RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 105853 HA ZA 09-1060
datum vonnis: 17 maart 2010 (vdv)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
2. [Eiser sub 2]
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
verder in enkelvoud te noemen [eiser],
advocaat: mr. L. Bezoen te Enschede,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eisers in reconventie,
verder in enkelvoud te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. L.P.F.M.C. Leeters te Haaksbergen.
De bij tussenvonnis van 16 december 2009 bevolen comparitie van partijen is aanvankelijk bepaald op 14 januari 2010 alstoen is zijdens [gedaagde] niemand verschenen zodat die comparitie nader is bepaald op 4 februari 2010. Voordien heeft [eiser] nog een conclusie van antwoord in reconventie genomen.
Na afloop van die comparitie hebben partijen vonnis verzocht.
De beoordeling van het geschil en de gronden van de beslissing
1. Bij overeenkomst van 23 september 2008 heeft [eiser] aan [gedaagde] verkocht de inventaris en goodwill betreffende (de eenmanszaak) cafetaria-eetcafé [naam], gevestigd te [adres]; in deze overeenkomst was tevens begrepen een “uniek recept voor frietkruiden en eigen kruiden voor satésaus” (productie 1 dagvaarding).
2. De koopsom voor dit geheel bedroeg € 20.000,- waarop is aanbetaald € 7.500,- (productie 2 dagvaarding).
3. Op 25 oktober 2008 zijn [eiser] en [gedaagde] nader overeengekomen dat ook de aanwezige voorraad voor een bedrag van € 1.750,- zou worden overgenomen (productie 4 dagvaarding).
4. Ter zake van de bedrijfsruimte vond vervolgens in de plaatsstelling met toestemming van verhuurder Boots B.V. plaats (productie 5 dagvaarding).
5. Medio 2009 bleek het aan [eiser] dat [gedaagde] niet alleen de termijnen op het nog openstaande gedeelte van voormelde koopsom onbetaald liet, maar tevens de onderneming althans het daarmee gemoeide inventaris aan derden trachtte te verkopen zulks in strijd met terzake opgemaakte contractuele bepalingen.
6. [Eiser] vordert van [gedaagde] een bedrag van € 9.000,- zijnde het pro resto nog openstaande bedrag van de hoofdsom zulks te vermeerderen met rente vanaf 2 juni 2009 en buitengerechtelijke incassokosten ad € 768,- zomede veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Het verweer van [gedaagde]
7. [Gedaagde] erkent de met [eiser] gesloten overeenkomst onder toevoeging dat hij boven de daarin genoemde koopprijs van € 20.000,- nog een bedrag van € 17.500,- “zwart” zou hebben betaald, neerkomende op “inclusief de aanbetaling van € 7.500,- een bedrag van € 25.000,- ineens dat [gedaagde] van een niet nader door hem genoemde zakelijke kennis geleend zou hebben.
8. [gedaagde] heeft de exploitatie van de cafetaria-eetcafé per 28 oktober 2008 overgenomen, nadien vielen de daarin gerealiseerde omzetten tegen, in die zin dat volgens [gedaagde] niet werden gehaald de in de verkoopbrochure gemelde bedragen (van bruto omzet van € 79.000,- over de eerste 9 maanden van 2006 en een toegenomen omzet over 2007 tot € 110.000,- plus € 30.000,- “privé”).
[Gedaagde] zegt te hebben gerealiseerd in november 2008 een omzet van € 6.164,-, december 2008 een omzet van € 6.589,-, januari 2009 een omzet van € 6.653,-, februari 2009 een omzet van € 5.253,-, maart een omzet van € 5.171,- en april een omzet van € 3.463,-.
9. In het kader van de overname had [eiser] aangegeven vanwege zijn lichamelijke gesteldheid (ziekte van Ménière) van het bedrijf als zodanig af te willen en verder als taxichauffeur in het levensonderhoud te willen gaan voorzien.
[Gedaagde] zegt vervolgens onaangenaam verrast te zijn door het feit dat [eiser] desondanks in februari 2009 enige honderden meters verder in de straat te [woonplaats] een nieuw horecabedrijf opende.
10. Ten verwere tegen de vordering van [eiser] voert [gedaagde] aan misleiding zijdens [eiser] omtrent zijn ziekte respectievelijk daarmee gemoeide toekomstplannen, onvoldoende mogelijkheden de geprognosticeerde omzet in de cafetaria-eetcafé te halen en betwist als zodanig de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
11. [gedaagde] vordert vernietiging van de (koop)overeenkomsten op 23 september 2008,
25 oktober 2008 en 27 oktober 2008 met [eiser] gesloten op grond van dwaling bestaande uit de door [eiser] verstrekte onjuiste mededelingen omtrent diens ziekte en over de gevolgen daarvan, voor de mogelijkheden van de heer [eiser] zijn bedrijf te voeren zomede de door [eiser] aan [gedaagde] verstrekte gegevens over de resultaten van de door [eiser] aan [gedaagde] verkochte zaak.
De beoordeling
In conventie en reconventie
12. De tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten koopovereenkomst ter zake van inventaris en goodwill betreffende de cafetaria-eetcafé , daaronder begrepen een recept voor satésaus, voor een koopsom van € 20.000,- waarvan door [gedaagde] reeds € 7.500,- bij het aangaan van die overeenkomst is voldaan, staat tussen partijen vast.
13. Bij gebreke van enige spoor althans enig begin van bewijs omtrent enig ander transactiebedrag dan voormeld behoudens dan de enkele stelling zijdens [gedaagde], gaat de rechtbank daarop verder niet in.
14. Eveneens staat tussen partijen vast dat [gedaagde] de exploitatie van de cafetaria-eetcafé per 28 oktober 2008 van [eiser] heeft overgenomen, mitsdien de inventaris (als omschreven in de door [gedaagde] overgelegde verkoopbrochure bij conclusie van antwoord behoudens dan een eigendomsvoorbehoud tot volledige betaling) aan [gedaagde] is geleverd.
15. Gezien het feit dat [gedaagde] de tot de overdracht eind oktober 2008 door [eiser] gerealiseerde omzetten (onder meer bevestigd door diens boekhouder) op zich niet betwist, richten de klachten van [gedaagde] dat er zijnerzijds te weinig omzet in de cafetaria-eetcafé is te genereren, zich op de periode ná de overdracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omzet van een dergelijk (cafetaria-)bedrijf met name afhankelijk van de wijze van bedrijfsvoering en geboden kwaliteit (door [gedaagde]) en kan als zodanig geen dwalingsgrond, die tot vernietiging van de voordien met [eiser] gesloten overeenkomst leidt, opleveren.
Anders gezegd dient [gedaagde] een dergelijk risico zelf te dragen dan wel had dat af moeten dekken met enige vorm van garantie.
16. Dat [eiser] in de maand februari 2009 elders in [woonplaats] tegen de kennelijke verwachting van [gedaagde] in, een nieuwe horecagelegenheid heeft geopend, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin een vernietigingsgrond voor de eerder gesloten overeenkomst.
[Gedaagde] stelt immers niet dat [eiser] zulks ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst al van plan was en/of terzake van zijn lichamelijke gesteldheid een valse voorstelling van zaken heeft gegeven, wel dat hij door die vestiging van [eiser] onaangenaam verrast was en ook daaraan zijn te lage c.q. teruglopende omzet wijt.
17. De door [gedaagde] met [eiser] gesloten koopovereenkomst kent geen enkele beperking voor [eiser] ten aanzien van diens activiteiten nadien.
Als hiervoor al overwogen zijn omzetmogelijkheden van een cafetariabedrijf niet (zozeer van “goodwill”) van een voorganger, maar veeleer van eigen wijze van bedrijfsvoering en geboden kwaliteit afhankelijk en is –in lijn hiermede- gezien de omvang van het overgenomen inventaris ten opzichte van de koopsom, niet of amper van betaling van enige goodwillsom sprake geweest.
De andere aanname van [gedaagde] op grond van enige lichamelijke gesteldheid van [eiser], voorzover die al juist is geweest, is nadien in praktijk in ieder geval achterhaald, hetgeen de rechtbank allereerst niet aan [eiser] euvel wil duiden, maar ook geheel en al voorbij ziet aan de mogelijkheid voor elke andere derde een (al dan niet concurrerend) horecabedrijf in [woonplaats] te openen met gevolgen voor omzet en bedrijfsvoering voor een cafetaria-eetcafé als dat van [gedaagde].
Conclusies
18. In conventie zal de vordering van [eiser] wat betreft hoofdsom, rente en proceskosten, als nader in het dictum te melden, worden toegewezen, de vordering terzake van buitengerechtelijke kosten zal als onvoldoende gemotiveerd en/of gespecificeerd, worden afgewezen.
In reconventie zal de vordering van [gedaagde] worden afgewezen met, als nader in het dictum te bepalen, veroordeling van [gedaagde], als in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.
De rechtbank rechtdoende:
In conventie:
I. Veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 9.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juni 2009 tot aan de voldoening.
II. Veroordeelt gedaagden [gedaagde] in gelijke zin in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 85,98 aan deurwaarderskosten, € 313,-- aan griffierechten en € 960,-- aan salaris voor de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af enig meer of anders gevorderd.
In reconventie:
V. Wijst af de vordering van [gedaagde].
VI. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en € 1.356,-- aan salaris voor de advocaat.
VII. Verklaart punt (VI) van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr J.H. van der Veer en op 17 maart 2010 en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.