ECLI:NL:RBALM:2010:BM2858

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
108132 / KG ZA 09-398
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op handelsnaam door fysiotherapiepraktijken op hetzelfde adres

In deze zaak vorderden twee maatschappen van fysiotherapeuten, gevestigd op hetzelfde adres en onder dezelfde naam, een verbod op het gebruik van hun handelsnaam door de gedaagden. De eisers, Praktijk voor Fysio- en Manuele Therapie 'Wesselerbrink' en een andere maatschap, stelden dat de gedaagden inbreuk maakten op hun handelsnaam, wat verwarring bij het publiek zou veroorzaken. De zaak werd behandeld in kort geding op 12 januari 2010, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De eisers voerden aan dat de gedaagden sinds 1 maart 2007 de naam 'Wesselerbrink' gebruikten, terwijl de oudere handelsnaam van de eisers rechtmatig was gevoerd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de eisers onvoldoende spoedeisend belang hadden aangetoond. De gedaagden gebruikten de naam al jaren en de eisers konden geen concrete voorbeelden van verwarring of schade aanleveren. Hierdoor werd de vordering van de eisers afgewezen. De voorzieningenrechter veroordeelde de eisers in de kosten van het geding, die aan de zijde van de gedaagden werden begroot op € 1.078,-. Het vonnis werd uitgesproken op 21 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 108132 / KG ZA 09-398
datum vonnis: 21 april 2010 (n)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. de maatschap
Praktijk voor Fysio- en Manuele Therapie “Wesselerbrink”,
gevestigd te Enschede,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
verder gezamenlijk te noemen eisers,
advocaat: mr. A.C. Huisman te Enschede,
tegen
1. de maatschap
Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie Wesselerbrink,
gevestigd te Enschede,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats],
6. [gedaagde 6],
wonende te [woonplaats],
verder gezamenlijk te noemen gedaagden,
advocaat: mr. H.C. van der Sijs te Enschede
Het procesverloop
Eisers hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 12 januari 2010. Ter zitting zijn verschenen:
[eiser 2] vergezeld door mr. Huisman en [gedaagde 1, gedaagde 2, gedaagde 3, gedaagde 4 en gedaagde 5] vergezeld door mr. Van der Sijs. De standpunten zijn toegelicht. Vervolgens hebben eisers op 24 maart 2010 een akte genomen en hebben gedaagden daar bij akte van 7 april 2010 op gereageerd.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
a. Eiser sub 2, gedaagde sub 6 en de heer [X] zijn bij maatschapscontract van 8 september 1993 met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 1993 een kostenmaatschap aangegaan, in die zin dat elke maat voor eigen rekening, maar wel onder de gemeenschappelijke naam Praktijk voor fysio- en manuele therapie “Wesselerbrink”, een fysiotherapeutenpraktijk uitoefent met als doel de kosten te delen.
b. Op 1 februari 2005 is de heer [X] om leeftijdsredenen uit de maatschap getreden en werd de maatschap op basis van het toen bestaande maatschapscontract voortgezet door de resterende maten [eiser sub 2] en [gedaagde sub 6].
c. De maatschap van [eiser sub 2] en [gedaagde sub 6] heeft met zeven afzonderlijke fysiotherapeuten, waaronder gedaagden sub 2 tot en met 5, onderhuurovereenkomsten en gebruikersovereenkomsten gesloten, in die zin dat ieder van deze fysiotherapeuten tegen een overeengekomen huursom gerechtigd was in het pand aan de [adres] te Enschede voor eigen rekening een fysiotherapiepraktijk uit te oefenen. Dit deden de individueel onderhurende fysiotherapeuten allen eveneens onder de naam Praktijk voor fysio- en manuele therapie “Wesselerbrink”.
d. Een verschil van mening tussen [eiser sub 2] en [gedaagde sub 6] over de toetreding van gedaagde sub 3 tot de kostenmaatschap, heeft ertoe geleid dat [gedaagde sub 6] met ingang van 1 maart 2007 de kostenmaatschap aan [eiser sub 2] heeft opgezegd. Aldus is de maatschap [eiser sub 2] en [gedaagde sub 6] per 1 maart 2007 ontbonden.
e. [Gedaagde sub 6] en gedaagden sub 2 tot en met 5 zijn per 1 maart 2007 een nieuwe maatschapsovereenkomst aangegaan.
f. Bij bindend advies van 22 oktober 2009 is tussen [eiser sub 2] en [gedaagde sub 6] vastgesteld dat het voor beiden is toegestaan en blijft toegestaan om zich te bedienen van de aanduiding “Wesselerbrink”in deze bedrijfsnaam (te weten: “Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie “Wesselerbrink”) of in een andere bedrijfsnaam, en is in verband hiermee voorts vastgesteld dat geen van beiden hiervoor een te vereffenen en financieel te waarderen aanspraak toekomt.
g. Bij brief van 18 december 2009 heeft [gedaagde sub 6] aan [eiser sub 2] onder meer het volgende geschreven:
“Wij hebben als maatschap van 5 dan ook besloten, om ons op de huidige locatie verder te profileren en te onderscheiden. Dit zal tot uitdrukking komen in een eigen praktijklogo, eigen afspraakkaartjes, briefpapier, een nieuwe website etc. Ook zullen we eigen handdoeken en lakens aanschaffen en voor de bewassing zelf zorg dragen”.
Het geschil
2. Eisers stellen dat gedaagden inbreuk maken op het bepaalde in artikel 5 handelnaamswet (Hnw), doordat de handelsnaam van eiseres sub 1 identiek is aan de handelsnaam van gedaagde sub 1. Hierdoor kan verwarring bij het publiek ontstaan. Volgens
artikel 5 Hnw moet de jongere handelsnaam wijken voor de oudere, mits de oudere handelsnaam rechtmatig is gevoerd. Partijen zijn het er over een dat de oude handelsnaam behoort tot het te verdelen maatschapsvermogen en ondanks het feit dat de maatschap per
1 maart 2007 is beëindigd, is de onderneming de handelsnaam nadien -tot op de dag van vandaag- blijven gebruiken.
3. Op grond van het voorgaande vorderen eisers -zakelijk weergegeven- veroordeling van gedaagden tot staking en gestaakt te houden van het gebruik van de handelsnaam “Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie Wesselerbrink”, dan wel de woorden “Fysiotherapie en Manuele Therapie” in combinatie met “Wesselerbrink”, op straffe van een dwangsom. Tevens vorderen eisers veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding overeenkomstig artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4. Gedaagden verweren zich en concluderen tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers in hun vordering, althans hen deze te ontzeggen, met veroordeling van eisers in de kosten van dit geding overeenkomstig artikel 1019h Rv.
5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
6. Allereerst voeren gedaagden het verweer dat er geen enkel spoedeisend belang bestaat bij eisers om gedaagden te verbieden de naam te gebruiken die gedaagden al jaren gebruiken. Alle fysiotherapeuten die werken op het [adres] te Enschede gebruiken immers de naam van de oude maatschap al zeventien jaar en de nieuwe maatschap van [gedaagde sub 6] al bijna drie jaar, zo stellen gedaagden.
7. Hoewel eisers betwisten dat gedaagden al gedurende een periode van drie jaar met hun nieuwe maatschap onder de naam Praktijk voor fysiotherapie en manuele therapie Wesselerbrink aan het verkeer deelnemen, is door eisers niet betwist dat de negen fysiotherapeuten, waaronder gedaagde sub 2 tot en met 5, al ruim zeventien jaar de naam Praktijk voor fysio- en manuele therapie “Wesselerbrink” gebruiken. Aangezien de nieuwe maatschap, gedaagde sub 1, reeds vanaf 1 maart 2007 bestaat en de afzonderlijke maten hun praktijk in het pand aan de [adres] te Enschede uitvoeren met gebruik van de naam van de oude maatschap, eiseres sub 1, staat tevens vast dat gedaagde sub 1 vanaf
1 maart 2007, gedurende ruim drie jaren, met gebruikmaking van de naam van de oude maatschap actief is.
8. Omdat [gedaagde sub 6] bij brief van 18 december 2009 heeft aangekondigd dat de nieuwe maatschap, gedaagde sub 1, zich onder dezelfde naam op de huidige locatie wil gaan profileren en onderscheiden door middel van een eigen praktijklogo, eigen afspraakkaartjes, briefpapier etc. is er volgens eisers vanaf december 2009 sprake van een inbreuk op de handelsnaam van de oude maatschap en is verwarringsgevaar te duchten. Volgens eisers zou hierin het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening gelegen zijn.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers, gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagden, het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening onvoldoende onderbouwd. Volgens eisers brengen de inbreuk en het te duchten verwarringsgevaar schadelijke gevolgen voor eisers met zich. Echter, door eisers zijn geen concrete voorbeelden van verwarring aangedragen en is evenmin onderbouwd waar de schadelijke gevolgen voor eisers uit zouden kunnen bestaan. Gelet hierop en gelet op het feit dat gedaagden sub 2 tot en met 6 al ruim zeventien jaar en gedaagde sub 1 al ruim 3 jaar de naam van de oude maatschap gebruiken en onder deze naam werkzaam zijn, zal de voorzieningenrechter de door eisers gevorderde voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang afwijzen.
10. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de kosten van het geding worden veroordeeld. Nu gedaagden geen opgave hebben gedaan de werkelijke kosten, het uurtarief en het aantal gewerkte uren worden de kosten aan de zijde van gedaagden begroot conform het standaard liquidatietarief. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- verschotten € 262,-
- salaris advocaat € 816,-
-------------
€ 1.078,-
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. wijst de vorderingen af;
II. veroordeelt eisers hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden begroot op € 262,- aan verschotten en € 816,- aan salaris van de advocaat,
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.