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter vanuit zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande gerezen twijfel objectief gerechtvaardigd is. Afgezien van de persoonlijke instelling van een rechter kan daarom van een gebrek aan onpartijdigheid ook sprake zijn indien bepaalde feiten en omstandigheden grond geven voor de vrees dat het een rechter in die bijzondere omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6 De wrakingskamer merkt in de eerste plaats op dat een rechterlijk college, in dit geval de rechtbank Almelo, niet als geheel kan worden gewraakt. Een wrakingsgrond moet dan ook gelegen zijn in feiten of omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen. Een beweerdelijk gebrek aan onafhankelijkheid van het college waartoe een rechter behoort, kan geen grond voor wraking opleveren. Evenmin kan daarom op voorhand ieder lid van een rechterlijk college worden gewraakt. Een wrakingsverzoek moet betrekking hebben op één of meer met naam genoemde rechters en dient te worden gemotiveerd met concrete, op de betrokken rechter(s) toegespitste argumenten. Voor zover verzoekers met hun onderhavige verzoek de gehele Rechtbank Almelo, dan wel ieder lid van dit rechterlijk college, beogen te wraken, kan dit niet slagen.
2.7 De wrakingskamer stelt vast dat verzoekers noch in hun verzoekschrift, noch ter zitting, feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die de persoon van mr. Van Wees betreffen. De gronden voor het wrakingsverzoek zijn zeer algemeen gesteld en hebben hoofdzakelijk betrekking op eerdere uitspraken en procedures bij de Rechtbank Almelo, waarbij mr. Van Wees noch als rechter, noch in enige andere hoedanigheid betrokken is geweest. Bovendien gaat het daarbij om zaken die zich in het verleden hebben voorgedaan, zodat het wrakingsverzoek niet direct na de bekendwording daarvan is gedaan.
2.8 Wat het opvragen van de ‘mandagenregisters’ betreft merkt de wrakingskamer op dat, nog daargelaten of uit het eventueel achterwege laten daarvan partijdigheid van de behandelend rechter zou kunnen worden afgeleid, dit een proceshandeling betreft in het kader van de lopende beroepsproce-dures waarover door de rechtbank nog geen beslissing is genomen.
2.9 De hiervoor besproken gronden van het wrakingsverzoek leiden, noch afzonderlijk noch in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat zich in casu feiten en omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Van Wees jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij verzoekers dienaangaande gerezen twijfel objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
wijst het verzoek tot wraking af.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gewezen door mrs. Van der Winkel, Verdoold en Keuzenkamp en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2010, in tegenwoordigheid van Kootstra, griffier. Mr. Verdoold is buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.