RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
Zaaknummer: 106495 / FA RK 09-1366 (MHL)
Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 28 april 2010, in de zaak van:
[Eiser],
verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. I.L. Belshof,
[gedaagde],
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
advocaat: mr. A.W. van Rutten.
Het procesverloop
Bij op 23 oktober 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de man verzocht de door hem te betalen kinderalimentatie alsmede de partneralimentatie op nihil te stellen, alsmede om een kinderalimentatie ten laste van de vrouw vast te stellen.
Op 23 december 2009 is een verweerschrift met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
Op 4 maart 2010 heeft de vrouw aanvullende stukken in het geding gebracht.
Op 10 maart 2010 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht.
De minderjarige [zoon] heeft zijn mening aan de rechter kenbaar gemaakt bij op 16 maart 2010 ingekomen brief.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 maart 2010. Ter zitting zijn partijen verschenen vergezeld door hun raadslieden. Tevens is ter zitting aanwezig geweest mevrouw E. Fijn – Wedda, beëdigd schrijftolk. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Ter zitting heeft mr. Van Rutten laten weten, mede vanwege de ernstige gehoorhandicap van de vrouw, geen gelegenheid te hebben gehad om de door de man op 10 maart 2010 ingediende stukken met de vrouw te bespreken. Nu deze stukken niet binnen de in het Procesreglement Familie- en jeugdrecht bepaalde periode van 10 dagen voor de zitting zijn ontvangen, heeft de zittingsrechter besloten dat mr. Van Rutten alsnog schriftelijk op deze stukken zou mogen reageren, waarna mr. Belshof hierop nog eenmaal zou mogen reageren. De zittingsrechter heeft uitdrukkelijk laten weten dat geen nieuwe stukken meer konden worden ingediend.
Op 24 maart 2010 heeft mr. Van Rutten schriftelijk gereageerd, waarna mr. Belshof op
31 maart 2010 schriftelijk heeft gereageerd, echter onder overlegging van nieuwe stukken. Mr. Van Rutten heeft bij faxbrief van 1 april 2010 bezwaar gemaakt tegen indiening van deze nieuwe stukken. Gezien de instructie van de zittingsrechter, zal de rechtbank de door mr. Belshof bij brief van 31 maart 2010 ingediende stukken buiten beschouwing laten bij de beoordeling van het verzoek.
De beschikking is bepaald op heden.
De vaststaande feiten
De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk relatie zijn geboren:
[zoon], geboren te [geboorteplaats] op [1994],
[dochter], geboren te [geboorteplaats] op [1995].
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 28 maart 2007 is de echtscheiding uitgesproken. Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 6 juni 2007 is de door de man te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 200,- per kind per maand. Door indexering bedraagt de kinderalimentatie thans € 217,25 per kind per maand. Tevens is bij deze beschikking bepaald dat de man een partneralimentatie van € 119,- per maand dient te voldoen zolang de echtelijke woning van partijen niet is verkocht en vanaf het moment van overdracht van de echtelijke woning een bedrag van € 554,- per maand. Door indexering bedraagt de partneralimentatie thans € 601,80 per maand.
De standpunten van partijen
De man stelt - zakelijk weergegeven - dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, eruit bestaande dat de kinderen sinds enige tijd bij hem woonachtig zijn, waardoor hij niet langer gehouden is om kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen. De man meent dat in plaats daarvan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarige kinderen aan hem zou moeten voldoen. De man meent dat de vrouw in staat is om een bedrag van € 300,- per kind per maand aan hem te voldoen.
Tevens stelt de man dat de vrouw inmiddels in staat moet worden geacht in haar eigen behoefte te voorzien, zodat de man niet langer gehouden is een bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw te voldoen. Bovendien heeft de man onvoldoende draagkracht om de eerder vastgestelde bijdrage voor de vrouw te blijven voldoen, doordat hij tegenvallende resultaten uit zijn onderneming heeft.
De vrouw heeft hiertegenover gesteld - zakelijk weergegeven - dat het juist is dat de kinderen bij de man woonachtig zijn en dat de man om die reden niet meer gehouden is kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen. De vrouw stelt dat zij zelf nog immer behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, nu zij niet in staat is volledig in haar (huwelijksgerelateerde) behoefte te voorzien. De vrouw betwist dat de man onvoldoende draagkracht zou hebben om de eerder vastgestelde bijdrage te voldoen. Tenslotte stelt de vrouw dat het haar aan draagkracht ontbreekt om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen en betwist zij dat haar aandeel in de behoefte van de kinderen € 300,- per kind per maand zou bedragen.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
1. Er is sprake van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de kinder- en partneralimentatie mogelijk maakt, nu de kinderen niet meer bij de vrouw maar bij de man woonachtig zijn en de vrouw een tweede dienstverband is aangegaan, waardoor haar inkomsten zijn gestegen. Dit maakt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
Partneralimentatie
Behoefte vrouw
2. In de beschikking van de rechtbank Almelo van 6 juni 2007 is de totale behoefte van de vrouw bepaald op € 1.612,- netto per maand. Geïndexeerd bedraagt dit thans € 1.751,- netto per maand, hetgeen gebruteerd neerkomt op € 2.794,- per maand. Op deze behoefte dient in mindering te worden gebracht hetgeen de vrouw zelf aan inkomsten uit arbeid genereert. De vrouw heeft sinds lange tijd een parttime dienstverband bij de Makro waarmee zij een inkomen genereert van € 517,- bruto per maand, exclusief overwerk van gemiddeld € 14,- per maand. Daarnaast heeft de vrouw sinds 11 december 2008 een tijdelijke aanstelling bij een deurwaarderskantoor, waarmee zij € 602,- bruto per maand verdient, exclusief vakantietoeslag. Deze bedragen zijn door de man niet betwist. De vrouw heeft gesteld dat dit dienstverband per 11 juni 2010 afloopt en hierna niet meer verlengd zal worden. Tevens heeft de vrouw gesteld dat het vanwege haar handicap uitermate moeilijk is om ergens een baan te krijgen en dat zij om die reden evenmin uitbreiding van haar uren bij de Makro kan krijgen. De man heeft dit betwist en gesteld dat de vrouw zeer wel in staat moet worden geacht om een uitbreiding van haar uren te krijgen.
3. De rechtbank oordeelt dat, nu de man een nihilstelling van de partneralimentatie vraagt per 23 oktober 2009 en de vrouw op dat moment en thans nog steeds inkomsten uit haar beide parttime dienstbetrekkingen geniet, met deze inkomsten rekening gehouden moet worden. Niet uit te sluiten valt bovendien dat de vrouw voor het einde van haar dienstverband nieuw werk zal vinden of alsnog een verlenging van haar contract krijgt aangeboden.
4. De eigen inkomsten uit arbeid van de vrouw worden op grond hiervan op
(€ 517,- + € 602,- x 1,08 + € 14,- = ) € 1.222,- bruto per maand, inclusief vakantiegeld bepaald. Dit betekent dat een aanvullende behoefte resteert van € 1.572,- bruto per maand. De door de man te betalen partneralimentatie van € 601,80 bruto per maand is derhalve onvoldoende om in deze aanvullende behoefte te voorzien. De stelling van de man dat de vrouw in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien wordt gepasseerd.
Draagkracht man
5. De man heeft vervolgens gesteld dat zijn draagkracht ontoereikend is om de partneralimentatie te voldoen. De man heeft aan deze stelling onder meer de tegenvallende resultaten uit zijn onderneming ten grondslag gelegd. Met name het boekjaar 2009 zou een erg slecht resultaat hebben gegeven, onder andere doordat een voorgenomen bedrijfsovername door de man niet is doorgegaan. Door de man is geen draagkrachtberekening overgelegd, noch heeft hij gesteld van welk inkomen volgens hem uitgegaan zou moeten worden. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van de man en onder meer gesteld dat de man onvoldoende inzage heeft verschaft in zijn financiële gegevens, doordat hij over de jaren 2007 en 2008 geen jaarstukken heeft ingebracht, maar slechts kolommenbalansen. Over het boekjaar 2009 heeft de man slechts een kolommenbalans met betrekking tot de cijfers van het eerste half jaar ingediend, zodat er geen volledig beeld van de cijfers over 2009 is. De vrouw heeft verder gesteld dat de door de man ingediende stukken veel onduidelijkheden laten bestaan en dat er zaken niet lijken te kloppen. De vrouw wijst op de aanzienlijk hogere kosten die de man opvoert, ten opzichte van eerdere boekjaren met betrekking tot accountantskosten, kantoorbenodigdheden, telefoon- en faxkosten, reclamekosten, onderhoudskosten auto’s, advieskosten en kruisposten. Het bedrag van de privé-onttrekkingen volgens de kolommenbalans komt niet overeen met het bedrag aan privé-onttrekkingen volgens de aangifte inkomstenbelasting. Er zijn geen definitieve aanslagen inkomstenbelasting overgelegd, behalve ten aanzien van 2006. In de aangifte van de man noemt hij zijn echtgenote zijn fiscale partner, terwijl zijn echtgenote dat ten aanzien van hem niet doet. Er zijn bij de vrouw vragen over de leaseovereenkomst van de man en de noodzaak om een nieuwe bedrijfsbus te leasen, alsmede over de verhoging van de hypotheek door de man die blijkens de stukken heeft plaatsgevonden en de opgevoerde lening uit 2007 van
€ 15.000,- die door de man wordt opgevoerd, maar niet met stukken wordt onderbouwd, terwijl wel een schuldbekentenis ten aanzien van een lening van € 10.000,- wordt overgelegd die als zakelijke lening wordt opgevoerd maar niet in de stukken is terug te vinden.
6. De man heeft gesteld dat hij voornemens is geweest om [naam bedrijf] over te nemen, maar hier uiteindelijk van heeft afgezien, vanwege de tegenvallende cijfers van dit keukenbedrijf. Doordat inmiddels in de krant had gestaan dat deze overname zou gaan plaatsvinden is de man, zo stelt hij, veel klanten kwijt geraakt die niet meer met hem zaken wilden doen. Inmiddels heeft de man enkele klanten weer teruggekregen en heeft hij zijn werkzaamheden uitgebreid naar het inrichten van showrooms. Voor deze werkzaamheden was volgens de man de aanschaf van een nieuwe lease-bestelwagen nodig. De vrouw plaatst vraagtekens bij deze gang van zaken. Het bevreemdt haar dat de man met naam en toenaam in de krant aankondigt dat hij tot overname zal overgaan, wanneer hij blijkbaar nog niet de cijfers van dit bedrijf voldoende heeft bestudeerd. Bovendien acht de vrouw het merkwaardig dat de man in 2009 plannen heeft om een bedrijf over te nemen, wanneer hij volgens zijn eigen stelling nauwelijks voldoende inkomsten had om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien en de partneralimentatie te betalen.
7. De rechtbank deelt het standpunt van de vrouw ten aanzien van deze stukken. Ondanks het feit dat de man door mr. Van Rutten bij haar brief van 5 januari 2010 is verzocht om overlegging van jaarstukken over de jaren 2006 tot en met 2009 en ondanks het bepaalde in het procesreglement ten aanzien van de bij een verzoek als het onderhavige benodigde stukken en gezien de opmerkingen van mr. Van Rutten in het verweerschrift, heeft de man nagelaten voldoende inzicht te verstrekken in de financiën van zijn onderneming. Zijn mondelinge toelichting ter terechtzitting biedt tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwing van zijn standpunten. Het aanbod van de man ter terechtzitting om alsnog zijn jaarstukken over 2009 in te dienen wordt als enerzijds tardief en anderzijds niet relevant afgewezen, nu immers ook de jaarstukken over 2007 en 2008 ontbreken.
8. Ter berekening van het inkomen van de man zoekt de rechtbank dan ook aansluiting bij het gemiddelde van de winst uit onderneming, zoals door deze rechtbank bij beschikking van 6 juni 2007 is berekend. Deze gemiddelde winst bedroeg toen € 50.710,-, zodat dit thans vermeerderd met inflatiecorrectie van 2,5% (2008) en 1,2% (2009) € 52.601,- bedraagt.
9. De man vormt thans een gezin met zijn kinderen, zijn nieuwe partner en haar kinderen. In de onderhavige procedure is door de man gesteld dat zijn partner bij het aangaan van de samenwoning haar baan heeft moeten opzeggen en nog geen nieuwe baan heeft kunnen vinden. In de beschikking van deze rechtbank van 6 juni 2007 is overwogen dat de man samenwonend was met een partner die volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De stelling van de man is, gezien bovenvermelde beschikking, niet voldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er ook thans vanuit dat de huidige echtgenote van de man in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en voor de helft kan bijdragen in de woonlasten.
10. De rechtbank gaat verder uit van de volgende gegevens:
- de zelfstandigenaftrek van € 7.222,-;
- de MKB winstvrijstelling van € 5.445,-;
- de helft van het eigenwoningforfait van € 399,- per jaar;
- de helft van de hypotheekrente van € 4.380,- per jaar (€ 365,- per maand), alsmede de helft van de premie spaarzekerverzekering en overlijdensrisicoverzekering ad € 82,- per maand en de helft van het forfait overige eigenaarslasten van € 47,- per maand, te verminderen met de gemiddelde basishuur die reeds in de bijstandsnorm is begrepen;
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder van € 1.169,- per maand;
- de oudedagsvoorziening van € 300,- per maand;
- de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 616,- per maand, waarover reeds in de beschikking van 6 juni 2007 is overwogen dat het reëel is deze lasten mee te nemen, nu deze verplichting tijdens het huwelijk is aangegaan;
11. Geen rekening houdt de rechtbank met de door de man opgevoerde (aflossing op een) lening van € 15.000,-, nu enerzijds het bestaan van deze lening onvoldoende is aangetoond en anderzijds de man heeft gesteld momenteel niet op deze lening af te lossen. Bovendien heeft de man gesteld dat deze lening zou zijn aangegaan om aan zijn alimentatieverplichtingen te kunnen voldoen, zodat de vrouw feitelijk haar eigen alimentatie zou financieren indien deze post in het draagkrachtloos inkomen van de man zou worden opgenomen.
12. De rechtbank houdt rekening met een voor partneralimentatie beschikbare draagkrachtruimte van 48%, zijnde het gemiddelde tussen de norm voor een samenwonende en een co-ouderschapssituatie, nu ook de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder het gemiddelde van deze twee normen is. De man heeft aldus rekenend een draagkrachtruimte van € 1.352,- per maand, waarvan € 649,- beschikbaar is voor alimentatie. Rekening houdend met de fiscale aspecten die het betalen van alimentatie met zich brengt, moet de man op grond van deze berekening in staat worden geacht om € 1.047,- per maand aan partneralimentatie te voldoen.
13. Bovenstaande impliceert dat de bij beschikking van 6 juni 2007 opgelegde alimentatieverplichting niet heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, zodat het verzoek tot wijziging zal worden afgewezen.
Kinderalimentatie
14. Partijen zijn het erover eens dat de man niet langer gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw te voldoen. Feitelijk heeft de man deze bijdrage ook niet meer voldaan, vanaf het moment dat de kinderen bij hem zijn gaan wonen. De man verzoekt een nihilstelling met als ingangsdatum de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, zijnde 23 oktober 2009. De vrouw kan zich hiermee verenigen, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
15. De vrouw heeft gesteld dat bij de hierboven genoemde beschikking van 6 juni 2007 het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is vastgesteld op € 795,- per maand. Wegens indexering kunnen de kosten van de kinderen thans worden vastgesteld op
€ 863,60 per maand, ofwel € 431,80 per kind per maand. Beide ouders dienen naar rato van hun draagkracht in deze behoefte te voorzien.
Draagkracht vrouw
16. Ter bepaling van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank met haar inkomsten uit arbeid, waarover hierboven onder het kopje “behoefte vrouw” meer is gezegd, alsmede met de door de vrouw te ontvangen partneralimentatie. De door de vrouw opgevoerde lasten zijn door de man niet betwist, met uitzondering van de verwervingskosten. De rechtbank meent dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, mede vanwege haar gehoorhandicap en haar werktijden, niet op andere wijze van en naar haar werk kan komen dan met de auto, zodat zij hiervoor kosten moet maken, welke in redelijkheid kunnen worden bepaald op € 74,- per maand.
17. De rechtbank rekent verder aan de zijde van de vrouw met:
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 909,-;
- de kale huur van € 532,-, waarop in mindering wordt gebracht de gemiddelde basishuur;
- de premie ziektekosten van € 90,-, alsmede de aanvullende premie van € 41,-, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen deel van de premie ad € 44,- en verminderd met de door de vrouw te ontvangen zorgtoeslag van € 53,- per maand.
Aldus rekenend heeft de vrouw een draagkrachtruimte van € 38,- per maand, waarvan 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie, derhalve € 27,- per maand, ofwel € 13,50 per kind per maand. De rechtbank zal dit bedrag vaststellen.
Draagkrachtvergelijking
18. Gezien deze beperkte draagkracht van de vrouw, kan een draagkrachtvergelijking tussen partijen om ieders aandeel in de behoefte van de kinderen te berekenen achterwege blijven.
Ingangsdatum
19. De rechtbank bepaalt dat de ingangsdatum van de door de vrouw te betalen kinderalimentatie op de datum waarop het inleidend verzoekschrift door de man is ingediend, aangezien de vrouw vanaf deze datum rekening heeft kunnen houden met een betalingsverplichting.
Proceskosten
20. De rechtbank zal de proceskosten compenseren nu partijen gehuwd zijn geweest en de procedure de vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en de kosten van verzorging en opvoeding van de uit dit huwelijk geboren minderjarigen betreft.
De beslissing
De rechtbank:
I. Wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 6 juni 2007 in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 23 oktober 2009 op nihil wordt bepaald.
II. Bepaalt het bedrag dat de vrouw vanaf 23 oktober 2009 aan de man zal voldoen als bijdrage in de kosten van de minderjarigen op € 13,50 (dertien euro vijftig) per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
III. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
V. Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. M.H. van der Lecq en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010 in tegenwoordigheid van H.E. Abbink, griffier.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem:
a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.